De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Paulus, de Apostel van onzen Heer Jezus Christus, door T.F. Uilkens, Predikant te Loppersum. In twee Deelen. Te Groningen, bij R.J. Schierbeek. 1838.Het is goed, dat de kritiek eene Regtbank en geene Vergadering van Gezworenen is. In zaken van wetenschap en kunst toch bestaan geen casus conscientiae, en kan zich het publiek niet tevreden houden met een ongemotiveerd schuldig of onschuldig. Het komt daarbij op de toetsing van de schuld of onschuld des teregtgestelden aan de vaste regels der aesthetische wet aan: zoodat de uitspraak geene andere waarde heeft, dan die zij uit het redengevend: Overwegende, Overwegende, Overwegende, verkrijgt. Wij hebben het altijd voor een der eerste verdiensten van dit Tijdschrift gehouden, dat het even spaarzaam is, met geloof op het woord af te vorderen, als overvloedig in de mededeeling der gronden, waarop vrijspraak of veroordeeling steunt. En evenwel zijn er gevallen, waarin ik bijna wenschen zou, dat Beoordeelaars het voorregt van Gezworenen hadden, om, bij hunne gunstige of ongunstige uitspraak, van het geven van verdere verantwoording verschoond te zijn. In zulk een geval verkeer ik thans bij de aankondiging van het voor mij liggende werk. Hier toch dient de vraag vooraf te gaan, die meer op het grondgebied des subjectiven gevoels, dan der algemeene kritiek moet worden afgemaakt: In hoe verre is het oorbaar of geraden personen uit de Heilige Schrift, met name uit het N.T., in een romantisch verhaal in te voeren? Wij weten wat er ten voordeele van zulk eene proeve kan gezegd worden. Zij kan zich op het gezag van groote autoriteiten beroepen, en heeft ook waarlijk vele redenen van aanbeveling aan hare zijde. Maar daartegen verheft zich een andere stem, die zich bijna nergens sterker laat hooren, en ook meer gezag beeft, dan hier: de stem des gevoels! | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het is ons aangenaam ons bijzonder gevoelen met het schild van een' onzer geachtste medewerkers te kunnen dekken. Zie hier zijne woorden, waarin onze innigste overtuiging is uitgesproken (Gids, IIIde Jaargang, No. 3, bl. 150): ‘Waarom ging hij (ter haar namelijk, van wiens uitmuntenden johannes en theagenes gesproken wordt) niet nog een halve eeuw verder terug? Waarom schetste hij niet de omwandeling van dien eenigen onder de kinderen der menschen? Waarom niet den strijd en den ijver van eenen paulus? - Omdat hier de historie hem den weg afsloot, omdat hij met het denkbeeld vervuld, de zaak die hij voorstond door de versiering der Poëzij op te luisteren, gevoelde, dat hij een zwaren kamp zou te voeren hebben met ieders overtuiging, zoo als zij in het geheugen, het gevoel, de verbeelding heerschte: een kamp, waarin de kunst ten allen tijde is bezweken.’ Ziedaar ons gevoelen, als uit ons hart gestolen; wij weten evenwel, dat het met gematigdheid moet worden voorgestaan. Over kieschheid of têerheid van gevoel even als over de grenzen van Godsdienstigen eerbied en schroom, valt naauwelijks te spreken, veel minder te twisten. Die dus paulus in een romantisch kleed kan zien ingewikkeld, zonder daarin eene schending te zien van des Apostels eigen regel: Al wat wel luidt, datzelve bedenkt, zal door ons niet veroordeeld worden. De Heer uilkens, een man van even liberalen geest als fijn gevoel, staat hier, als zijn eigen outoriteit tegen ons over. Wij willen dus de zaak liever vriendschappelijk met hem afdoen, door hem zijne meening te laten, en de onze te behouden, dan door ons vijandig tegenover hem te stellen, alsof ons gevoel een rigtsnoer van het zijne had moeten zijn. Het komt er nu slechts op aan, ons oordeel over de bewerking te zeggen. En onzes ondanks moeten wij nu nog eens van het standpunt onzer bijzondere wijze van beschouwing uitgaan. De grootste aanmerking toch, die wij tegen het boek hebben, heeft een gebrek, dat van het genre onafscheidelijk is. Wij vinden namelijk in den paulus van den Heer uilkens, waar deze op het tooneel der verdichting verschijnt, den paulus van lukas niet weder. Mogen vij het openhartig zeggen? De taak, welke de Heer uilkens op zich had genomen, schijnt hem te zwaar geweest te zijn. Zijn genie stond in geen verhouding tot zijnen held, gelijk bij voorbeeld plato tot zijn socrates. Eenmaal toegegeven, dat de verbeelding regt hadde, de hand aan het beeld van paulus te leggen, dan was er toch iets beters van te maken geweest, dan wij hier vinden. Gelijk alexander alleen door apelles wilde geschilderd worden, is het geen werk voor ieder penseel, paulus te schilderen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||
En al hadde hier ook meer evenredigheid tusschen den schrijver en zijn onderwerp bestaan, de schrijver veroordeelt zich zelven met de mededeeling, dat de zamenstelling van dit werk niet meer dan eene invallende gedachte van hem geweest is, om zich den langen winter te korten. Waarlijk, de karakterteekening van paulus, zoo zij anders wel gelukken zal, zal de vrucht van eene ernstiger conceptie en naauwgezetter (religiosior zouden de Latijnen zeggen) studie moeten zijn! Maar, zoo als wij zeiden, deze wijze van oordeelen is partijdig, omdat zij van onze bijzondere wijze van zien uitgaat. Het wordt dus tijd ons meer op het terrein van den Auteur te plaatsen en zijn werk van zijn standpunt te beschouwen. En dan vinden wij er genoegen in te verklaren, dat de Heer uilkens zich in zijnen Paulus als een man van talent heeft doen kennen. Ofschoon wij het, natuurlijk, niet in alles met zijne opvatting en voorstelling der Bijbelsche feiten eens zijn, moeten wij hem nogtans het getuigenis geven, van zich daarin als een' bekwaam Godgeleerde te hebben onderscheiden. Niet minder gunstig kenmerkt hem het gebruik, door hem van de opgave der nieuwere Schrijvers over Palaestina gemaakt, als een man van smaakvolle studie. Met deze wetenschappelijke verdiensten paart zich in zijn werk de gave van gevoel en verbeelding op eene gelukkige wijze. Vooral getuigen enkele schoone natuurbeschrijvingen van eene rijke en levendige fantasie. Desniettegenstaande blijkt zijn gekuischte smaak in de soberheid, waarmede hij zijn kiesch onderwerp behandeld heeft. En bij dit alles bezit hij een' fraaijen stijl, die zich altijd door gemakkelijkheid en zuiverheid, en somtijds door sierlijkheid en verheffing onderscheidt. Wij hopen hiermede den Heer uilkens getoond te hebben, hoe verre wij er af zijn, uit vooringenomenheid tegen zijn plan, de verdienste van zijn werk voorbij te zien. Het zal ons dan ook aangenaam zijn hem in het vervolg nog eens op een ander terrein te ontmoeten. Het veld der kerkgeschiedenis is ruim en rijk genoeg, al treedt men ook niet op het eigenlijke grondgebied der Openbaring. Wij vreezen niet, dat hij zich daarin door het kleingeestig vooroordeel, dat een Predikant niet schrijven mag, of het moet uit of over den Bijbel zijn, zal laten belemmeren. Hij is juist de man, om ons publiek van dit vooroordeel te helpen genezen. Wij moedigen er hem ten sterkste toe aan. | |||||||||||||||||||||||||||||
Anne Grey, door eene jonge Dame. Uit het Engelsch. Amsterdam, J.D. Sybrandi. 1838.Door eene jonge Dame, Credat Judaeus Apella. Wij voor ons gelooven er niets van. Gelukkig behoeven wij het ook niet te ge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||
looven; want in Engeland is het reeds geen geheim meer, dat de Heer lister, die in de Voorrede van anne grey het boek voor het werk van eene jonge Dame heeft willen doen doorgaan, er zelf de Schrijver van is. Maar wie dan ook de Auteur van dit boek wezen moge, hetzij wij ons dezen als een jong meisje, zoo lief als het bekoorlijk titelplaatje, (helaas, een nadruk!) of als een Heer met bakkebaarden en sporen moeten voorstellen, aangenamer kennis hebben wij zelden gemaakt. In waarheid, wij houden anne grey voor eene van de uitmuntendste proeven in de soort van Roman intime, die wij kennen. Mij dunkt, hierbij ziet de een of andere lezeres boos op en vraagt: ‘Ei, ei, Mijnheer de Recensent! mag daarom het boek misschien niet van eene Dame wezen? zouden wij dan nooit eens iets moois mogen schrijven?’ Mijnentwege, lieve Dame! zoo mooi ge wilt; doch slechts niet in den trant van anne grey. Want, ziet ge, dit boek verraadt, door den geheelen inhoud heen, zulk een' scherpen geest van opmerking en waarneming, zulk eene diepe kennis beide van het mannelijk en vrouwelijk hart, en weet zulk een' zacht snijdenden toon van scherts en spot, dat ik om alles in de wereld niet zou willen, dat eene naïve, zachte vrouwelijke ziel zich ooit of immer zoo verre verloochende, om zulk een boek te kunnen schrijven. Maar eere daarentegen aan den Heer lister, die zoo meesterlijk de kunst verstond, van de resultaten zijner diepe menschenkennis in zulk een' luchtigen vorm te gieten, dat men waarlijk, als men alleen op de woorden lette, denken zou, dat ze van vrouwelijke lippen gevloeid waren. Inderdaad, in zijne voordragt heerscht al de ondeugende naïviteit, al de geestige schalkachtigheid van een jong meisje bij den scherpzienden blik en het dieptastend doorzigt van den man van ondervinding. Er is iets onbegrijpelijk aangenaams in dien strijd tusschen geest en vorm: het houdt den lezer op eene wonderlijke wijze hangende tusschen bewondering en genoegen: men heeft het nut van geleerd te worden bij het vermaak van dit onderwijs uit den rozenkleurigen mond van een lief meisje te ontvangen. Ziedaar al wat wij van anne grey zeggen zullen: en als dat niet de beste aanbeveling is, die ooit door een Recensent aan een' Roman van dezen aard gegeven is, dan moet de verbeelding van den lezer haar aanvullen, totdat hij in mijn gevoelen treedt, dat de Roman Anne Grey zoo lief is, als de heldin, - en dat is alles gezegd! Nog een woord! De vertaling is uitmuntend. Dit verschijnsel is te zeldzaam, om er geene loffelijke melding van te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bijzonderheden uit het leven van Jezus Christus (een Schoolboek), door J.M. Schrant. 2e verbeterde Druk. Zalt-Bommel, bij J. Noman en Zoon.Een zeer beknopt, ordelijk, uitmuntend geschreven werkje. Het bevat in 64 kl. 8o. bladz. 60 lesjes, elk een kort verhaal met een zedelesje of eene gevolgtrekking besloten. Verdeeld in rubrieken, geeft het overzigten: 1o. van j.c. leven voor Zijne openbare optrede als Leeraar; 2o. van Zijne wonderwerken; 3o. van Zijne leer; 4o. van Zijne gelijkenissen; 5o. van de hoofdtrekken Zijns karakters; 6o. van de laatste levensdagen, het lijden, den dood; de opstanding en de Hemelvaart. De stijl is zeer eenvoudig en duidelijk, een model voor allen, die voor kinderen schrijven willen. De wijze van voorstellen vrij van alle kerkkleur; zoodat men, als de naam des Hoogleeraars er niet voor stond, niet zou raden, dat de Schr. tot de R. eeredienst behoort, ja zelfs het tegenovergestelde zou vermoeden. Zoo vindt men b.v. bladz. 8, waar gewag wordt gemaakt van de hulde in geschenken der O. wijzen gezegd: Het beste dat wij Hem (jezus) kunnen aanbieden, is een vroom, deugdzaam hart, hetwelk als eene tegenstelling met de giften van goud, enz. door de wijzen aangeboden, eer eene afkeuring dan goedkeuring der kostbare geschenken, en dus van geldelijke offers schijnt. Bladz. 28: Geene zelfwraak past den Christen, maar wel verdraagzaamheid en vergevensgezindheid, bl. 36: bewondert den Samaritaan en doet gelijk hij. Heeft iemand uwe hulp noodig, wie hij ook zij, Jood of Christen, helpt hem - want hij is uw naaste; bladz. 64, waar jezus wordt genoemd de eenige Middelaar tusschen God en menschen, - alleen het woordje bekooring, in plaats van het woord verzoeking, zou er aan doen denken, te meer daar dit thans alleen bij de R. in dien zin gebezigd wordt, en anders in onze letterkunde eene geheel andere beteekenis heeft bekomen. Slechts enkele aanmerkingen en van ondergeschikt belang zijn Ref. voorgekomen, als: dat uit de omstandigheid, dat j.c. in een stal werd geboren, bladz. 7, de leering is afgeleid: weest behoeftig en verlaten en ziet op Hem. De leerling is niet beter dan de meester. Naar die les zouden, wat het eerste lid betreft, de Lazaroni de beste Chr. zijn. Dat, bladz. 9, na vermelding der vlugt naar Egypte, als leering volgt: God verlaat de zijnen niet, Hij redt uit den nood, hetwelk Ref. minder juist schijnt; daar dit niet behoorde beschouwd te zijn als de redding van een gewoon kind; maar van het plan, dat door jezus moest vervuld worden, en dat verder na de aanmerking: jezus vond groot behagen in de Tempelschool en trok aldaar het oog van allen, tot leering volgt: vindt uw genoegen in de school en geeft blijken van leergierigheid, hetgeen Ref. voorkomt, als gevolg van de woorden: en trok het oog van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||
allen, te veel tot praalvertooning met het geleerde, aan te sporen. Uit het kort voorafgaande: Hij was zijnen ouders onderdanig, ware eene betere les voor vlugge jonge lieden te trekken geweest; onverwacht is ook de leering, bladz. 11, genomen uit den doop van j.c. door johannes, t.w. jezus, de heiligheid zelve, wilde nogtans door johannes gedoopt worden. Hoe veel te meer redenen hebben wij zondaren, om ootmoedig te zijn; want, de doop van j.c. was immers niets anders dan de instelling van een nieuw Sacrament, in plaats van de besnijdenis. Wilde men eene les omtrent den ootmoed geven, dan waren er trekken genoeg in 's Heilands leven; ook vindt Ref. de gevolgtrekking, bladz. 14, dat jezus, door de bruiloft te Kana bij te wonen, blijk gaf van geen vijand van onschuldige genoegens te zijn, te menschelijk. Er ligt het denkbeeld in van zich te willen vermaken, terwijl het wonder, daar verrigt, meer aanleiding geeft om te denken, dat jezus er deel aan nam, ten einde (ook door zijne gesprekken) leerlingen te winnen, en nut te stichten. Deze en meerdere aanmerkingen nemen evenwel niet weg, dat Ref., gelijk boven is gezegd, het boekske opregtelijk aanbeveelt, en dit nog onbeperkter doen zou, indien enkele woorden, voor den leerling van geen nut en voor den onderwijzer soms zeer lastig, als: besnijdenis, maria's zuivering, waren, vermijd geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||
Kort overzigt van de Algemeene Geschiedenis enz. bewerkt naar de Schets der Algem. Gesch. door Prof. Bosscha. Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. 2e. druk.Op den omslag staat bewerkt naar de schets van prof. B. en in het voorberigt zegt de Schr. dat hij het werkje van schrock door de Maatsch. tot Nut van 't Algem. uitgegeven, tot leiddraad heeft gebruikt. Het schijnt dus, dat de steller van den omslag en de Schr. in tweestrijd zijn, en dat de Schr. in zoo verre ongelijk heeft, dat de Alg. Gesch., door gen. Maatsch. uitgegeven, gesplist is in oude en nieuwe, zijnde de geboorte van jezus het punt van afscheiding; terwijl men in dit Boekje de verdeeling in Oude, Middel en Nieuwe Gesch. aantreft. Wat nu het boekje zelf betreft vindt R, het eerste tijdvak van de schepping tot cyrus te lang, de stichting van den Israëlitischen staat is even als de zondvloed merkwaardig genoeg om deze gebeurtenissen tot tijdpunten aan te nemen. Israël moge weinig verandering in den toestand der volken hebben veroorzaakt; mozes moge in dien tijd minder staatkundig belangrijk voor het bewoonde en beschaafde deel van Azië zijn geweest, dan cyrus en alexander, voor de wereldgeschiedenis is hij door zijne wetgeving vrij wat merkwaardiger, dan de beide gelukkige veldheeren, voor ons zijn. (Het spreekt van zelf, dat wij hier niet uit een we- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tenschappelijk oogpunt spreken; wij bepalen ons slechts bij de laagste schoolklassen.) R. houdt zich dus liever aan de andere verdeeling, voor zoo verre de beide vaste tijdpunten aangaat. Overigens is hij in een staatkundig overzigt niet tegen het eindigen der oude geschiedenis met den val der Romeinen; doch in het algemeen tegen boekjes (vooral zoo kort als dit) voor de schooljeugd. De geschiedenis wordt te vervelend, te droog zóó behandeld. In plaats van liefhebberij voor haar op te wekken, is het resultaat afkeer, voortvloeijende uit de verveling, welke het van buiten leeren van zulke voor het kind niets belangrijks hebbende brokken moet doorstaan. De geschiedenis, op deze wijze behandeld, is noch voor het verstand, noch voor het gemoed nuttig. Inderdaad, de school is niet de tijd voor de beoefening der Algemeene Geschiedenis; daartoe behoort een gerijpt oordeel en veel tijd, anders wordt het pronken met enkele jaartallen en namen. Zeer velen in de maatschappij hebben daaraan veel minder, dan aan de kennis der Bijbelsche (Israëlitische), Grieksche, Romeinsche en Vaderlandsche Geschiedenis, waarom R, na eene achttienjarige ondervinding van de moeite, die er aan verknocht is, om de kinderen in de geschiedenis zóó te onderwijzen, dat zij er in latere dagen innig genoegen van kunnen hebben, elk onderwijzer, het zij met bescheidenheid gezegd, aanraadt, om zich tot deze als hoofdpunten te bepalen. Het vele, het bonte, draagt toch minder vruchten, dan het mindere en goed ontwikkelde. | |||||||||||||||||||||||||||||
Handleiding voor hen, die in korten tijd de Engelsche Taal willen leeren spreken en schrijven. Naar het oorspronkelijke van D. Wilke, door D. Bomhoff hz., Bewerker van het Nederduitsch-Engelsch en Engelsch-Nederduitsch-Woordenboek. Tweede Druk. Vermeerderd met eene verzameling van Spreekwoorden. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1839. 180 blz. 8o.Na slechts drie jaren is een tweede druk van dit nuttig werkje noodzakelijk geworden. De tegenwoordige uitgave is niet alleen van de feilen, welke de eerste ontsierden, gezuiverd, maar tevens met eene aanzienlijke menigte spreekwoorden voor meer dan een derde vermeerderd, zonder dat de prijs van het boekje aanmerkelijk is verhoogd geworden. Wij vereenigen ons alzoo gaarne met den wensch van Bewerker en Uitgever ‘dat dit werkje in zijn vernieuwd gewaad voortga, nut te stichten. Mogt het boekje eene derde uitgave beleven, dan geven wij in bedenking, of de vertaling der volgende spreekwoorden niet de voorkeur zou verdienen, boven die van den Heer bomhoff. Dogs that bark at distance, bite not at hand - Blaffende honden bijten niet. Do well and have well - Die wel doet, die wel ontmoet.’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Evil be to him that evil thinks. Wie erg denkt vare erg in het hart. He that is often suspected, has some quilt. Men noemt geene koe bont of er is eene vlek aan. In two cabs of dates, there is one cab of stones. Geene roos zonder doornen; geen lief zonder leed. It 's a hard winter, when one wolf eats an other. Het wintert fel wanneer de eene wolf den anderen eet. Much good, much care. Veel koeijen, veel moeijen. One man 's meat is another man 's poison. Des eenen dood is des anderen brood. Patience is a plaster for all sores. Geduld is lijdens troost. That which is bred in the bone, will never out of the flesh. Verouderde kwalen nemen geen keer. The evening crowns the day. Het einde kroont het werk. | |||||||||||||||||||||||||||||
Engelsch Leesboek in Proza en Poëzij. Bijeenverzameld door D. Bomhoff Hzoon. Eerste Stukje. Proza. Tweede, naauwkeurig herziene druk. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1839. 190 blz. 8o.Vóór twee jaren verscheen dit leesboek, waarvan thans een tweede druk wordt aangeboden, in het licht. Het werkje heeft, wat den inhoud betreft, geene veranderingen ondergaan, maar is naauwkeuriger dan bij de eerste uitgave nagezien, van de ingeslopene drukfouten gezuiverd, en met eene nieuwe letter op beter papier gedrukt. - A. | |||||||||||||||||||||||||||||
Eerste Leerboekje der Fransche Taal. 's Hage, bij P.C. Dill. 1839.Een volstrekt nutteloos boekje, waarin de onderwijzer niets beters of nieuws vindt; dat voor den leerling te droog is, waarin de vorm der verbuigingen en vervoegingen voor het kind onvergelijkbaar minder duidelijk is, dan in de vele reeds bestaande werkjes daartoe; terwijl de woordenlijst en de verzameling van opstellen ter vertaling veel te weinig bevatten, om tot genoegzame oefening te kunnen strekken. | |||||||||||||||||||||||||||||
Fleurs de la Morale, semées sur le sentier de la jeunesse ou 200 petits contes, par W.V.D. Hull. 484 pag. Amsterdam, chez J.D. Sybrandi.Een juweel van een werkje voor kinderen, die reeds een eenvoudig en duidelijk, schoon wel gesteld, Fransch proza kunnen verstaan. Allerbevalligst van inhoud en vorm beide, en op zeer goed papier gedrukt. De bekwame v.d. hull heeft de jeugd, en gewis ook den uitgever aan zich verpligt, want wij hopen, ja twijfelen niet of het debiet zal goed zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bovenstaand veertiental Kinderboekjes en nog meer zijn ons toegezonden; dat wij ze niet alle in dit Tijdschrift uitvoerig kunnen beoordeelen, zal ieder ligt beseffen. Wij zullen van elk een enkel woord zeggen. No. 1 is in onze oogen het meest van allen voor kinderen van 10 in en meer gevorderde jaren geschikt en zal voor hen zeker een aangenaam geschenk zijn. Alles is hier praktisch. Men vindt hier meer dan zeventig kinderspelen beschreven, verdeeld in wetenschappelijke spelen, spelen die beweging bezorgen, kamerspelen, spelen tot oefening van het geheugen, rekenkundige spelen, vermakelijkheden uit de natuurkunde en raadsels: en eindelijk 36 straffen bij pandspelen. De beschaafde, leerzame schrijfwijze van de verdienstelijke Mevr. van meerten is bekend; men vindt ze hier terug. No. 2, keurig uitgevoerd, met nette, veelal goed geteekende steendrukplaatjes. De arme Savoyaard, die met zijn inktvaatje en zijne marmotte zijn dorp verlaat, komt door braafheid, eerlijkheid en oppassendheid, en door het opvolgen der les van den braven Predikant: ‘houd uw geweten onbevlekt, en waar gij zijt, denk steeds: dat God u ziet,’ tot rang en aanzien. Het boekske vinde vele lezers, en vooral vele opvolgers van de daarin gepredikte leer. No. 3. Als deze waarlijk een verbeterde derde druk is, zoo als op den titel staat, moeten de beide eersten er al schandelijk uitzien. De plaatjes zijn beneden alle critiek en getuigen van de onkunde des teekenaars en van den wansmaak des uitgevers. De inhoud heeft niet veel om het lijf en had wel onvertaald kunnen blijven, de vertaling is daarenboven stijf en gedwongen. De oorspronkelijke versjes missen oorspronkelijkheid. Het boekske ziet er uitwendig fraai uit, maar inwendig valt niet veel meer dan de titel te prijzen. No. 4 en 5 behooren bij elkander. Het zijn eigenlijk twee stukjes van gelijken aard, maar met verschillende titels; voor kinderen van 7, 8 en 9 jaren zal het een aangenaam en, zoo wij gelooven nuttig geschenk zijn. Stijl en taal zijn zeer goed. No. 6, eene vertaling van het in Engeland zeer getrokken boekje, the Boy's Friend, is voor iets ouderen leeftijd geschikt en aanbevelingswaardig. De ijverige Jufvr. moens is onvermoeid; meer dan 50 jaren schrijft zij reeds voor allerlei leeftijden; voor kleine kinderen ontvangen wij hier in No. 7 en 8 van haar weder twee boekjes, die wel niet veel om het lijf hebben, maar onder de honderd en één kinderboekjes der laatste jaren nog wel eene goede plaats zullen vinden. No. 9 heeft eene nuttige en zedelijke strekking. Maar vreemd is het, dat de Schrijver tot hoofdpersonen van zijne verhalen meestal | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||
magistraten, administrative ambtenaren en regtsbeoefenaren heeft genomen: het zijn bijna allen Vrederegters, Burgemeesters, Notarissen enz. of hunne zonen. No. 10 is zeer geschikt om jonge lieden te oefenen in het van buiten leeren van Fransche Dichtstukjes. Bijna 100 gedichtjes komen in dit bundeltje voor, waarvan een veertigtal van den Heer verenet zelven, de overigen zijn van beroemde Fransche Dichters, als van châteaubriand, béranger, c. de la vigne, lamartine, ducis, delille enz.; om eene proeve van den dichttrant des verzamelaars te geven, nemen wij pag. 82:
L'âne puni.
Un âne, dans un doux séjour,
Mangeait, buvait, faisait bombance:
Porter du lait deux fois par jour,
N'était qu'une faible exigence.
Il s'en plaignit pourtant, et dit:
Aller toujours à la prairie,
Ne fait qu'irriter mon dépit;
Un moulin charmerait la vie.
Bientôt l'âne eut pire destin;
Un meûnier fut son nouveau maitre:
Chargé de farine et de grain,
Il dut jeuner au lieu de paître.
Un sage à dit: Rien n'est plus périlleux,
Que de quitter le bien pour être mieux.
Een schrikkelijk vervelend boekske is No. 11, dat gerust te Kampen in handschrift had kunnen blijven. Het door den Schrijver bedoelde spel is door Mevr. van meerten in No. 1 veel korter en duidelijker beschreven, onder den naam van het Waarzeggers Spel en heeft veel overeenkomst met het bekende, wat zegt ge van mijn Vriend. Achteraan vindt men veertien voorbeelden van vragen welke opgegeven kunnen worden. Wij zouden meenen, dat elke mogelijke vraag hier toe geschikt zou kunnen zijn, en dat er ten minste duizend andere hiertoe meer geschikt zouden wezen, dan het eerste voorbeeld door den Schrijver gegeven ‘de regterhand van den Koning van Frankrijk of de eerste staartster welke weder verschijnen zal. Maar wij zijn ook niet op de hoogte om 's mans werk te kunnen beoordeelen. Hij toch verklaart in zijne Inleiding geene genoegelijker wijze te kennen, om zich op eene leerzame wijze aangenaam te onderhouden. Proficiat! wij zijn zoo ver niet gevorderd. Eerst meenden wij, dat de Schrijver een schooljongen was, wien te vroeg de schrijflust was bekropen; doch moesten hier van terug komen, daar wij lazen dat hij des tijds (wanneer kan men uit zijn schrijven niet wel opmaken), bij het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wapen der Artillerie en der genie heeft gediend, dat hij zich ten hoogste verwondert dat zijne kameraden met dit spel, hetgeen in den kring zijner nabestaanden, in het ouderlijke huis en bij de ouderlijke vrienden, werd gespeeld, niet bekend waren. ‘Ja zelf in zoodanige gezelschappen, van menschen uit den beschaafden stand, waarin de gesprekken blijken droegen van de kunde der zeden van het zelve? en van den wensch om zich door mededeeling, onderling nuttig te zijn, nergens was dit vraagspel bekend.’ Arm rampzalig Nederland, waarin zelfs bij de beschaafdste kringen het vraag-spel van onzen Schrijver onbekend is! - Wilt gij, volgens hem, waarlijk den naam van beschaafd verdienen, koop, bestudeer dan dit Kamper-boekje. Wij hebben er genoeg van. Mevr. de Wede. landhorst heeft twee zonen hendrik willem en gustaaf, de oudste, wordt, toen hij 16 jaren oud is, door eenen werver in dienst genomen, en zijne moeder hoort nimmer weder iets van hem: zij vertrekt hierop met den jongsten, naar eenen bloedverwant in America, waar die zoon eenige vreemde ontmoetingen heeft. Hendrik willem neemt eene vrouw, krijgt kinderen, gaat op een landgoed in Gelderland wonen, ziet zijne zaken verachteren, en de oogenblik is daar, dat zijne bezittingen door eenen schuldeischer zullen verkocht worden. Zijn dochtertje verliest op weg een tabakzak, waarin zij de namen van haren vader had gebreid. Oom gustaaf, die rijk uit America is gekomen, vindt den zak, en de broeders hervinden elkander. Op denzelfden dag wordt een vreemdeling, die den vorigen avond zijn been heeft gebroken, bij hendrik willem landhorst in huis gebragt; die vreemdeling is de werf-Officier, een slecht mensch, die, na zijn levensloop te hebben verhaald, den geest geeft. Broer gustaaf betaalt de schulden zijns broeders, en koopt een landgoed in de nabijheid van het dorp, waar zijn broeder woonde. Ziedaar de inhoud van No. 12, maar zeer langdradig verhaald. Daar broeder hendrik, zijne vrouw en kinderen nimmer in America schijnen geweest te zijn en de Americanen met hunne lotgevallen niets te maken hebben, is de titel zeer ongepast. Papier en druk zijn zeer goed, eenige der steendrukjes tamelijk wel. No. 14 stellen wij boven No. 13, omdat in het eerste de versjes korter zijn dan in het 2de en alzoo gemakkelijker van buiten kunnen worden geleerd. Hetgeen in ons Tijdschrift voor 1837, bl. 584, met betrekking tot de Eerste honderd en één Raadsels van den Heer j.f. bosdijk is gezegd, passen wij ook nu op beide deze verzamelingen toe, het moge den genoemden Heer lief of leed zijn. |
|