De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 605]
| |
Themata of Opstellen ter vertaling in het Latijn voor Eerstbeginnenden, naar de Regels der Grammatica, en ter verdere beoefening derzelve ingerigt, door Mr. A.J.J. Bake, Phil. Theor. Mag. Lit. Hum. et Jur. Utr. Doctor, Rector van het Gymnasium te Leeuwarden. Leeuwarden, bij H.C. Schetsberg. 1838. XLIV en 328 Bladz.‘Daar ik steeds,’ zegt de geleerde Schrijver in zijne voorrede voor dit werkje, in de overtuiging verkeerd heb, dat het zoogenaamde maken van Themata het eenigste middel is, om den leerling de taalregels goed te doen verstaan en alzoo ook den grondslag moet leggen tot het goed Latijn schrijven en spreken, zoo heb ik mij dit, ook bij het vervaardigen van deze opstellen voor oogen gehouden. ‘Ik heb dus in de eerste plaats gemeend niets aan het behaaglijke van den vorm of van den zakelijken inhoud te moeten opofferen, de taal moet hoofdzaak zijn, en voordat hierin eenige vastheid verkregen is, kan men aan geene eigenlijk gezegde sierlijkheid of keurigheid van stijl en vaardigheid in het schrijven denken.’ ‘Ten andere heb ik getracht dezelve naar zoodanig eene volgorde in te rigten, dat zij, die slechts met de Declinatiën en derzelver regels bekend zijn, terstond de handen aan het werk kunnen slaan, al is het dan ook maar, ten einde zich te oefenen, om dezelfde woorden van een Thema eerst in den nominativus, en dan in de overige casus te zetten. Verder voortgaande, heb ik er de regels der Syntaxis bijgevoegd in die orde, die mij de geschiktste voorkwam, om van het gemakkelijke tot het moeijelijkere, van het eenvoudige of meest begrijpelijke tot het minder gewone op te klimmen. Dit heb ik op die wijze gedaan, niet dat ik in één, twee of meer Themata een regel afhandelde, om daarna dadelijk op een' anderen over te gaan, zonder mij verder, om de overige meer te bekreunen, maar telkens, zooveel dit slechts immer geschieden kon, met herhaling van hetgeen of onmiddelijk, of vroeger was voorafgegaan.’ ‘Het geheel heb ik in twee afdeelingen gesplitst, waarvan de eer- | |
[pagina 606]
| |
ste, in de gezegde volgorde, eene toepassing behelst van genoegzaam al de regels der Syntaxis, zoo als die in mijne Rudimenta voorkomen. De tweede bevat, op een paar uitzonderingen na, waarin nog een en andere moeijelijkere regel wordt voorgesteld, eene verzameling van gemengde voorbeelden van verschillenden schrijfstijl, waarin de vroeger behandelde regels door elkander voorkomen.’ ‘Om te maken, dat de leerling in alles te minder werktuigelijk te werk ga, en zich te meer eene copia verborum verschaffe, heb ik mij de moeite gegeven, om de woorden, die in de Themata voorkomen, in eene woordenlijst te verzamelen. Slechts in weinige gevallen, heb ik de keus uit meerdere aan hem overgelaten, enkele andere daarentegen heb ik onder den tekst geplaatst. Van belang heb ik het geacht er een Narigt bij te voegen, dienende tot opheldering of nadere verklaring van zekere regels, en van deze en gene eigenaardige uitdrukkingen en spreekmanieren, welke in beide talen voorkomen.’ Wij hebben dit een en ander uit de voorrede ontleend, om den aard en het doel van dit werkje te schetsen, hetgeen wij eene wezenlijke aanwinst noemen voor het onderwijs op de Gymnasiën. De Themata van reitz toch, hoe geschikt ook, om de regelen der Syntaxis grondig te leeren kennen, missen die geleidelijke orde, welke men in de verzameling opstellen, door den Heer bake uitgegeven, aantreft. Maar bovendien aangenomen, dat reitz dezelfde waarde bezit, dan nog blijft er behoefte bestaan aan eenen tegenhanger van hem, daar op eene Latijnsche School het getal themata niet te groot kan wezen, wil men ten minste voorkomen, dat de meergevorderde leerlingen de door hen gemaakte en verbeterde opstellen aan de op hen volgende als bij erfmaking achterlaten. De Themata van döring, schoon veel goeds bevattende, bevallen ons daarom minder, omdat zij den leerling de vertaling te gemakkelijk maken, en ook geene geregelde toepassing van de Syntaxis bevatten. Bij werner vindt men dit laatste wel, maar ook hoeveel zonderlinge en vreemd gekozen voorbeelden, en dan die verkeerde methode, om b.v. te leeren op de vraag waarvan, waarin, waarop, waaruit enz. zet men dezen of genen naamval; eene methode, die den leerling in de war brengt, en wel zoo zeer, dat het hun dikwijls moeite kost, om het verkeerde wederom af te leeren. De verzameling van weytingh verdient meerderen lof, en mag zoo als het ons voorkomt, onder de goede Thema-boeken worden gerangschikt. Zij bevat echter, in de hoogere afdeelingen wat te veel plaatsen uit nepos en andere Schrijvers overgenomen, die den leerling reeds bekend zijn, wanneer hij zoo ver gevorderd is. | |
[pagina 607]
| |
Wij verheugden ons dus zeer, toen wij het onderhavige werkje van den Heer bake in het licht zagen verschijnen, en dit te meer, omdat wij, de behoefte daaraan gevoelende, plan gemaakt hadden om in haar te voorzien. Het moeijelijke echter aan het zamenstellen eener verzameling van dezen aard verbonden, schrikte ons eenigermate af, en nu verblijdt het ons, dat wij eene taak niet op ons genomen hebben, waarvan de Heer bake zich veel beter gekweten heeft, dan het ons mogelijk zou geweest zijn. Eene aanmerking houde ZEd. ons ten goede, deze namelijk: dat zijne Themata niet naar die volgorde met betrekking tot de regelen der Syntaxis zijn ingerigt, als hij in zijne Rudimenta heeft aangewezen. Hij geeft wel tot reden op, die orde te hebben gevolgd, welke hem het geschiktste voorkwam, om van het gemakkelijke tot het moeijelijke, van het eenvoudige of niet begrijpelijke tot het minder gewone op te klimmen; maar dit is juist de vraag, of door deze rangschikking beter het voorgestelde doel bereikt wordt, dan wanneer die der Rudimenta gevolgd was. Voor hem toch die de spraakkunst van den Heer bake gebruikt, zou het gemakkelijker zijn, indien de volgorde der regelen dezelfde ware: nu zijn zij genoodzaakt, om dan hier, dan daar den regel op te zoeken, en van buiten te leeren, over welken het opstel handelt. Wij zouden den Heer bake dus kunnen vragen, waarom ZEd. in zijne Rudimenta op dezelfde wijs niet van het gemakkelijke tot het moeijelijke is opgeklommen? en zoo hierop mogt geantwoord worden, dat dan de zamenhangende geleidelijke orde der Syntaxis eenigermate zoude zijn verloren gegaan, dan zouden wij op onze beurt weer vragen, of juist die orde door bake, zumpt en anderen aangenomen, niet bijzonder geschikt is, om den leerling van het meer begrijpelijke tot het minder gewone te doen voortgaan. Doch wat is eigenlijk het meer begrijpelijke en het minder gewone? De regelen der oude talen zijn, op eenige uitzonderingen na, zoo verschillend van die der nieuwe, dat den leerling bijna alles ongewoon is. Volgens de Heer bake schijnt de regel over het Pronom. Relativum Thema 93 behandeld, moeijelijker te wezen, dan die over Plaats- en Tijds-bepaling, en over den Accusativus met den Infinitivus. Wij zouden juist van het tegenovergestelde gevoelen wezen, dewijl de eerstgenoemde regel ook onze taal eigen is, maar de laatstgenoemde meer uitsluitend de Latijnsche, ofschoon wij juist niet inzien dat er eenig nadeel voor den leerling uit zou ontspruiten, indien hij het gebruik van den Accus. met den Infin. leerde voor dat van het Pron. Relat. Deze aanmerking is echter van te weinig belang, dan dat zij iets aan de waarde van dit werkje zoude te kort doen, hetgeen wij wenschen, dat op onze Gymnasiën met vrucht mag gebruikt | |
[pagina 608]
| |
worden; gewis zal dit de streelendste voldoening zijn, welke de kundige Schrijver voor zijne besteedde moeite smaken kan.
MS. | |
De Brandewijnpest, een treurig verhaal tot waarschuwing en leering voor rijken en behoeftigen, jongen en ouden. Naar het Hoogduitsch, door Heinrich Zschokke. Te Hanau, bij T. König. 1838. 89 bladz.Een matigheidsboekje, zoo als uit den aanhef des titels blijkt; vertaald, alsof wij zelve niet reeds overliepen van matigheidsproducten, wel te verstaan, op het papier. Voor het overige maken wij nog geene reuzenschreden. De armoede is nog altijd de beste matigheidsdwinger, en de overvloed verleidt nog altijd tot onmatigheid. De onmatige ramp geeft ook onmatigheid in het troostmiddel voor den armen. Hoe zal hij anders dan door bedwelming zich het gevoel benemen van onlijdelijk verdriet? Andere amusementen zijn nog kostbaarder. En er wordt soms ook naar den geest veel geleden, vooral onder den minderen stand in de steden. Wij moeten regtvaardig zijn: - het is niet verstandig, maar natuurlijk, en dus vergefelijk, dat de mindere stand jenever drinkt. Het is niet verstandig, want het medicament is erger dan de kwaal, althans meestal. Nu raisonneren wij, die wijn drinken, en overigens andere ontspanningen kunnen betalen, over dat jenever-drinken, en wij raisonneren er soms al zeer flaauw en waterig over, en de menschen, die jenever drinken of gedronken hebben, moeten dat lezen. Is het niet om die menschen tot walgens toe flaauwhartig te maken, die nu reeds flaauw zijn door het gemis van hunnen borrel? Maar, zult ge zeggen, het was toch beter dat zij geen jenever dronken, en dus goed dat wij het afraden. Ja, maar het zal niet helpen; gij zult zelden door raisonnement een drinker genezen, en althans niet door de kinderpraat, die hier en daar en overal daarover wordt uitgeboezemd. Dat het Staatsbestuur de tapperijen vermindere, het getal er van bepale en daarover toezigt houden, dit zal beter helpen. Dat het bestuur de jenever vermindere en duur make, goed bier in de plaats bezorge; want er moet eenig amusement zijn, publieke spelen begunstige en goedkoop make; want door de geoorloofde amusementen te vermeerderen, zal men minder naar ongeoorloofde zoeken. Als het bestuur en de opvoeders, die hierin meer gelijk staan dan men wel denkt, dit over het algemeen begrepen, dan zou men zich meer amuseren en minder kwaad doen. Maar het bestuur - doch laat ik zwijgen en geen tijd, geen inkt en geen papier vermorsen; die ooren zijn doof en dat hoofd is hard, en ik zou onbescheiden heeten. | |
[pagina 609]
| |
Het boekske dan is zeer gemoedelijk geschreven, bevat eenige romantische verhalen, strekkende ten voorbeeld van de nadeelen van sterken drank en van de ongelukken, die daaruit direct of indirect voortvloeijen. Al wie deze nog niet genoeg in het leven heeft gezien, mag hier dergelijke lezen. Wenschelijk ware het geweest, dat er minder overdrijving in het boekske hadde doorgestraald. Intusschen is het goed, dat ook van de hoogere standen wordt gesproken, en ook aan dezen hunne onmatigheid wordt verweten, en dat de laauwheid der wetgevers wordt berispt. In dit boekske wordt de ondergang van twee familiën, door het misbruik van sterken drank veroorzaakt, afgeschilderd; dit geeft aanleiding, dat men de nadeelen erkent en opsomt, eene matigheidsvereeniging sticht, en nu een toppunt van wijsheid en welvaart en zaligheid bereikt. Onder de zotheden, die in het boekske staan, behoort vooral een blanke nek die bloosde; verbeeld u zulk eene kuischheid; maar dat is dan ook de heldin van het stuk, die uitnemend eerbaar en deugdzaam is, en op het einde van het boekske trouwt. Waar moet het heen, als de dames van boven tot onder beginnen te blozen in onze kuische eeuw! Ja, er staat op bl. 27: ‘Maar ik bemerkte, dat hare schoone blanke nek rood begon te worden!!’ Een weinig vroeger, bl. 25, vinden wij ‘den ouden vader rhijn, die in zijn kronkelend zwieren met zijn urn!! zoo vele oorden bespat!! enz.’ Wij wenschen, dat het boekje velen terug brenge van de gewoonte om sterken drank te gebruiken, maar wij wenschen vooral handelingen; wij verlangen vruchten en resultaten van al dat matigheidsgebabbel te vernemen.
Dr. SCHELTEMA.
Arnh. 6 Nov. 1839. | |
Het Oordeel der Wereld. Een Hernhuttersch verhaal. Naar het Hoogduitsch van L.J. Huber. Rotterdam, H.A. Kramers, 1839.Een lief boekske, wat sentimenteel, wat Duitsch in aanleg en vorm - wat Hernhuttersch als gij wilt, maar dat zich evenwel aangenaam laat lezen, en een zachten indruk van stichting en genoegen nalaat. Vertaling en uitvoering verdienen lof; eene enkele aanmerking. Wat bedoelt de Vertaler met zijne uitdrukking: Hernhuttersch verhaal? Dit is geen Hollandsch; een Hernhuttersch verhaal is niet een verhaal, waarin Hernhutters voorkomen, maar zou, zoo het iets beteekent, te kennen geven, een verhaal in den geest of trant der Hernhutters. Hier geldt de opmerking van bilderdijk, dat men niet zeggen moet: Vaderlandsche Geschiedenis, maar Geschie- | |
[pagina 610]
| |
denis des Vaderlands. Van lennep heeft in zijn Pleegzoon eene Vaderlandsche Geschiedenis, maar bilderdijk in zijn historisch werk een Geschiedenis des Vaderlands geschreven. Wij weten wel, dat het onbegonnen werk is, tegen zulke ‘mofferijen’ te waarschuwen; maar wij ontlasten er ons geweten mede: Nobis si non vobis. | |
De Echtbreekster, door Lady Charlotte Bury, Schrijfster van Tryvelyan. Naar het Engelsch.'t Berouw moog' vrij de daad verdelgen,
't Verdelgt daarom de schande niet.
Pope.
| |
Te Amsterdam, bij J.H. en G. van Heteren. 1838.Eene eulalia meinau in het preutsche Engeland! geschilderd door eene Engelsche vrouw! door eene vrouw uit de hoogere standen zelve, waarin hare geschiedenis speelt! door charlotte bury eindelijk - ziedaar voor hem, die de waarde der opgenoemde hoedanigheden kent, even zoo vele redenen om van boven aangekondigden Roman iets goeds, iets in zijne soort voortreffelijks te wachten. Wij moeten bekennen, dat, niettegenstaande dit alles, de Duitsche regeringsraad de Engelsche Lady verre achter zich heeft gelaten. Lady bury heeft zeker geen tijd gehad om een karakter te schilderen, en er zich daarom maar afgemaakt met eene geschiedenis te schrijven. Lady howard, de Echtbreekster, is zeker eene zeer ongelukkige vrouw; er ontbreekt niets aan, of zij wordt door de romantische nemesis, volgens alle regelen van romantische geregtigheid, naar verdienste gestraft. Maar meer dan dat zij eene ongelukkige vrouw is, weet gij niet. Gij weet niet wie zij is, hoe zij geworden is, wat zij is, hoe zij zich daaronder gevoelt of wat zij daaronder lijdt: gij weet enkel, wat geheel Londen weet; van alles wat de karakterschilder, de dichter, de Christen u zeggen kon en zeggen moest, verneemt ge niets. Zeker zijn hier en daar fiksche trekken, en alles verraadt de hand, die gewoon is de pen te voeren, maar telkens blijft zij halverwege staan: gij gevoelt lust, haar gedurig toe te roepen: Dieper, dieper! - te vergeefs. Lady bury in haar Echtbreekster maakt op u den indruk van een Schilder, die een portret zal opwerken, en die gedurig met zijn penseel over trekken glijdt, waarin nog zoo noodzakelijk meer uitdrukking en karakterisering vereischt wordt. Het is iets pijnlijks, achter zulk een werk te staan. Wij schatten dus den Vertaler gelukkig, die van dit alles niets | |
[pagina 611]
| |
schijnt gemerkt te hebben, daar hij het boek met zulk eene onbepaalde aanbeveling voorzag. Wanneer zullen vertalers toch eens ophouden de theater-schreeuwers te zijn van de werken, die zij aan het publiek aanbieden: Hier moet je wezen! zoo iets heb je nooit gezien enz. Zeker moet men niet bij den Vertaler wezen, om goede verzen te lezen. De metrische vertaling van het gedicht op bl. 85 is ellendig. Niet beter staat het met de motto's. Waarom die niet in proza vertaald! Maar dit is zeker nog een restje van het oude Hollandsche bijgeloof, dat ieder knap genoeg is om zijn eigen verzen te maken. Overigens echter is de vertaling vrij wel, en de stijl glad en rond. Ook de uitvoering kan er door, als men het ongelukkige vignet van oosterhuis uitzondert. | |
De Bode voor het Godsrijk. Uitkomende (lees: uitgegeven) ten voordeele der Vrouwen-Vereeniging te Groningen, tot bevordering van Werkzaamheid en Welstand onder de geringere volksklasse: Te Groningen, bij M. Smit, 1838. 21 bl.Een stichtelijk volksboekje! Kent gij, Lezers! de vroegere jaargangen niet van den Bijbelschen Almanak, uitgegeven door het Nederl. Godsd. Tractaat-genootschap? Laast gij daarin niet met genoegen en stichting: de brieven aan erastus? Welnu! in soortgelijken geest zijn de hier geleverde korte vertoogjes gesteld. Zij zijn zeven in getal en getiteld: bedoeling en bede - het ware geluk - waar vinden wij de waarheid? - uitbreiding van het Evangelie - de nuttigheid van het lijden dezes Tijds - uit mijn dagboek - ik heb een stervende gezien. Eenvoudige, hartelijke, godsdienstige taal, soms in dien naïven toon, welke ons den onvergelijkelijken Wandsbecker bode herinnert. Men koope dit kleine geschrift, om des titels wil, leze het om des inhouds wil, en betrachte de wenken en raadgevingen, daarin vervat, om zich-zelfs-wil. Wie nader met de vereeniging, waarvan op den titel gewaagd wordt, bekend wenscht te zijn, leze de uitmuntende redevoering van Prof. de groot. | |
De vruchten eener goede opvoeding, verhalen in Brieven, door C. Schmid, Schrijver van Hendrik van Eichenfels, Frederik en Diederik, enz. Te Amsterdam, bij G.J.A. beijerinck. 1839. 140 blz. in kl. 8o.Een nuttig en leerzaam kinderboekje, geschikt om in de jeugdige harten eerbied voor God en vrees om hem door zonde te mishagen in te boezemen. De verdienstelijke Duitscher c. schmid is door zijne loffelijke schriften voor de jeugd genoegzaam bekend. Hoe zeer wij juist over het algemeen niet zeer voor het overbren- | |
[pagina 612]
| |
gen van vreemde voortbrengselen op onzen bodem zijn, keuren wij echter de vertaling van het aangekondigde ten hoogste goed. De Wel-Eerwaarde Heer a. biben heeft zich over het geheel van die taak wel gekweten. | |
De Winter, een Leesboekje voor jonge Kinderen. Naar het Engelsch. Met Platen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 122 blz. in 12o.Ook dit boekske kunt ge gerust in handen uwer kinderen geven. Het is zeer onderhoudend geschreven; jammer dat de plaatjes meestal zoo misteekend zijn. | |
Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, voor den jare 1840. Met Platen. Te Hoorn, bij Gebr. Vermande. 198 blz. in kl. 8o.Wij zijn zeker geene blijgeestigen, want blijgeestigheid hebben wij in dit boekske niet aangetroffen; ja, wij waren na de lezing niet eens blijde van geest over de voortreffelijkheid der voortbrengsels van het dichtvermogen der meeste dichters, die hier proeven van hunne blijgeestigheid gaven. De Heeren jan bierman, jun., p.j.v. dusseau, j.j. schaap, j. de. q., c.s. nemen het ons niet kwalijk, hunne stukjes hadden zonder verlies voor de kunst gerust ongedrukt kunnen blijven. De Heeren weissman de villez en de kanter zullen hunne stukjes ook wel elders geplaatst kunnen krijgen. Maar waar zal men voor 60 centen elders bijna 200 bladzijden zeer goed gedrukt kunnen bekomen? De inhoud heeft men op de koop toe! |
|