De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 542]
| |
Te Deventer bij M. Ballot, 1839. 310 Bladz.‘Dit werk,’ zegt de ongenoemde vertaler in zijne zeer korte voorrede, ‘bevat eenige tafereelen uit het leven van nero, doorgaans met strenge, historische waarheid geteekend, gelijk uit de berigten van tacitus en anderen blijken kan.’ Wij gelooven gaarne, dat de vertaler dit in volle overtuiging zegt, dewijl het ons zeer waarschijnlijk voorkomt, dat hij niet in staat is, de oorspronkelijke Schrijvers te raadplegen. Immers dan zouden wij niet op bl. 5 attala lezen, in plaats van attalus, den bekenden Koning van Pergamus, (In het Fransch Attale, dat de vertaler zeker niet begreep) noch omgekeerd op bl. 8 atalantus voor de aan elken schooljongen bekende atalante, ook zouden wij ons niet behoeven te ergeren aan de spelling acté. De Franschman moge alle uitspraak in jamben wringen, onze taal is trochaeisch genoeg, om den Griekschen spondeus regt te doen wedervaren. Voeg hier nog bij op bl. 56 het meer Asphaltites, (dat wij zeer gewoon weg de Doode Zee noemen) Selinunte, voor Selinus; Eulis, dat wij niet de eer hebben te kennen. Het ergste is nog, Epirus, voor Ephyre (Corinthe), indien wij dit niet eer aan dumas zelven toeschrijven moeten. Wij verheugen ons voor het overige, dat de verdere dwaasheden, waarvan dit boek overvloeit, het eigendom van den Franschman alleen zijn. Wat dumas met het schrijven van dit boek bedoeld heeft, valt moeijelijk te gissen. Een plan wordt geheel gemist; losse, niet zamenhangende tooneelen uit nero's stichtelijk leven, zonder eenige motivering of schikking, worden u ontrold. Op de tijdorde gaf dumas geen acht. De togt naar Griekenland, die eerst plaats had in het vóórlaatste jaar van nero's regering, opent hier als een voorval uit den eersten tijd van zijn bestuur, dit verhaal. Acte, volgens de geschiedenis, eene vrijgelatene slavin, en bijzit van nero (als zoodanig hier eene hopelooze situatie voor eenen schrijver, naar ons oordeel) komt ons hier te gemoet als eene frissche, bloeijende maagd van goeden huize. Het lieve kind gaat op eenen onmogelijken dag (eilieve! wat is de zevende dag van de maand, die de Grieken Thargelion noemen? acte was immers niet te Athene? daar was het mogelijk geweest, doch te Corinthe heeft men nooit eenen zevenden Thargelion gekend) uit wandelen naar eene onmogelijke plaats, (Corinthe ligt volgens bl. 75, aan den voet van de bergen van den Cytheron (sic); wij verzoeken een ieder, die met Corinthe bekend mogt zijn, ons de wandeling van acte te verklaren; wij begrijpen er niets van). Daar ontmoet zij, als eene verdiende straf voor haar onfatsoenlijk zwerven, zoo verre van 's vaders huis en zonder ge- | |
[pagina 543]
| |
zelschap en dat nog wel te Corinthe, den jongen Romein lucius op een prachtig schip musiceerende en op eene onmogelijke plaats landende. Hij was er ook al op eene onmogelijke wijze gekomen; want volgens bl. 3 woei de wind van den kant van Delos, dat is, uit het oosten, en toch moet die oosten wind een voorspoedig koeltje genoemd worden voor hen, die uit Italië naar Corinthe zeilen! En zoo gaat het voort; acte verwelkomt den vreemdeling, noodigt hem in haars vaders huis en wordt eensklaps op hem verliefd en vice versa. Zij doet eene aardige wandeling met lucius, om hem Corinthe's bijzonderheden te laten zien. Bij de onmogelijkheden, die wij ook daar weder aantreffen, is echter de vinding van de tamme tijgerin, die nero vergezelt, niet onaardig. Vreemd is het, hoe den volgenden dag, toen geheel Corinthe wist, dat lucius niemand anders dan nero was, die kwam om in de wedspelen deel te nemen, acte alleen er niets van bemerkt en eenvoudig genoeg is, haren minnaar zelfs bij zijnen zegevierenden intogt te Rome, voor een gewoon persoon te houden. In de beschrijving der spelen schijnt dumas de moeite gedaan te hebben, het een of ander compendium antiquitatum na te slaan; het is vrij goed, hoe droog ook; alleen de Sybariet, die mede kampt was ons hinderlijk, want het kost veel moeite eenen anachronismus van vijf eeuwen te slikken. Acte gaat met lucius naar Italië. Van de reis wordt ons geene plaats kwijt gescholden; dumas schijnt zijne geleerdheid eens te laten luchten. Dat er in de gesprekken, die nu en dan plaats hebben, volstrekt niets antieks ligt, zullen wij na het aangevoerde, niet verder behoeven aan te toonen. Acte is dan nu bijzit van nero. En toch, hoe onschuldig wil zij zich voordoen. Het is inderdaad belagchelijk, als zij van nero's gruwelfeest naar agrippina gaat vlugten en klagen over de ongebondenheid van haren zoon. (De Geschiedenis wijkt hier weder zeer verre van dit verhaal af; want, volgens haar, beheerschte acte, nero zoo zeer, dat hij zelfs dacht haar tot Keizerin te maken; dit maakte agrippina bekommerd en toen wendde zij die gevloekte pogingen aan, welke zelfs dumas te gruwelijk waren, dan dat hij er van spreken durft, schoon hij anders voor een kleintje niet vervaard is.) In zijn verhaal wordt acte vriendin van agrippina en met haar ter dood gedoemd, doch zij ontkomt zwemmende. De lezers zien, in hoe verre men het streng historische in de voorrede heeft op te vatten. Nu komt acte onder de Christenen. Dat zijn tegenwoordig personnes de rigueur in elk verhaal uit die tijden. Wij hebben er niet tegen, mits het met talent geschiede en niet vervelend worde. Maar de Franschman maakt het hier nog erger, dan met | |
[pagina 544]
| |
de heidensche personen. Aan nero, aan agrippina, acte zelve viel niet veel te bederven en men mogt hoogstens eens lagchen over de niaiseries, ons aangaande deze personaadjes opgedischt; verder zoude men het zich niet aantrekken. Doch als dumas zich niet ontziet, met ongewasschen handen het heilige aan te tasten; als hij met drieste onkunde en onbegrijpelijke smakeloosheid karakters wil teekenen of gebruiken, van wier grootheid hij niets begrijpt; als hij toestanden schetst, die zoo geheel van alle waarheid afwijken, dat men bijna aan het gezond verstand van den Schrijver of Vertaler van dergelijken onzin moet twijfelen, dan moet de verontwaardiging gaande gemaakt worden, en wij kunnen ons niet onthouden te betuigen: den Franschman moge zijne diepe onkunde en gebrek aan gekuischten smaak tot verschooning strekken, maar schande den Hollandschen Vertaler, die ongetwijfeld te goed onderwezen is, dan dat hij de onmogelijkheid van zulke Christenen, vooral van zulk eenen silas, niet inzag. Wij zullen den quasi Roman of wat het ook wezen moge, niet ontleden. Genoeg zij het, dat wij vervolgens de gruwelen van nero in allen omvang ons voorgesteld zien; zelfs sporus is niet vergeten. En waarlijk, de eenige persoon, waarin men in dit boek nog eenig belang stelt, is deze sporus. Dumas heeft hem niet genoeg kunnen of durven ontwikkelen; de toestand is ook te vreemd en te bar in onze dagen, maar anders houden wij dezen eunuchus nog voor den eenig dragelijken persoon in het gansche boek. Dan komt nero's dood; het laatste is alles strenge, historische waarheid, (sporus uitgezonderd). Acte begraaft, (hoewel niet alleen) haren vorigen minnaar en verdwijnt. Dumas schijnt nog al van nero te houden; het is vreemd dat hij geene meer studie besteedde, om iets beters van hem te maken. Als hij weder onderwerpen uit de oude tijden neemt, zoo ga hij bij bulwer school, wiens last Days of Pompeji, hoe gebrekkig ook in zeer vele opzigten, een meesterstuk is bij deze vod der vodden. Wij zijn van den Heer ballot de uitgave van betere werken gewoon en hopen hartelijk, dat hij naderhand zijnen goeden inkt, zijn goed papier enz. niet weder verkwiste aan dergelijke onbekookte, leugenachtige voortbrenselen der Fransche pen. Wij hadden haast vergeten, den Vertaler ons oordeel over zijne overbrenging te zeggen; hij schrijft.... leesgezelschappen stijl. Welnu, dan heeft de man immers zijn doel bereikt? Och ja! maar wij zouden toch wel oppassen, dat onze dames het niet in handen kregen. |
|