De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijTe Deventer, bij A.J. van den Sigtenhorst, 1838.De laatste halve eeuw, welke achter ons ligt, is zoo rijk aan staatkundige gebeurtenissen geweest, heeft zoo vele merkwaardige schokken in Europa te weeg gebragt, dat wij reeds veel voedsel voor onzen onderzoekenden geest vinden, zoo wij bij de hoofdpersonen, die zich in dien tijd hebben voorgedaan, stilstaan. Een napoleon alleen is genoegzaam, om onze aandacht te boeijen, en Frankrijk alleen neemt zulk eene aanmerkelijke plaats in de geschiedenis weg, dat wij de overige vorsten en volken slechts van ter zijde leeren kennen. Het is daarom nuttig, het gelaat tusschen beiden van het hoofdtooneel af te wenden en de geschiedenis van bijzondere vorsten en volken na te gaan, ten einde uit de onderdeelen de algemeene geschiedenis toe te lichten. Hiertoe heeft de Munchensche Hoogleeraar söltl ons eene schoone bijdrage geleverd in eene levensbeschrijving van Koning maximiliaan joseph. Wij zien in deze biographie tevens de opkomst en vestiging van het koningrijk Beijeren in alle bijzonderheden uiteengezet. Wij leeren hier eenen Vorst kennen, die door het moeijelijk tijdsgewricht, waarin hij de teugels van het bewind aanvaardde, met groote zwarigheden en gevaren heeft moeten kampen, en die echter zoo | |
[pagina 529]
| |
ongemeen veel voor zijn volk gedaan heeft. Men kan in hem zien, wat een vorst op zijn volk vermag. De Beijeren waren met den tijd geenszins vooruitgegaan. Zij mistten die nationaliteit en zelfstandigheid, welke vereischt worden om een volk gelukkig te maken, of liever, die volksdeugden sliepen schier overal. Verlichting en wetenschap waren bij hen zeer achterlijk en zij hadden geene veerkracht, om de bronnen van volksgeluk op te sporen en te doen vloeijen. Hun vorige vorst, karel theodoor, een man van smaak en vele begaafdheden, had weinig liefde voor zijne natie, juist omdat zij zoo onbeschaafd was. Een hoogst gebrekkig staatsbestuur had tot nog toe boven dit alles aan het volksgeluk in den weg gestaan. De posten waren in weinige familiën volkomen erfelijk en de lasten drukten alleen op de mindere standen. Een groot aantal lediggaande, onwetende monnikken werd door het algemeen gevoed, zonder daarvoor iets terug te geven. Het was voor maximiliaan bewaard, zijn volk uit die laagte op te heffen. Niet zonder geweldigen tegenstand te ontmoeten, sloeg hij de hand aan de verbetering van het staatsbestuur. Hij schafte de kloosters af, zocht het lagere en hoogere onderwijs voor zijn volk te scheppen en bragt de krijgsmagt naar de behoefte des tijds op een' beteren voet. Buitenlandsche verwikkelingen en opvolgende oorlogen stremden gedurig zijne pogingen; maar hij hervatte telkens het begonnen werk. Niets ontging zijne zorg. Regt en geregtigheid, godsdienst en verdraagzaamheid, wetenschap en kunst, handel en landbouw, alles, wat tot volksgeluk moest medewerken, hield hem onophoudelijk bezig. Met eenen helderen, vasten geest, door uitmuntende raadslieden voorgelicht, zette hij zijne plannen door. Geene tegenkanting van binnenlandsche eigenbelangzoekers, geene bedreigingen van Rome, geene buitenlandsche oorlogen konden hem van zijne plannen doen afzien, en in spijt van tallooze hinderpalen, deed hij in weinige jaren reuzenschreden. Beijeren herkende zich zelf niet meer. Het wies, onder den druk der tijden en verwoestende oorlogen, waarvan het menigmaal het tooneel was, op in beschaving, algemeene welvaart en geestkracht; het breidde zijne grenzen uit en de verschillende bestanddeelen van het nieuwe koningrijk smolten, door de zorg des Konings tot een gelukkig en tevreden volk in een. In de buitenlandsche staatkunde legde maximiliaan niet minder zijne groote talenten aan den dag. Beijeren was ongetwijfeld in eenen hoogst moeijelijken toestand geplaatst. Het behoorde tot Duitschland, en Oostenrijk was de natuurlijke bondgenoot van Beijeren. Doch Oostenrijk had altijd gepoogd, zich van dat land meester te maken en had nimmer vergoed, wat Beijeren voor hetzelve had opgeofferd. Bij de oorlogen tegen de Fransche republiek en vervolgens te- | |
[pagina 530]
| |
gen napoleon gevoerd, moest Beijeren dienen tot oorlogsveld en bij het sluiten van den vrede, om aan de eischen van Frankrijk te voldoen. Beijeren leed bij den oorlog en werd ten behoeve van Oostenrijk opgeofferd. Oostenrijk streed voor zich, niet voor Beijeren, en rekende dit land als cijnsbaar. In 1805 wilde Oostenrijk maximiliaan dwingen, om niet onzijdig te blijven, maar te dulden, dat zijne legermagt gesplitst en met de Oostenrijksch-Russische armee zoude vereenigd worden. Het beslissend oogenblik was gekomen. Maximiliaan aarzelde nog Oostenrijk te verlaten, hoe baatzuchtig die bondgenoot ook steeds gehandeld had. Hij rekende het echter onvermijdelijk, Frankrijk als bondgenoot aan te nemen. Zoo deelde hij in den wapenroem van napoleon, en tevens in den noodlottigen veldtogt naar Ruslands ijsvelden. Vruchteloos zocht hij napoleon van dit waagstuk af te brengen en met een bloedend hart zond hij zijne getrouwe Beijeren ter slagtbank. Na den voor napoleon zoo nadeeligen afloop van dien veldtogt, was de geweldenaar nog tot geene matiging te bewegen. Hij herstelde zich met onbegrijpelijke snelheid, behaalde zelfs nieuwe voordeelen en wees de bemiddeling van Oostenrijk af. Hij liet Beijeren aan het Oostenrijksche leger ten prooi en verwijderde zich op een' afstand van vijftig uren van de Beijersche legermagt. Intusschen was de vrijheidsgeest in Duitschland ontwaakt, het uur der verlossing was geslagen. De geweldenaar moest vernederd worden. Maximiliaan besefte het gevaar, waarin hij zich bevond. Hij wenschte tot Duitschlands bevrijding mede te werken; maar hij verliet zijn' bondgenoot niet trouweloos. Hij kondigde napoleon aan, dat, zoo hij binnen veertien dagen geen bijstand van hem ontving, hij aan het verlangen van zijn volk zoude toegeven. Die hulp kwam niet opdagen en maximiliaan verbond zich nu met de Mogendheden, die Duitschland bevrijden zouden. Hij deed den evenaar overhellen. Napoleon verloor den slag bij Leipzig en hiermede den troon. De man des gewelds was verwonnen. Vrijheid en vrede keerden in Europa terug en maximiliaan zette zijne plannen tot verbetering van Beijeren's toestand op nieuw krachtdadig voort. Het land der ruwe onwetendheid werd nu eene zetelplaats der beschaving. Het onderwijs werd uitnemend verbeterd en Beijeren leverde in onder scheidene wetenschappen groote mannen aan Europa. In den avond van zijn leven zag maximiliaan zich omringd van een krachtvol, edel volk, dat hij geschapen had en hetwelk hem vergoodde. Hij had als Koning alles gedaan, wat in zijn vermogen was om het volk gelukkig te maken; het was gelukkig. Als mensch had hij steeds een edel hart doen kennen. Zijne milddadigheid was steeds ten behoeve van ongelukkigen overvloedig werkzaam, en de liefde, | |
[pagina 531]
| |
welke het volk hem toedroeg, was daardoor nog aanmerkelijk verhoogd. Men noemde hem Vader max en hij was werkelijk Koning en Vader over zijn volk. Zie daar in eenige trekken den inhoud van het werk geschetst. De Schrijver heeft dit alles naauwkeurig en duidelijk uiteengezet. Zijne taak was niet gemakkelijk, omdat hij zoo veel over het inwendige en uitwendige van Beijerens toestand te zeggen had, en de aanhoudende oorlogen den draad van zijn verhaal gedurig afbraken. Hierdoor valt het moeijelijk de trapswijze hervorming van den Staat aaneengeschakeld voor te stellen, en het is den Schrijver niet ten kwade te duiden, als hij van de buitenlandsche betrekkingen, gedurig naar den inwendigen staat van zaken terugkeert en het standpunt wel eens verliest, waarop hij ons had achtergelaten. De Schrijver blijft, voor zoo verre wij hebben kunnen nagaan, aan de geschiedenis getrouw. Hij stelt maximiliaan in het ware daglicht, en geeft hem den welverdienden lof. Wij zullen er slechts eenige bedenkingen bijvoegen. Op bladz. 7 wordt vermeld, dat de Graaf von görtz in 1771 met eene zending naar Beijeren belast werd, hetwelk door de onverschilligheid van karel theodoor aan Oostenrijk dreigde te vervallen, terwel bl. 8, vermeld wordt, dat karel theodoor in het laatst van 1777 aan de regering kwam. Maximiliaan's eerste werk was de censuur te matigen en dus de beschaving te bevorderen. Doch waarom die hinderpaal niet geheel weggenomen? Wij zouden dit van maximiliaan verwacht hebben, die overigens zulke krachtige maatregelen plag te nemen, b.v. ten opzigte der kloosters. Beijeren had nimmer iets van Oostenrijk genoten. Integendeel had het dikwerf, ten behoeve van Oostenrijk, het zwaard moeten voeren en zware slagen geleden. In stede van dit dankbaar te erkennen, loerde Oostenrijk steeds op de bemagtiging van Beijeren zocht altijd zijn eigen voordeel en dacht nimmer om zijnen bondgenoot, of liever, offerde de belangen van dien bondgenoot steeds op. Men mag dus vragen, of maximiliaan Oostenrijk niet al te zeer getrouw was, zich niet te dikwerf door Oostenrijk liet verschalken, en in den oorlog tegen Frankrijk tot nadeel van zijn rijk medeslepen. Na den vrede, in 1815, begon maximiliaan met kracht zijne hervorming voort te zetten; maar de hoognoodige bezuiniging ging traag in zijn werk: een algemeen gebrek van meest alle Staten van het hedendaagsch Europa. Bij de nieuwe staatsregeling vinden wij eene al te groote zucht, om den adel te begunstigen, b.v. de adel was ontheven van het regtsgebied der gewone regtbanken in civile en crimineele gevallen; de adel had alleen het regt om fideicommissen daar te stel- | |
[pagina 532]
| |
len, en had het uitsluitend regt om een goedsheerlijkregt uit te oefenen. Dit strijdt tegen de algemeene beginselen van regtvaardigheid en gelijke regten van onderdanen; het strookt niet met den vooruitgang des volks in andere opzigten. De erfelijkheid van de Leden der Eerste Kamer is insgelijks af te keuren. Hooge ambten worden buitendien in vele landen reeds gemakkelijk van zelve erfelijk; dit is factisch; maar het is geheel verkeerd, dit als vast in eene constitutie op te nemen. Met den vertaler zouden wij nog al wat te verhandelen hebben, indien wij de tallooze germanismen en drukfouten wilden opsommen, b.v. bl. 32, 175, 188 vormelijk plan, 179 aanstalten, 184, 188, 215 beduidende, enz. enz. De vertaler heeft het met vele vertalers gemeen, dat hij meer poogt de woorden dan wel den zin van het oorspronkelijke terug te geven, en dat hij bij het vertalingswerk niet denkt. De gesteendrukte titel prijkt met de beeldtenissen van koning maximiliaan, en, naar wij gissen, zijne tweede Gemalin, ter steendrukkerij van h.j. backer, en dit is genoeg gezegd. |
|