De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 557]
| |
Boekbeoordeelingen.Kaart van Palestina, voor het onderwijs op Scholen en in Katechisatiën, volgens de jongste ontwerpen en beschrijvingen, door G.H. van Senden.Te Zwolle, bij R. Boelens, Jr. (1837).Aardrijkskundige beschrijving van Palestina, door G.H. van Senden; zijnde eene handleiding bij de door denzelven ontworpene Kaart van dat land.Te Zwolle, bij R. Boelens, Jr. 1837. 8o (74 bladz.).Palestina, of het Heilige Land, van de(n) vroegste(n) tot op den tegenwoordigen tijd. | |
Op geschiedkundige waarheid, volgens de meest geloofwaardige Reizigers gegrond; benevens een beknopt overzigt van de aardrijkskunde, land- en plaatsbeschrijving; alsmede van de geschiedenis des Joodschen Volks, de Kruistogten en van de Letterkunde en Godsdienst der oude Hebreeën, door Dr. M. Russel; naar het Hoogduitsch van Dr. A. Diezmann. Met Platen. Twee Deelen. Amsterdam, bij G. Portielje. 1838. 8o (200 en 229 bladz.)Ga naar eind(1).Weinige gedeelten der Wetenschap hebben in de laatste jaren zoo groote vorderingen gemaakt als het Vak der Aardrijkskunde. Hetzij men in het algemeen de voortreffelijke manier gadeslaat, die vooral door ritter in de behandeling van hetzelve gevolgd wordtGa naar eind(2), hetzij men, in bijzonderheden tredende, op de naauwkeurige en volledige berigten, door hem en anderen omtrent de verschillende landen medegedeeld, zijne aandacht vestigt, in beide opzigten moet een aanmerkelijke vooruitgang aan ieder in het oog vallen, en moeten de verdiensten onzer tijdgenooten met dankbaarheid erkend en gehuldigd worden. Ook de zuidwestelijke streek van Azië heeft rijkelijk in die algemeene vordering gedeeld, en niet het minst is onze kennis van Syrië en Palestina in grondigheid en uitgebreidheid toegenomen. Dit laatste land heeft den beoefenaar | |
[pagina 558]
| |
der Bijbelsche Letterkunde altijd eene bijzondere belangstelling ingeboezemd, en was daarom reeds sedert de eerste eeuwen des Christendoms, het voorwerp van veler nasporing en onderzoek. Van de vroegste tijden af zijn daarheen reizen ondernomen, en is de slotsom der alzoo gemaakte ontdekkingen in verschillenden vorm te boek gesteld. Uit deze berigten, vergeleken en aangevuld met hetgeen men uit de Bijbelsche Schriften zelve omtrent de gesteldheid van Palestina en de ligging van deszelfs bergen en steden opmaakte, ontstonden allengs Werken, die ten doel hadden, van dat geheele land eene naauwkeurige schildering mede te deelen, en den Bijbellezer op de hoogte te plaatsen, van waar hij met gemak dat tooneel zou kunnen overzien, waarop het Israëlitische Volk, en vooral de hoofdpersonen in hunne geschiedenis, als levend en handelend worden voorgesteld. Aanzienlijk was reeds aan het eind der vorige Eeuw het aantal van verdienstelijke Geschriften, met dit oogmerk vervaardigd, en geenszins ontbrak het ook aan grootere of kleinere Kaarten van Palestina, die gedeeltelijk met zulke Werken vereenigd, en gedeeltelijk op zich zelve waren uitgegeven. Doch niet gering waren met dat al de zwarigheden, die nog van dezen kant zich bij de verklaring des Bijbels deden gevoelen, en die Geleerden, die zich boven anderen door grondige kennis en wetenschappelijke gestrengheid onderscheidden, onderscheidden zich tevens door veelvuldige twijfeling, en door op onnoemelijke punten hunne onzekerheid en volslagen onkunde bloot te leggen. Hoogst welkom bleef daarom elke bijdrage van latere Reizigers, die dezelfde streken bezochten, en met groote belangstelling moest elke nieuwe poging, om de plaatselijke beschrijving van Palestina te verbeteren en uit te breiden, ontvangen worden. Hoeveel daartoe in onze Eeuw geleverd zij, laat zich bezwaarlijk naar waarde schatten: geheel eenig in hare soort zijn te dien opzigte de verdiensten van seetzenGa naar eind(3) en burckhardtGa naar eind(4); en hunne berigten, met die van clarkeGa naar eind(5), von richterGa naar eind(6), richardsonGa naar eind(7), turnerGa naar eind(8), buckinghamGa naar eind(9), en vele anderen uit den laatsten tijdGa naar eind(10), vereenigd, geven de kostbaarste bouwstof aan de hand tot voltooijing van het straks genoemde studievak. Het laat zich dan ook, bij het groote aantal Schrijvers, die in onzen tijd aan elk gedeelte der Wetenschap, en boven alles aan hetgeen met de verklaring des Bijbels zamenhangt, hunne krachten beproeven, gereedelijk begrijpen, dat het geenszins aan nieuwere Werken kan ontbroken hebben, waarin men met de ontdekkingen dier latere Reizigers heeft pogen winst te doen, en de slotsom hunner bevinding tot verbetering van hetgeen reeds vroeger omtrent Palestina bekend was, heeft aangewend. Niet alles wat van dien aard in den jongsten tijd verschenen is, heeft gelijke waarde; doch niemand, der zake | |
[pagina 559]
| |
kundig, zal ontkennen, dat het licht, door zoo vele Reizigers ontstoken, in het algemeen een zeer weldadigen invloed heeft uitgeoefend, zoowel op de beschrijving die men thans van Palestina lezenGa naar eind(11), als op de afbeelding van hetzelve, die men thans op de KaartenGa naar eind(12) aanschouwen kan. Er zijn er zelfs sommige onder deze Geschriften en Kaarten, die een hoogen trap van volkomenheid bereikt hebben, en met het volste regt aan jeugdige Beoefenaars van het Vak als onmisbare hulpmiddelen tot grondige studie mogen worden aanbevolen: als zoodanig willen wij met name de Werken van crome en von raumer, en onder de Kaarten, behalve die welke bij het eerstgenoemde Werk is bijgevoegd, de afzonderlijk uitgegevene van grimm, zerrenner, ernst en berghaus, aanwijzen. In ons Vaderland, dat in de vorige Eeuw het hoogvermaarde Werk van reland (Palaestina ex monumentis veteribus illustrata. 2 Tomi. Traj. 1714. 4o) en de met lof bekende Schriften van bachiene en van hamelsveldGa naar eind(13) geleverd heeft, is in den laatsten tijd weinig of niets, hetzij over de Aardrijkskunde des Bijbels in het algemeen, hetzij in het bijzonder over Palestina, in het licht verschenen. Wat er nog van dien aard aan onze Landgenooten is aangeboden, waren vertalingen en navolgingen van Duitsche en Engelsche origineelen, en deze waren, wat hunne innerlijke waarde betreft, ook weinig geschikt, om hun een juist en levendig denkbeeld van de vorderingen der Wetenschap mede te deelen. Deze klagt wordt ook door den Heer van senden in het Voorberigt tot zijn Werkje (bl. IV) geuit; doch tot matiging derzelve had Zijn Eerw. toch op één voortbrengsel van den laatsten tijd kunnen wijzen, dat wel is waar geene doorloopende beschrijving van Palestina levert, maar toch eene gansche menigte van hoogst belangrijke aanteekeningen over verschillende oorden en plaatsen van dat land in zich bevat. Wij doelen op het Werk van een helaas! reeds gestorven Geleerde, den beroemden hamaker: zijne Commentatio in Libellum de vitâ et morte Prophetarum, qui Graece circumfertur; sive disputatio historico-chorographica de locis, ubi Prophetae Hebraeorum nati et sepulti esse dicuntur (Amst. 1833. 4o. 231 pag.Ga naar eind(14)), bestaat voor het grootste gedeelte uit eene reeks van onschatbare opmerkingen en navorschingen, waardoor de voormalige toestand van het Israëlitische Land en deszelfs Hoofdstad licht ontvangt; zoodat er zeker onder de jongste Geschriften, die wij hierachter vermeld hebben, slechts weinig gevonden worden, waaruit een even groote mate van oorspronkelijkheid, van veelomvattende geleerdheid en oordeelkundige scherpte, den lezer in de oogen straalt. - Overigens echter heeft de Heer van senden volkomen gelijk, zoo hij het Nederlandsch Publiek, ten opzigte van de | |
[pagina 560]
| |
plaatsbeschrijving van Palestina, nog verre van de tegenwoordige hoogte der Wetenschap verwijderd acht; en wij begrijpen klaar, dat Zijn Eerw. bij het onderwijs in de Bijbelsche Geschiedenis de behoefte gevoelde aan eene betere Kaart, dan die welke hij zich in staat zag zijnen leerlingen in handen te geven. Die behoefte deed hem besluiten, zelf de hand aan het werk te slaan, en zoodanig eene Kaart van Palestina te vervaardigen, die op de Katechizatiën en in de Scholen met vrucht zou kunnen gebruikt worden, en alzoo het vooronderstelde ledig zou aanvullen. Doch, om te beter aan den Lezer mede te deelen, wat het eigenlijke doel van den Heer van senden geweest zij, en hoe ver zich zijn streven bij dezen arbeid hebbe uitgestrekt, willen wij hier uit het Voorberigt (bl. V en VI) zijne eigene woorden nederschrijven: ‘Ik heb dan beproefd, of en in hoe ver het mij gelukken kon het beeld van Palestina, zoo als het door reisverhalen en beschrijvingen van dat land en vooral door den Bijbel zelven voor mijnen geest was ontstaan, op het papier over te brengen; ik heb getracht dit op eene wijze te doen, waardoor de onderscheidende en kenmerkende trekken van dat beeld dadelijk in het oog vallen moesten, en deze, gelijk ook de hoofdbenamingen, op eenigen afstand behoorlijk konden gezien worden. Niet alle plaatsen van het oude Palestina, die in de H.S. voorkomen, wilde ik op de kaart brengen, maar evenmin mij ook alleen tot die bepalen, welker namen men in het N.T. genoemd vindt. Het eerste toch zou, daar men de ligging van vele steden, vlekken en dorpen niet meer weet, bijna onmogelijk zijn en te veel het oog verwarren; het andere zou het gebruik der kaart geheel en alleen tot dat gedeelte van de geschiedenis, hetwelk het N.T. bevat, beperken, en dus voor het onderwijs in de historie van het O.T. geheel onbruikbaar maken. Om deze redenen koos ik zulke plaatsen, welker ligging met zekerheid of met hooge waarschijnlijkheid nog bepaald kan worden en daaronder zoodanige, die mij belangrijk schenen.’ Vraagt men nu, of de Kaart, door den Heer van senden geleverd, aan dit omschreven plan volkomen beantwoordt, zoo willen wij niets afdingen op den lof, die reeds door anderen aan dezen arbeid is toegekend, en gaarne toestemmen, dat de ontwerper een verdienstelijk werk verrigt heeft: de teekening is door hare grootte duidelijk, de letters zijn op verren afstand te lezen, de namen der plaatsen met spaarzaamheid en meestal met omzigtigheid aangeteekend, en de ligging der bergen even als de loop der stroomen vrij naauwkeurig naar de beste berigten afgeschetst. Doch zoo welgemeend als deze lofspraak is, zoo openhartig moeten wij ook aanmerken, dat eensdeels het uiterlijk der Kaart, van de zijde der kunst bezien, veel naar ons oordeel te wenschen overlaat, en dat anderdeels ook het | |
[pagina 561]
| |
beperkte plan, waarop zij is aangelegd, hare volledigheid niet zeer bevorderd heeft. Wat het eerste betreft, zoo twijfelen wij niet, of allen, wier oog door het gezigt en gebruik van goede Kaarten aan regelmatigheid, fijnheid en sierlijkheid, in deze voortbrengsels der kunst is gewend geworden, zullen zich met deze proeve, door den Heer van senden aangeboden, geenszins kunnen te vrede stellen, maar daarin iets wanstaltigs, grofs en gebrekkigs opmerken, dat bij de smaakvolle meesterstukken van den laatsten tijd zeer in het oog vallend afsteekt. Wij willen ons niet eens op de heerlijke Kaarten van berghaus, en daaronder ook op die van Syrië, beroepen: met deze, als plaatdruk zijnde, zou de vergelijking van een steendruk kunnen onbillijk schijnen; doch wij noodigen onze Lezers uit, om de Kaart van den Heer van senden, ter beoordeeling als kunstwerk, naast eene te leggen, die mede gesteendrukt, en onlangs in ons eigen Vaderland vervaardigd is; die namelijk, welke bij de Verhandeling van den Heer hisely over CappadociëGa naar eind(15) is bijgevoegd, en een schoon bewijs oplevert, welke hoogte ook in Nederland de Lithographie thans bereikt heeft. Bij een enkelen opslag van het oog zal het onderscheid te merkbaar wezen, dan dat wij ons de moeite behoeven te geven om de verschillende punten van hetzelve opzettelijk aan te wijzen. - Wat het tweede betreft, zoo is het klaar, dat eene Kaart van Palestina, die ons dat land ten tijde van jezus schetst, en van de plaatsen, die niet in het Nieuwe Testament, maar alleen in het Oude voorkomen, slechts diegene aanwijst, die meer dan de overige genoemd worden, of wier ligging althans aan geen bijzonderen twijfel onderhevig is; dat zulk eene Kaart, zeg ik, slechts in een beperkten kring van nut kan zijn, maar geenszins aan het geheele Publiek, en wel het minst van allen aan meer gevorderden, kan worden aanbevolen. Voor de lezing toch en grondige beoefening van het Oude Testament heeft men behoefte aan eene oordeelkundige afdeeling van het land der Hebreën in de verschillende streken, door elk der stammen bezet, en tevens aan de vermelding van oneindig meer steden en vlekken, dan door den Heer van senden, overeenkomstig zijn bijzonder plan, hier zijn aangewezen. Wij maken dus deze aanmerking niet zoo zeer op de uitwerking van het eenmaal gemaakte bestek, als wel op dat bestek zelf; en meenen het daarvoor te mogen houden, dat ook eene andere manier dan die, aan welke de Heer van senden de voorkeur gegeven heeft, tot de bereiking van zijn oogmerk kon dienstig geweest zijn, en daarbij tevens in de behoefte van een groot aantal andere personen gelukkig voorzien hebben. Gelijktijdig met de Kaart is, ter verklaring en aanvulling van deze, door denzelfden Heer eene Aardrijkskundige beschrijving | |
[pagina 562]
| |
van Palestina uitgegeven, die onze opmerkzaamheid ten volle verdient. Dit boekje is van kleinen omvang, doch bevat desniettemin veel, dat althans voor minder geoefenden der lezing allezins waardig is. Het werd, blijkens het Voorberigt (bl. VI en VII), door den Schrijver voornamelijk bestemd tot eene handleiding voor onderwijzers, om bij het gebruik der uitgegevene Kaart, deze, zooveel noodig is, aan hunne leerlingen toe te lichten. Het is in drie afdeelingen gesplitst, waarvan de eerste (bl. 1-23) over de natuurlijke gesteldheid van het Land, en de tweede (bl. 24-34) over deszelfs burgerlijke verdeeling in de verschillende tijdvakken der Israëlitische geschiedenis, handelt; terwijl de laatste (bl. 35-68) eene plaatselijke beschrijving der vier hoofdgewesten, waarin het ten tijde van jezus verdeeld was, bevat. Vooral het tweede Hoofdstuk kan dus eenigzins tot aanvulling dienen van hetgeen aan de Kaart zelve ontbreekt: jammer slechts, dat het het kleinste der drie is, en dus wat al te weinig in bijzonderheden treden kon. Het derde levert vele, voor den aanvanger belangrijke, wenken omtrent de gebeurtenissen, die in de verschillende streken en plaatsen zijn voorgevallen: het geheel daarvan echter moest om deszelfs kortheid droog en onbevallig worden. In het eerste Hoofdstuk trok voornamelijk onze aandacht hetgeen over de Bergen wordt medegedeeld: ook al het overige, daar aangestipt, laat zich met genoegen lezen, en beantwoordt volkomen aan het voorgestelde doel. - De stijl van den Heer van senden is over het algemeen vrij duidelijk en zuiver: hier en daar echter zijn wij op zinnen gestooten, waaraan óf ongetwijfeld iets hapert, óf die ten minste van stroefheid en hardheid niet zijn vrij te pleiten; soms ook op woorden en zegswijzen, die met het Nederlandsch taaleigen strijdig zijn; en twee of driemaal op verkeerde spellingen van eigen namen en eene min aannemelijke verklaring derzelve. De Heer van senden veroorlove ons, hem kortelijk die plaatsen aan te wijzen. Op bl. 1 en 2 leest men: Kanaän heet het naar de nakomelingen van den kleinzoon van noach, die in dit land zich vestigden; Land der Hebreën naar heber, eenen der stamvaders van abraham. Het zal den Heer van senden toch wel niet onbekend zijn, dat men in den laatsten tijd het vrij algemeen er over eens is geworden, dat de naam י֥רִבְעִ valschelijk van רבֶעֵ֥ (die volgens Gen. X. 24, 25 en XI. 14-17 een achterkleinzoon van sem zal geweest zijn) wordt afgeleid, maar veeleer in verband staat met het woord רבֶעֵ֥, overkant, zoodat dezelve niets anders beduidt dan iemand die van de overzijde der rivier is gekomen. Men heeft dus abraham, en na hem zijne afstammelingen, zoo genoemd, omdat hij zich uit Mesopotamië, dat is, van over den Euphraat komende, | |
[pagina 563]
| |
in Palestina had neergezet. Naar deze afleiding laat het zich ook beter begrijpen, waarom de naam Hebreën niet als eigenlijke geslachtnaam, dien de natie gewoon was zich zelve te geven (dit toch was Israël), maar als een naam waaronder zij bij vreemden bekend stond, in de Bijbelsche Schriften voorkomtGa naar eind(16). - Op bl. 28 merkten wij eene zekere stroefheid en slordigheid op, in de woorden: Het zuidelijkste gedeelte - - werd aan rubens nakomelingschap; het daarop volgende tot over den Jabbok en loopende nog over die rivier in eenen smallen (lees eene smalle) streep langs de Jordaan tot aan de zuidzijde der zee van Tiberias, aan die van Gad - - toegedeeld. - Op bl. 35 (in de aanteek.) hinderde ons het meervoudig regtsgebieden, en op bl. 46 reg. 5 het bijvoegelijk naamwoord geestdriftig: geen van beide, gelooven wij, is met het Nederlandsch taaleigen overeenkomstig. - Op bl. 42 wordt de bekende naam abigaïl verkeerdelijk abagaïl geschreven, en op bl. 60 en 61 staat voor het gewone Ptolemaïs en ptoleméus, geheel zonder grond Ptolomaïs en ptolomeus. - Op bl. 49 hapert iets aan den volgenden zin: Samaria bevattede ten tijde van jezus niet meer het grondgebied, door de tien stammen eens bezeten; integendeel, het was zeer ingekort, gelijk reeds bij de beschouwing van Judea, ten koste van hetwelk die inkorting ten zuiden en westen geschiedde, is gebleken. Voor ten koste zal men ten voordeele lezen moeten. - Een weinig verder op dezelfde bladz. vindt men: Sichem, de zuidelijkste stad van Samaria, is kenmerkend door deszelfs ligging tusschen de bergen Ebal en Gerizim. De Schrijver heeft waarschijnlijk voor kenmerkend, gekenmerkt willen schrijven, of had anders voor is kenmerkend, kenmerkt zich in de plaats moeten stellen. - Op bl. 52 en 53 is de ware bedoeling van den volgenden zin: Uit de vermelding, dat er vele Joden kwamen, om aldaar (te Enon) van hem (johannes) gedoopt te worden, zoude men vermoeden, dat Enon op de grenzen van Judea en Samaria heeft gelegen, en dat dus de grenzen van Judea ten noorden aan de Jordaan, dieper dan men gemeenlijk stelt, in het oude rijk der tien stammen drongen, door de min gelukkige plaatsing der woorden een weinig duister geworden: de Schrijver had deze duisterheid kunnen voorkomen, door met eene geringe verandering dus te schrijven: Uit de vermelding - - heeft gelegen, en dat dus de noordelijke grens van Judéa, aan de zijde der Jordaan dieper dan m.g.s., in het o.r.d.t.s. drong. - Eindelijk zal men op de laatstgenoemde bladz., voor van af den Karmel tot den Antilibanon, wel liever van den Karmel af tot d.A. lezen moeten. Er blijft ons over, den Heer van senden onzen opregten dank te betuigen voor de bijdrage door hem geleverd tot bevordering | |
[pagina 564]
| |
der aardrijkskundige kennis van Palestina in ons Vaderland. Zijn Eerw. heeft een nuttig werk verrigt en zich regtmatige aanspraak op den lof en de aanmoediging van zijne Landgenooten verworven. Wij wenschen, dat zijn voorbeeld velen tot navolging opwekke, en dat deze tak der godgeleerde en aardrijkskundige Wetenschap minder dan tot heden het geval was, in Nederland veronachtzaamd moge worden. Mannen van grondige kennis, die lust en tijd hebben om hunne, aan de Akademie aangevangen, studiën in eene bepaalde rigting voort te zetten, zullen bezwaarlijk eenig gedeelte voor zich kiezen kunnen, dat aangenamer en nuttiger tevens is, en bij eene matige krachtinspanning grooter voldoening en rijkere vruchten belooft. Doch het zij dan ook ter loops hier aangemerkt, hoe men dat geographisch onderzoek omtrent Palestina hebbe in te rigten, om van een gelukkigen uitslag te kunnen verzekerd zijn, en aan de Wetenschap gewigtige resultaten aan te bieden. Het spreekt van zelf, dat daartoe in de eerste plaats vereischt wordt, zich naauwkeurig tot in kleinigheden bekend te maken met de latere Reisverhalen, en wel inzonderheid met die, welke door bedaarde, kundige en onbevooroordeelde Mannen met kritische gestrengheid en volmaakte waarheidsliefde zijn te boek gesteld. Vervolgens raadplege men met de meeste behoedzaamheid, en vergelijke onderling, de Werken en Kaarten, die in vroegeren en lateren tijd, hetzij voornamelijk uit Reisverhalen zamengesteld, hetzij gedeeltelijk op deze, en gedeeltelijk op de opgaven die in de Bijbelsche Schriften voorkomen, gegrond zijn. En na dit alles zie men scherp en naauwlettend toe, in hoe ver de tot heden aangewende pogingen, om de aardrijkskundige zwarigheden, met de verklaring des Bijbels verbonden, op te lossen, reeds volkomen gelukt zijn, en in hoe ver de uitslag derzelve nog iets te wenschen heeft overgelaten. Men zal, zich deze vraag ter beantwoording voorstellende, meer twijfel en moeijelijkheid, dan men in den beginne verwacht had, ontdekken: eene menigte van steden, vlekken en landstreken, wordt alleen in den Bijbel vermeld, en nergens in de Reisverhalen der nieuweren teruggevonden: van andere schijnt de ligging, zoo als zij door dezen wordt opgegeven, niet wel met die, welke haar in den Bijbel wordt toegekend, overeen te komen; en omtrent andere eindelijk vindt men in de Bijbelsche Schriften zelve zeer uiteenloopende en tegenstrijdige berigten. De zaak hangt dus, op deze hoogte van het onderzoek, voornamelijk van gezonde woordkritiek en zuivere verklaring af: vóór alles verzekere men zich, dat de plaatsen, die hier in aanmerking komen, niet door de afschrijvers bedorven zijn, en dus niet thans misschien eene zwarigheid opleveren, die in den oorspronkelijken tekst volstrekt niet bestond: - zóó zou het blij- | |
[pagina 565]
| |
ken, eensdeels, dat sommige namen geheel moeten wegvallen, die nu onkritisch genoeg op elke Kaart en in ieder Werk over Palestina herhaald worden, en anderdeels, dat vele schijnbare tegenstrijdigheden enkel aan eene ongelukkige vervalsching van den tekst te wijten zijn. Vervolgens lette men scherp op het verband dier plaatsen, en zie toe wat daaruit, soms met volle zekerheid, en soms althans met hooge waarschijnlijkheid, omtrent de ligging van anders onbekende steden en landstreken blijkt: - bezwaarlijk kan men het gelooven, hoe vele moeijelijkheden nog op deze wijze kunnen weggenomen worden, en hoeveel de Uitleggers, die al te dikwijls slechts elkander gevolgd zijn, nog op dit punt hebben overgelaten. Kan echter het verband geen licht verspreiden, en blijft dus de ligging eener plaats geheel twijfelachtig, zoo wachte men zich, deze ooit anders dan met een bijgevoegd vraagteeken op de Kaart van Palestina aan te wijzen, opdat de lezer oogenblikkelijk van de bestaande onzekerheid onderrigt zij: - men zou, deze manier volgende, zulk een teeken dikwijls dáár moeten plaatsen, waar thans het onderzoek reeds gesloten schijnt, en op de Kaarten en in de Beschrijvingen geen zweem van twijfel vertoond wordt. Is eindelijk omtrent sommige steden en vlekken het verschil van ligging in vroegeren en lateren tijd, op goede gronden bewezen, zoo plaatse men die op de Kaart, noch alleen naar de opgaaf des Bijbels, noch alleen naar de nieuwere berigten, maar late aan beide hun regt wedervaren, en duide door een eenvoudig teeken het verschil der tijden aan. - Wij durven vertrouwen, dat wie aldus met het naauwkeurig gebruik der latere Reisverhalen, vooral ook eene oordeelkundige, dat is, eene even onbekrompene als voorzigtige, behandeling des Bijbels vereenigt, voor dit belangrijk gedeelte der aardrijkskundige Wetenschap in korten tijd de schoonste vruchten zal inoogsten, en weldra zich in staat zal gevoelen, om aan onze Landgenooten meer eigendommelijke resultaten aan te bieden, dan b.v. het Werk van von raumer nog oplevert, dat van de zijde der kritiek en verklaring des Bijbels zeer veel te wenschen overlaat. De Kaart, die wij overigens met verlangen van dezen te gemoet zien, kan daarom ook onmogelijk zóó volkomen zijn, als zij bij een meer oordeelkundigen blik op de Bijbelsche Schriften wezen zou. Voor diegenen, die het eene wenschelijke zaak achten, dat het genoemde studievak spoedig in ons Vaderland met nieuwe bijdragen verrijkt worde, is ongetwijfeld de volgende plaats, waarmede de Heer van senden zijn Voorberigt besloten heeft, van het uiterste belang: Waarschijnlijk laat ik op deze kaart nog een werk over de Bijbelsche Aardrijkskunde volgen, bestaande in eene verzameling van kaarten met bijgevoegde beschrijving, niet alleen van het | |
[pagina 566]
| |
Joodsche land, zoo als het was in onderscheidene tijdperken, maar ook van andere landen, die voor en na tot tooneel gestrekt hebben van de gebeurtenissen, welke de Bijbel verhaalt. Aan de meesten zal het bekend zijn, dat de Heer van senden reeds werkelijk op het punt geweest is van dit plan ten uitvoer te brengen, en dat de inteekening op eenen Bijbelschen Atlas, door Zijn Eerw. te bewerken, en bij de Boekhandelaars s. de visser en Zoon te 's Gravenhage uit te geven, alom heeft open gestaan. Door een onvoorzien beletsel zal, voor het tegenwoordige althans, dat voornemen verijdeld zijn; doch wij hopen, dat daarom de Heer van senden niet zal zijn afgeschrikt, om zijne geographische studiën met den meesten lust en ijver te vervolgen; wel overtuigd, dat een langere tijd van voorbereiding niet dan voordeelig kan zijn voor het Werk, door hem ondernomen, en misschien ook niet te onregt ons verbeeldende, dat Zijn Eerw. later het ontworpen plan meer inkorten, en daardoor deszelfs volvoering overeenkomstig met de vorderingen der Wetenschap, gemakkelijker zal maken. Zoo toch de Aardrijkskunde van Palestina alleen, nog zóó vele zwarigheden thans oplevert, hoeveel grooter is niet het aantal van die, welke met de Aardrijkskunde des Bijbels, dat is, met de beschrijving van alle landen en plaatsen, die in den Bijbel voorkomen, verbonden zijn! Men beginne met de eerste te verminderen, en zoo mogelijk weg te ruimen: eerst daarna breide men zijn werkkring uit, en wage zich aan die nog zwaardere taak.
Over het andere Werk, welks titel aan het hoofd dezer beoordeeling mede vermeld staat, hebben wij slechts een kort woord hier mede te deelen. Het Engelsch oorspronkelijk werd reeds in 1832 te Edinburg uitgegeven, en voert het volgende opschrift: Palestine, or the Holy Land, from the earliest period to the present time, - - By Dr. mich. russelGa naar eind(17). Deszelfs Hoogduitsche Vertaling kwam in 1836 te Leipzig uit, onder den titel: Palästina, oder das heilige Land, von der frühesten bis auf die gegenwärtige Zeit. - - Aus dem Engl. des Dr. m. russel übersetzt von Dr. a. diezmann. Mit 1 Karte und 9 Abbild. (2 Theile. 8o.). Uit deze Hoogduitsche Overzetting is de Hollandsche gevloeid, die in het voorleden jaar door eene onbekende hand aan onze Landgenooten werd aangeboden. Wien bevreemdt het niet, dat men ook nog in onzen tijd het wagen durft, eene vertaling uit eene vertaling te vervaardigen? Waarlijk, voor zoo iets moest men vooral thans zich wachten, nu bij eene zoo algemeene bekendheid van de talen onzer Naburen aan deze geheele zaak veel minder behoefte dan vroeger bestaat, en nu, indien men dan al een Werk wenscht vertaald te zien, het volstrekt niet aan dezulken | |
[pagina 567]
| |
ontbreekt, die deze taak naar behooren verrigten kunnen; dat is, die het oorspronkelijk zelf kunnen voor zich leggen, en dááruit alleen, zonder tusschenkomst van vreemde hulp, de overzetting bewerkstelligen. Doch stappen wij over dit punt henen, en beschouwen wij het Geschrift zelf, dat men gemeend heeft aan onze Natië niet te moeten onthouden. De Engelsche Schrijver heeft in zijn Vaderland een vrij beroemden naam, en heeft, behalve met dit Boek, ook met andere van gelijken aardGa naar eind(18) niet weinig lof en toejuiching verworven. Men mag zich dus met reden van de voortbrengsels zijner pen iets goeds beloven, en ook een gunstig vermoeden omtrent de belangrijkheid van dit zijn Werk over Palestina koesteren. Die verwachting zal nog verhoogd worden, wanneer men met deszelfs inhoud zich oppervlakkig bekend maakt, en de opschriften der verschillende Hoofdstukken gadeslaat. Zij zijn als volgt: in het eerste Deel, I. Voorloopige aanmerkingen van geschied- en aardrijkskundigen aard (bl. 1-30); II. Geschiedenis van den Hebreeuwschen Vrijstaat sedert Jozua's dood (bl. 31-68); III. Korte schets der geschiedenis, van de troonbestijging van Saul, tot aan de verwoesting van Jeruzalem (bl. 69-108); IV. Letterkunde en godsdienstige gebruiken der oude Hebreeën (bl. 109-146); V. Beschrijving van Jeruzalem (bl. 147-200). In het tweede Deel, I. Beschrijving van het land ten zuiden en ten oosten van Jeruzalem (bl. 1-51); II. Beschrijving van het land ten noorden van Jeruzalem (bl. 52-107); III. De geschiedenis van Palestina van den val van Jeruzalem tot aan den tegenwoordigen tijd (bl. 108-185); IV. De natuurlijke geschiedenis van Palestina (bl. 186-229). Uit deze opgave zal men met verbazing zien, hoe rijk de inhoud van dit Werk is, en hoe velerlei de onderwerpen zijn, welker behandeling de Schrijver in dat kort bestek zich heeft voorgesteld: zoo die behandeling den toets van juistheid, grondigheid en naauwkeurigheid door kan staan, dan mag voorwaar dit Boek wel onder de beste voortbrengselen van onze Eeuw gerangschikt, en geacht worden eene ledige ruimte in de Bijbelsche Letterkunde te hebben aangevuld. Doch, waartoe het ontveinsd? bij de lezing is al onze verwachting te leur gesteld, en is het ons tot onze spijt gebleken, dat de Wetenschap niets, niets hoegenaamd, door dit Werk gewonnen heeft. Wij willen niet ontkennen, dat de min geoefende uit verscheiden plaatsen van hetzelve veel wetenswaardige bijzonderheden leeren kan, en dat hij door het geheel zich een oppervlakkige kennis van de geschiedenis des Israëlitischen Volks, en van den aardrijkskundigen toestand en de voortbrengselen van het Land, kan eigen maken; doch daartoe zijn wel andere Werken voorhanden, en behoefde men deze uitheemsche vrucht op onzen bodem niet over te planten. Had dit | |
[pagina 568]
| |
Boek zich door fijnen tact en kritische zuiverheid in het voorstellen der geschiedenis, en door veelomvattende kennis en grondig onderzoek in de geographische beschrijvingen onderscheiden; en had alzoo de Schrijver getoond, op de hoogte van het Vak te staan, waarin gedurende de laatste twintig jaren met zooveel kracht en inspanning gearbeid is, dan zouden wij den Vertaler van harte onzen dank betuigen voor het nuttige werk, door hem verrigt, en hem verzekeren, dat hij het Nederlandsch Publiek ten sterkste aan zich verpligt had. Thans, nu wij het veel belovende Boek van den Engelschen Geleerde als onoordeelkundig, flaauw en beneden het peil der Wetenschap staande, hebben leeren kennen, thans wenschten wij wel, dat de Vertaler zijn tijd op nuttiger wijze besteed, en aan onze Letterkunde niet eene vrucht had toegevoegd, die in dit studievak het getal der smakelooze slechts vermeerderd heeft. Wat ons van het geheel nog het meest voldaan heeft, is het derde Hoofdstuk des tweeden Deels: al het overige viel in meerdere of mindere mate ons tegen, en verveelde ons niet zelden door zijne onbeduidendheid in vergelijking met hetgeen over hetzelfde onderwerp thans degelijker gezegd en met meer leven en kleur had kunnen voorgesteld worden. Waarlijk, er zijn onder onze Engelsche Naburen, en vooral onder hunne Godgeleerden, vele mannen van naam, wier schriften men gerust onvertaald kan laten: de bekrompen geest, die over het geheel daarin ademt, de onbehagelijke dorheid, die aan de meeste eigen is, en boven alles nog de half-geleerde toon, die er in heerscht, zijn even zoo vele karaktertrekken, die ze voor een Volk, dat op rustigen voortgang in kennis, op bondigheid en scherpte van onderzoek, of op klare eenvoudigheid prijs stelt, geheel onbruikbaar of althans eene bijzondere aanbeveling onwaardig maken. De opgenoemde gebreken zijn het ook, die het Werk van Dr. russel ontsieren: welligt zijn zij, door den aard van het onderwerp, in veel minderen graad aan zijne andere Geschriften over de Noord-Afrikaansche Staten en over Egypte eigen; doch de smet van oppervlakkigheid zal ook deze wel aankleven, en het behoort dus volstrekt tot onze wenschen niet, ze insgelijks, zoo als in Duitschland geschied is, aan onze Natie te zien aangeboden. Indien de Vertaler lust en tijd heeft, om meerdere voortbrengsels van vreemden grond op den onzen over te brengen, zoo zij hij in zijne keuze voorzigtiger, of late op dit belangrijk punt zich door bekwame raadslieden voorlichten. In hoe ver het hem thans gelukt zij, ons russel's Werk terug te geven, moeten wij, noch het oorspronkelijk, noch de Hoogduitsche Vertaling bezittende, geheel in het midden laten. Zoo veel is zeker, dat op weinige uitzonderingen na, de stijl zich door gemakkelijkheid en zuiverheid aanbeveelt, en dat wij slechts zelden | |
[pagina 569]
| |
op plaatsen gestooten zijn, die óf wat den zin, óf wat de woorden betrof, noodzakelijk verbetering behoefden. Met de aanwijzing van enkele zoodanige uit het eerste Deel zullen wij dit verslag besluiten. Reeds dadelijk op de eerste bladzijde verstaan wij deze grensbepaling van Palestina niet: Het Land, hetwelk in lateren tijd Palestina genoemd wordt, is dat gedeelte van het Aziatisch Turksche Rijk, dat tusschen den 31 en 34o N.B. ligt, en zich ten oosten van de rivier de Jordaan en de Doode Zee, van de Middellandsche Zee tot aan de Syrische woestijn uitstrekt. Het is klaar, dat achter het woord oosten hier de woorden en ten westen moeten zijn uitgevallen, daar immers het Land, dat van de Middellandsche Zee tot aan de Syrische woestijn zich uitstrekt, op beide oevers der Jordaan en van de Doode Zee moet gelegen zijn. - Op bl. 21 was ons de volgende uitdrukking niet klaar genoeg: Van de kruin dezes bergs (den Thabor), de tegenwoordige poort en schouwplaats der hemelvaart, ziet men neder op de Jordaan enz.; noch ook op bl. 24 deze zin: In ieder opzigt mogen wij ze (de verhalen omtrent de heilige plaatsen te Bethlehem) niet uit hetzelfde oogpunt beschouwen, zoo als het vertelseltje, dat voor den Hebron abrahams graf in de plaats stelt, en derhalve den bijval der Nazareners, zoo als ook der Mahomedanen, tot zich trekt. - Op bl. 112 zouden wij voor het stroeve en ongebruikelijke woord tot verantwoordingstellingen gaarne iets anders aangetroffen, en op bl. 133 voor: Het is moeijelijk, met bepaaldheid den tijd aan te toonen, op welken de Hebreeën het eerst die verzamelingen uitmaakten, welke Synagogen genoemd werden, liever gevonden hebben: Het is - aan te toonen, op welken tijd onder de Hebreën het eerst die verzamelingen ontstaan zijn, welke enz. - Eindelijk zal wel niemand de plaats, die op bl. 130 en 131 voorkomt: Het jaar (der Hebreën) was, daarenboven, in een gewoon en een kerkjaar onderscheiden. Het eerste begon met de herfst- dag- en- nachtgelijkheid, den tijd, waarop, naar hunne meening, de wereld geschapen was geworden, met die welke men op bl. 140 aantreft: Daar met den eersten dag van September het burgerlijke jaar begon, zoo was de feestviering (aan het begin dier maand) grooter en plegtiger, dan bij andere gelegenheden, vergelijken kunnen, zonder op te merken, dat de Schrijver, wiens gevoelen wij overigens hier niet zullen toetsen, zich in de eerste plaats duidelijker aldus had moeten uitdrukken: Het eerste begon met de maand der herfst- dag- en nachtevening. De platen, ook bij de Hollandsche Vertaling gevoegd, zijn niet onbevallig gesteendrukt: het gemis eener Kaart bij dezelve zal, vooral bij de lezing van het eerste en tweede Hoofdstuk des laatsten Deels, wel door ieder even levendig gevoeld worden.
H.E. WEIJERS. |
|