De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijLeeuwarden, G.T.N. Suringar. 1838.Het is eene treurige opmerking, dat, terwijl de geregtelijke geneeskunde buiten 's lands met den meesten ijver beoefend wordt, zij hier te lande nagenoeg verwaarloosd is. Bij onze naburen toch, vooral bij de Duitschers en Franschen, vindt men inrigtingen, bepaaldelijk bestemd tot de beoefening van dit belangrijke vak, hetgeen de geneeskunde tot de bediening van het regt doet medewerken. De beroemde Koninklijke Akademie der geneeskunde te Parijs, welke vereeniging ter bevordering van den geheelen omvang dezer wetenschap zooveel bijdraagt, is bepaaldelijk ingerigt om de vragen van het bestuur te beantwoorden over volksgezondheid en geregtelijke geneeskunde; te Berlijn is eene zoowel praktische als theoretische school voor deze vakken. In beide landen vindt men | |
[pagina 514]
| |
mannen, die zich geheel aan deze belangrijke takken der toegepaste geneeskunde toewijden. Hier te lande daarentegen is, ja aan het akademisch onderwijs in de geneeskunde een leerstoel toegevoegd in het genoemde vak; maar deze is in den waren zin van het woord daaraan toegevoegd. Men heeft immers niet een' bepaalden hoogleeraar aangesteld, die zich geheel aan deze gewigtige taak kan toewijden; maar of de hoogleeraar in de heel- of verloskunde, of die in de scheikunde is tevens met dit onderwijs belast. En echter heeft de geregtelijke geneeskunde in onzen tijd zulk een' omvang verkregen; zij vordert zoo vele en zoo veelzijdige kennis, dat het niet mogelijk is haar als eene bloote toegift te beschouwen bij andere uitgebreide vakken, zal men hier gelijken tred houden met de vorderingen onzer eeuw. Maar het doeltreffende van dit akademisch onderwijs neemt daarenboven nog aanmerkelijk af, wanneer men op de wijze ziet, waarop er gebruik van gemaakt wordt. De wet toch vordert tot het verkrijgen van den doctoralen graad in de geneeskunde geen examen in de medicina forensis; maar slechts een bewijs, dat men de lessen met vrucht hebbe bijgewoond. Reden genoeg, dat deze bij de overige drukke studiën, welke onmiddelijk tot het examen leiden, achterliggen, of ook wel geheel verwaarloosd worden. Doch ook voor hen, die, doordrongen van het gewigt der zaak, zouden verlangen zich het onderwijs ten nutte te maken en aldus zich voor te bereiden tot de vervulling hunner pligten in dezen, is eene voorname hinderpaal in de inrigting der lessen gelegen. Deze toch zijn voor een gemengd gehoor bestemd. De studenten in de regtsgeleerdheid worden door de akademiewet verpligt, om die lessen tevens bij te wonen. Hoezeer wordt hierdoor niet de onderwijzer zelf gebonden! Geregtelijke geneeskunde toch is de gestadige toepassing van scheikundige, van ontleedkundige, van natuurkundige kennis, waarvan het volkomen gemis den student in de regtsgeleerdheid ten eenenmale ongeschikt maakt, om een grondig onderwijs in de geregtelijke geneeskunde te begrijpen. Het onderwijs moet derhalve hoogst populair worden, d.i. hoogst oppervlakkig, zal hetzelve eenigermate, ik zeg niet aan de behoeften, maar aan het begrip der toehoorders geëvenredigd wezen. Uit de geheele inrigting derhalve van dit onderwijs volgt, dat het geenszins rijke vruchten beloven kan in het maatschappelijk leven. En hoedanig is dan ook de uitoefening der geregtelijke geneeskunde alhier? In Duitschland zijn bepaalde personen, aan wien ook het bestuur der geneeskundige policie is opgedragen, (Kreisphysici noemt men hen), tevens belast met het geregtelijk geneeskundig onderzoek. Bij ons neemt men willekeu- | |
[pagina 515]
| |
rig den een of anderen genees- of heelkundige, aan wien de behandeling van een bepaald geval opgedragen wordt. Hoe zelden men hiertoe bij ons geschikte personen vindt, zal ieder erkennen, wien de geringe oefening, of kennis onzer landgenooten in dit opzigt niet vreemd is. Is het toch mogelijk, dat, bij de gebrekkige opleiding in het genoemde vak, waarvan wij ten aanzien der geneeskundigen reeds gesproken hebben, (en bij de heelkundigen wordt volstrekt geen acht geslagen op hunne volkomene onkunde in dezen) is het wel mogelijk, zeg ik, dat men stellige en naauwkeurige antwoorden verwachten kan op vragen, waarvan dood of leven van eenen beschuldigde kan afhangen? Doch genoeg hiervan. Het is bedroevend, zoo dikwerf wij zien, dat Nederland, eens een voorbeeld, ja eene wetgeefster in de wetenschappen, nu zelfs niet de wetten bijhoudt, of het voorbeeld volgt, aan haar door onze ijverzuchtige naburen gegeven. Maar wenden wij ons tot de beoordeeling van een werkje, waarvan het onderwerp ons onwillekeurig tot de bovenstaande beschouwing gevoerd heeft. De Heer land, Doctor in de uit- en inwendige geneeskunde te Leeuwarden, gunstig bekend door eene Verhandeling over de kennis en behandeling van de ziekten der gewrichten, in vereeniging met den Heer p.a. van son, Stads Heel- en Vroedmeester te Delft geschreven, en welke het vorige jaar door het genootschap ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam met den dubbelen gouden eereprijs bekroond werd, heeft voorzeker een' goeden weg ingeslagen, om het bestaand gebrek aan kennis, zoo ver dit bij de tegenwoordige inrigtingen mogelijk is, aan te vullen. Een gewigtig gedeelte van de geregtelijke geneeskunde, het onderzoek namelijk van lijken, is door hem op eene eenvoudige en praktische wijze voorgesteld. De Schrijver zelf geeft in de inleiding te kennen, hoezeer hij de moeijelijkheid gevoelde, om zich bij dit onderzoek juist en geregeld al de punten voor te stellen, welke de rapporten dien aangaande bevatten moeten. Ten einde dit te bevorderen, heeft hij eerst, tot eigen gebruik, uit de beste schrijvers van onzen tijd zich een uittreksel in behoorlijke orde vervaardigd. Het is dit uittreksel, hetgeen hij nu aan zijne kunstgenooten mededeelt. De Schrijver maakt derhalve geene aanspraak op oorspronkelijkheid; maar wel op duidelijkheid, volledigheid en beknoptheid. Zijn werkje is, als het ware, een vade mecum voor den genees- en heelkundige, tot het doen eener geregtelijke schouwing geroepen. Het is uit dit oogpunt, dat wij het onderhavige geschrift beoordeelen moeten. Wij kunnen bij de nadere beschouwing der handleiding den Schrijver den lof niet weigeren, dat hij zijn doel volkomen be- | |
[pagina 516]
| |
reikt heeft. De wijze van voorstellen is voorzeker hoogst eenvoudig en duidelijk, ook gelooven wij dat ten opzigte der volledigheid, een visum repertum, opgemaakt volgens de door den Schrijver gestelde beginselen, weinig te wenschen overlaat. Wat intusschen de beknoptheid aangaat, welke bij eene handleiding, tot naslaan of spoedig overlezen bestemd, een volstrekt vereischte is, zoo gelooven wij, dat hierin, behoudens deszelfs volledigheid, het werk nog vele bekortingen had toegelaten. Zoo heeft de Schrijver het noodig geacht, de wijze, waarop het onderzoek in het werk gesteld moet worden, telkens op te geven bij de vermelding van hetgeen te onderzoeken is. Ten einde intusschen beide punten ook voor het oog af te scheiden, heeft hij het eerste telkens met in springende regels doen drukken. Gemakkelijker en beknopter zoude dit met eene kleinere letter hebben kunnen gedrukt worden. Maar, zoude niet overal, waar deze wijze van onderzoek geheel en al zamenvalt met de gewone regelen eener lijkopening, die beschrijving gevoegelijk hebben kunnen achterwege blijven? Mag men niet veronderstellen, dat ieder heelkundige in staat is, de peeskalot van het hoofd bloot te leggen, den schedel open te zagen, de hersenen uit te nemen, of de borstkast te openen? De heelkundige voorzeker, die dit eerst in zijne Handleiding moet leeren, of nalezen, doet beter, op zich toe te passen den pligt, welken de Schrijver bl. 8 aan den geregtelijken geneeskundige voorschrijft: ‘dat niemand een dusdanig onderzoek aanvaarde, wanneer hij zich daarvoor niet berekend gevoelt.’ Insgelijks was het niet noodig, dat de Schrijver, in het tweede hoofdstuk, waar hij beschrijft, hoe en wat men te onderzoeken hebbe bij lijken van pas geboren kinderen in het bijzonder, op al de punten, welke hij in het vorige hoofdstuk voor het onderzoek der lijken in het algemeen heeft opgegeven, terugkomt. Hiervoor geeft hij, als het ware, slechts noten of bijvoegingen op het voorafgestelde en men is telkens genoodzaakt, het voorgaande op nieuw na te slaan. Men leest hier b.v.! ‘Men opent daartoe enz.; als bl. 24.’ ‘Houding als bl. 25.’ ‘Voorts wordt naar omstandigheden, als bl. 23.’ Hierdoor ontstaat eene lastige en onaangename vermenging en herhaling van beide. Dit had kunnen vermeden worden, indien de Schrijver, zoo als hij in de volgende hoofdstukken gedaan heeft, hier alleen de bijzonderheden had opgegeven, welke bij de lijken van pasgeborene kinderen, als zoodanig, in aanmerking komen. Eindelijk geven wij den Schrijver in bedenking, of het wel overeenkomstig is met het voorgestelde doel van zijn werk, om in het 9de Hoofdstuk, waar over lijken van vermoedelijk vergiftigden gesproken wordt, niet alleen eene verdeeling der vergiften naar | |
[pagina 517]
| |
hunne werking, maar ook een overzigt te geven over de verschijnselen en toevallen bij vergiftigden, vóór den dood waar te nemen. Hierdoor verwijdert de Schrijver zich van zijn eigenlijk onderwerp, hetgeen wel eene aanleiding is tot het geregtelijk onderzoek van lijken, maar geenzins een volledig zamenstel van toxikologie of van geregtelijke geneeskunde. Met hetzelfde regt had hij, bij de beschrijving der beschouwing van gezonde lijken, de uitwerkselen der verwondingen, b.v. van schudding, of van beleedigingen van edele organen, gedurende het leven, kunnen opgeven. Ook had de Schrijver het scheikundig onderzoek der stoffen, in maag en darmkanaal bevat, gerustelijk ten eenenmale aan den daartoe geroepenen scheikundige kunnen overlaten. De regels toch, door hem opgegeven, zijn geheel onvoldoende, om tot eene vereischte kennis van het gebruikte vergift te geraken, en een volledig onderzoek dier stoffen vordert eene gansch afzonderlijke en naauwkeurige behandeling. Wij eindigen deze beoordeeling met de betuiging: ubi plura nitent, - non ego paucis offendar maculis, en hopen, dat het nuttige werk van den Heer land die aanmoediging moge vinden, welke het verdient, en vooral ook dat nut moge stichten, waarvoor het in zoo vele opzigten geschikt is. |
|