De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 501]
| |
Aanhangsel op de Proeve van Bredaasch Taaleigen, bevattende Ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, door Mr. J.H. Hoeufft. Breda, F.P. Sterk, 1838, 8o. 71 bl.‘Welligt zal men,’ zegt de Schrijver in zijn Voorberigt, ‘bij het doorbladeren mijner Proeve van Bredaasch Taal-eigen, ontwaard hebben, dat in dezelve eenige woorden opgenomen zijn, welke thans niet meer, immers niet meer in den voormaligen zin, gebruikelijk zijn. Ik zoude derzelver aantal nog wel hebben kunnen vermeerderen, dan ik begreep, dat zulks met het doel van het werkje niet al te overeenkomstig was. Niet te min heb ik gemeend, den liefhebberen onzer oude taal geene ondienst te doen met eenige zoodanige woorden, welke in oude Oorkonden van Stad en Lande van Breda voorkomen, bij wijze van aanhangsel op het voornoemde werkje te laten volgen.’ Wanneer men deze aankondiging leest en met den inhoud van Oorkonden of Charters bekend is, zou men al ligt meenen, hier eene bijdrage aan te treffen tot een woordenboek des Oud-Nederlandschen regts, iets dat ons nog ontbreekt en waaraan groote behoefte bestaat, doch dit is het geval niet; de Schrijver heeft die oorkonden bloot als taalleeraar beschouwd en daaruit niet zoo zeer oude regtstermen als wel in onbruik geraakte benamingen van algemeen bekende zaken van eigenschappen of handelingen, zamengelezen en opgehelderd; uit dit oogpunt beschouwd, wordt hier veel geleverd, maar indien de Schr. het andere mede behandeld had, zou hij waarschijnlijk nog veel meer hebben kunnen opteekenen. Intusschen willen wij alleen zien, hoe datgene bearbeid is, wat in dit boekje ons geboden wordt. De Heer hoeufft teekent bij elk woord aan, waar hij hetzelve aangetroffen heeft, en geeft meestal tevens de zinsnede daarbij, waarin het voorkomt; vervolgens verklaart hij het en vergelijkt het nu en dan met soortgelijke benamingen in verwante talen, waarbij hij teruggekomen is van de zucht om alles uit het Celtisch te verklaren, waarvoor wij hem onzen dank betuigen. De gegevene verklaringen zijn kort, duidelijk en zoo ver wij zagen, juist; maar de woorden zijn niet alleen aan Breda en de omstreken, maar ook aan de overige Provinciën | |
[pagina 502]
| |
eigen, ja, komen bij oudere en latere dichters voor, b.v. oude voor ouderdom, bij vondel, Gijsbr. v. Amst. Geef mij den herderstaf tot steunsel van mijne oude.
Trouwens de Schrijver teekent dit nu en dan zelf aan. Als proeve der behandeling kiezen wij het woord bedragen. ‘Bedragen beteekende in de oude taal beschuldigen, in welke beteekenis het ook voorkomt in de afschriften voor de stad Breda der blijde inkomste van karel en philips als Hertogen van Braband, alwaar men leest:’ Item dat men niemanden bedragen en sal nogh bedragen mogen van quetsueren, nogh van doodslagen enz. ‘Men vindt het ook in de Handvesten van Alkmaar, 75, Placaatb. van Braband, I.D. bladz. 132, art. 21, mieris, Gr. Charterb. I. Deel bl. 453, 511. Bedrag, voor beschuldiging, zie bij denzelven mieris 2, bl. 17; en in die beteekenis komt het ook in dezelfde inkomste voor. Zoo was barta, baeren (dragen) in het oude Friesch iemand geregtelijk aanklagen; waarvan misschien baarregt, zie van wicht, Ostfr. Landr. L. I. c. 122.’ Op de aanteekeningen hebben wij weinig bedenkingen. Bij het woord ane vergist zich de geleerde Schrijver, wanneer hij onze onafscheidelijke partikel on daarvan afleidt; ook het Duitsch onderscheidt van ouds un en ohne, het IJsl. ó en án; te onregt heeft kiliaan beweert, dat dit on vroeger bij de Duitschers afzonderlijk voorkwam, het was er evenmin gangbaar als bij ons. Bij de melding der uitdrukking philips dien Godt genade, had kunnen gevoegd worden, dat deze spreekwijze ook in het Fransch zeer gewoon was: N.N. que diex absoille, à cui diex fache mercit, waardoor uitgedrukt werd wat wij thans zalig of zaliger t.w. gedachtenis, noemen, welk laatste daarentegen (bonae memoriae of recordationis) oudtijds mede van levenden gebruikt werd. Zie kluit Hist. Crit. I. 132. Het kleine boekje dat als een aanhangsel van den Schrijvers Bredaasch Taal-eigen aangekondigd wordt, zal zeker door alle diegenen gekocht worden, die zich dat werk hebben aangeschaft, wij kunnen het echter ook anderen aanbevelen, die daarin menige nuttige opheldering van verouderde woorden en zegswijzen zullen aantreffen, vooral wanneer zij de oude charters willen raadplegen | |
Beknopt overzigt van al het geschapene, ingerigt tot een leidraad bij het School- en Huis-onderwijs der Jeugd. Amsterdam, Gebroeders Diederichs 1837, kl. 8e. 112 pag.Men kan niet te vroeg beginnen met aan het kind de natuur te leeren verstaan. Dat is niet te zeggen dat men aan het kind al aanstonds lessen in de Physica geven moet, maar, dat iedere gelegenheid aan het kind moet worden gegeven om de natuur te | |
[pagina 503]
| |
zien en waar te nemen. Het is zoo gevoelig voor alle indrukken, het ziet en hoort doorgaans meer dan men denkt, en het behoudt van die indrukken doorgaans meer dan men denkt, vooral wanneer het de natuur geldt. Men volge slechts het kind in zijn spelen, vragen en opmerkingen, men lichte zijne begrippen dan zooveel noodig is toe, en men zal het zekerste zijn van met het kind den weg te bewandelen die de natuurlijkste en dus de beste is. Ik zoude zeggen, het voor ons liggend boekje kan zeker niet eerder, dan op den ouderdom van twaalf jaren voor kinderen worden gebruikt, maar als ik zie dat men hen reeds met zeven en acht jaar een kort uittreksel der Vaderlandsche en Bijbelsche historie leert, dan zou ik denken, dat men er nog iets vroeger mede kon beginnen, al zou men dan met Vaderlandsche en Bijbelsche historie wat later aankomen. Zonder twijfel zal onze geprezene nationaliteit er bij hen niets door lijden en hunne regtzinnigheid ook niet. Het werkje is een beknopt uittreksel uit het bekende werk van den Hoogleeraar j.g. sommer te Praag, Tafereel van het Heelal of bevattelijke en onderhoudende beschouwing van het uitspansel en van den aardbol, uit de beste bronnen en volgens de jongste ontdekkingen zamengesteld. Uit het Hoogduitsch vertaald, door j. olivier, Amsterd. gebr. diederichs 1824. Een hoogst belangrijk werk met verscheidene ophelderende platen voorzien. Er is in 1836 bij dezelfde uitgevers een uittreksel uit dat werk verschenen, onder den titel: Verkort tafereel van het Heelal. Wij zijn van hetzelfde gevoelen als de onbekende zamensteller van het voor ons liggend beknopte overzigt, ten opzigte van een verwijt, dat men zoo ligt tegen dergelijke korte uittreksels aanvoert, dat namelijk, van grondige kennis tegen te werken en de oppervlakkige te bevorderen, ‘even (zegt de Schrijver) alsof er geen zoodanig verband tusschen alles bestaat, dat men reeds door de kennis van dat verband alléén, al dadelijk zich een duidelijker en vruchtbaarder begrip kan vormen, van eenig gedeelte van bet geheel op hetwelk men zich meer bepaald zou willen toeleggen. Om echter aan zulk verwijt hier alle toepassing te ontnemen, heeft men dit beknopt overzigt ingerigt enkel tot eenen leidraad bij het onderwijs, door bij de zamenstelling van hetzelve het Verkort Tafereel op den voet te volden. Hierdoor zal de onderwijzer in het bezit van dit werk zijnde het zich gemakkelijk gemaakt vinden, aan dezen leidraad die uitbreiding te geven welke hij voor den leerling dienstig acht.’ Verder gevorderd zijnde kan men het groote werk van sommer, dat buitengemeen aangenaam zich laat lezen, in handen nemen. | |
[pagina 504]
| |
Het eerste hoofdstuk handelt over de oorspronkelijke en inwendige gesteldheid der aarde en de veranderingen van deszelfs buitenste oppervlakte. Het tweede over de gedaante der aarde, hare grootte en vaste oppervlakte. Het derde over de vloeibare oppervlakte der aarde. Het vierde over de bewerktuigde ligchamen op den aardbol. Het vijfde over den dampkring. Het zesde over het wereldstelsel. Wij houden het werkje voor doeltreffend. Wij wenschen er eene algemeene verspreiding en dus een algemeen gebruik aan toe. Wij wenschen dat de Schoolonderwijzers er een plaatsje onder hunne schoolboeken voor zullen willen inruimen. Wij zullen beide en leermeester en leerlingen daarmede geluk wenschen; want wij voorspellen aan beide daaruit nut en genoegen, vooral indien zij het niet bij dit beknopt overzigt laten, maar dit hun eene aanleiding is, om later met vrucht grootere werken te lezen. Arnh. 6 Maart 1839. Dr. SCHELTEMA. | |
Voorlezingen over de uiterlijke kanselwelsprekenheid, volgens J. Loden Ewald, door J. Clarisse. Nieuwe overgewerkte uitgave. Te Arnhem, bij C.A. Thieme, 1839.Met genoegen kondigen wij den tweeden druk aan van dit belangrijk boek, dat ten jare 1814 voor het eerst het licht zag. Het kan onze taak niet zijn, de strekking en den aanleg van dit werk te doen kennen, noch ook de verdiensten en gebreken daarvan aan te wijzen. Sinds een vierde van eene eeuw is het bij de Godgeleerden in ons Vaderland algemeen bekend en gebruikt. Maar wij achten ons verpligt te verklaren, dat men hier niet slechts eene nieuwe, maar ook, gelijk op den titel staat uitgedrukt en ons bij eene naauwkeurige vergelijking met de eerste editie gebleken is, geheel overgewerkte uitgave ontvangt. De moeite, door den geleerden Schrijver op nieuw aan dit boek besteed, is waarlijk niet gering geweest. Hij heeft zijne aanteekeningen op ewald's geschrift niet alleen aanmerkelijk uitgebreid en vermeerderd - (het werk besloeg in den vorigen druk 396, thans 520 bladzijden) - maar die ook in een geheel anderen vorm medegedeeld, dien van Voorlezingen namelijk, overeenkomstig het verlangen van den ongenoemden beoordeelaar in de Bijdragen tot de beoefening en geschiedenis der Godgeleerde wetenschappen, 1814, IIe Deel, IIe St. bl. 703. Wij laten hier de lijst der Voorlezingen volgen, ook ten genoegen der bezitters van den vorigen druk: I. Het wezen, de vereischten en waarde der welsprekendheid II. Welsprekendheid, Natuur en Kunst. III. Onderscheidingen, | |
[pagina 505]
| |
Regelen, Ontwerp. IV. De onderlinge betrekking en wederkeerige werking van het uit- en inwendige - het doel, de grondslag en de kracht der welsprekendheid. V. De uitgestrektheid van den wederkeerigen invloed - in de Schepping - bij den Mensch. VI. Aard en eigenschappen der wederkeerige werking. VII. Vereischten en Voorwaarden. VIII. Vervolg. IX. De Vorming tot eene goede Voordragt. X. Belangrijkheid en noodzakelijkheid van het bezitten eener goede Voordragt. XI. Nut en noodzakelijkheid eener goede Voordragt. XII. Algemeen overzigt der vereischten, middelen en grondregelen. XIII. Regelen, de uitspraak betreffende: en wel vooreerst derzelver duidelijkheid en verstaanbaarheid. XIV. Vervolg. XV. Vervolg. XVI. Vervolg, (Gelijke Stemverdeeling). XVII. Vervolg, Declamatie. XVIII. Natuurlijkheid in het spreken. XIX. Vervolg. XX. Het boeijen van de aandacht der Toehoorderen. XXI. Juistheid der Declamatie. XXII. Vervolg. XXIII. Stemleiding bij de bijzondere deelen der Voordragt. XXIV. Vervolg. XXV. Over de Houding. XXVI. Vervolg. XXVII. Het Gelaat XXVIII. Ware Gelaatsuitdrukking, hoe te bekomen. XXIX. De Gebaarmaking. XXX. Schilderend Kunstgebaar. Besluit. Zullen wij ronduit onze meening zeggen? Aangenaam komt ons de lezing van dit boek, ook in den tegenwoordigen vorm, niet voor. De gedurige invullingen, tusschenzinnen, uitweidingen, herhalingen, citaties enz. maken de lectuur dikwerf moeijelijk en lastig. Maar hoe wordt dit vergoed door rijkdom van zaken, schrandere waarnemingen, belangrijke raadgevingen, nuttige wenken! Inderdaad! elk aankomend Evangeliedienaar behoort zich dit werk aan te schaffen. Ook de geoefende en ervaren Prediker zal het met vrucht raadplegen. En de bezitters van den eersten druk, zoo zij het boek op prijs stellen, kunnen deze nieuwe uitgave niet ontberen; de laatste is bovendien verrijkt met twee uitvoerige registers, zoo der voorkomende zaken als der aangehaalde Schrijvers, die het naslaan zeer gemakkelijk maken. Ook de drie inleidende voorlezingen, die over de welsprekendheid in het algemeen handelen, ontbreken geheel in den eersten druk. Zij bevatten vele belangrijke opmerkingen, ofschoon wij, ten aanzien van sommige punten, eene meer grondige behandeling hadden gewenscht. De stelling van theremin, b.v. in zijn voortreffelijk werk: Die Beredsamkeit eine Tugend, zoo schoon ontwikkeld, verdiende waarlijk niet met eene enkele pennenstreek als paradox te worden afgekeurd. (Zie bl. 11, 12). Tot deze algemeene aankondiging meenen wij ons om de boven aangevoerde reden te moeten bepalen. Gaarne zouden wij anders bij enkele punten, zóówel waar wij met den Hooggeleerden Schrijver overéénstemmen, als waar wij van hem verschillen, wat | |
[pagina 506]
| |
nader stilstaan. Wij konden het boek niet uit de handen leggen, zonder op nieuw de uitgebreide kundigheden en groote belezenheid van den beroemden en bij ons hooggeschatten clarisse te bewonderen. De waardige Man worde nog lang gespaard, en Gods zegen ruste ook op dezen zijnen arbeid! | |
Voorbeelden van Heldenmoed enz. een Leesboek enz. Door W.V. Lingen. 1e en 2e. Stukje. 2e verbeterde en vermeerderde druk. Zaltbommel, J. Noman en Zoon.Deze twee stukjes, groot te zamen 224 bladzijden, bevatten niet minder dan omtrent 60 Levensschetsen; derhalve nog geen 4 bl. voor elk; waaruit volgt dat ze, dus voor kinderen zeer droog zijn behandeld. Daarbij springen ze her- en derwaarts voor en achterwaarts door elkander, zonder noch door tijdorde, noch door onderwerp eenige betrekking op elkander te hebben; iets dat, wat de Schrijver daarvan in het Voorberigt moge zeggen, R. zeer ongeschikt toeschijnt. Bij de lessen in de Vaderlandsche Geschied. moge het den onderwijzer, die zwak van geheugen is, als een handboekje dienen, maar voor kinderen is naar het inzien van R. alles te kort. | |
Leerrijke Mengelingen, een Leesboek enz. door H. Wester, in leven Schoolopziener, 3e. verbeterde en vermeerderde druk. Uitgevers als boven.Mengelingen. Ja wel mengelingen! Na in de eerste 30 bladz. eenige waarlijk roerende brieven van een beschaafd, godvruchtig man, die den zomer op het land doorbrengt en zijne bezigheden en ontmoetingen voorbeeldig beschrijft, benevens 12 bladz. eenzame zielverheffing (gedachten) gelezen te hebben, valt men in eens op de Egyptische piramiden, de stad van Babel, de muur van China enz. en daarna bl. 50 op gedenkwaardige aanteekeningen betrekkelijk den Bijbel; als over: de vertaling der 70; de verdeeling deszelven in boeken en verzen, de invoering der vertaling op last der Staten; de psalmberijmingen; de Nederlandsche geloofsbelijdenis, de Heidelbergsche katechismus en de uurwerken en klokken, verder komen bl. 58 eenige zinrijke spreuken; wijders een raadsel en eindelijk eenige versjes, als eene bemoediging bij rampen; het geluk van een goed geweten. Avondzang, Raapzaad-, Dorschers-liedje, eene vertelling een zesregelig stukje in een album en een feestzang bij de viering van het 25 jarig bestaan der Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen. Dat elk stukje, dat een wester levert goed is, lijdt bijna geenen twijfel, maar de bijéénvoeging! een wonderlijk allerlei. | |
[pagina 507]
| |
Leesoefeningen van onderscheiden aard, ter bevordering van den natuurlijken leestoon, door P.N. Muyt. Bij dezelfde Uitgevers 1e. Stukje 5e. druk.Een uitmuntend boekje door het doel, zoowel wat den invloed als de schifting betreft het beste dat R. van dien aard kent, zoodat de 5e. druk evenzeer den smaak der onderwijzers in het Vaderland als de zamenstelling den verdienstelijken vervaardiger eere aandoet. | |
Raadgevingen en onderrigtingen in verhalen voor kinderen, door P.N. Muyt. Eerste Leesboek 5e. druk. Bij dezelfde Uitgevers. Beginselen der Aardrijkskunde, door denzelfden bij dezelfden, 5e druk.Bevattende 15 vertoogjes in zoo vele verhalen, allen nuttig en hartelijk, en in een duidelijken en gemakkelijken stijl. Dus een aanprijzenswaardig boekje, 1838. Het is een goed denkbeeld om uit een grooter werk, voor onderwijzers geschikt, een uittreksel voor kinderen te maken. De onderwijzer heeft dan iets, dat in dezelfde orde, in denzelfden geest geschreven is, om zich voor te bereiden of zijn geheugen te hulp te komen. Dit heeft de Heer M. ten dezen gedaan, en zich daardoor een titel meer op de erkentenis zijner ambtgenooten verworven. In deze werkjes is dezelfde orde als gewoonlijk behouden. Wij misten Belgie, Griekenland, de Ionische eilanden en Noorwegen bij de optelling der Europische Staten; hadden de optelling der Kapen, eilanden, van dit werelddeel uitvoeriger gewenscht; bij die der Zeeën miste R. de Ionische zee, onder de Golven die van Valentia - Lyon en Tarente en andere; onder de Hoofdsteden Christiania, en Athene. - De karakterschetsen in het 1e. lesje zijn zeer kort en geven stof tot aanmerkingen. Amerika is voor een werelddeel, waarmede zoo veel handelsbetrekkingen zijn, en dat nog belangrijker voor Europa, dus ook voor ons worden moet, veel te kort behandeld; in Zuid-Amerika zijn niet eens de nieuwe Staten genoemd. Ofschoon het boekje beginselen bevat, zouden wij het toch iets uitvoeriger verlangen. | |
Beginselen der Geschiedenis van het Vaderland door denzelfden bij dezelfden, 5e. druk.Het bevreemt R. dat dit werkje den 5en. druk beleeft, het is zoo goed als niets, hoe kort de schets van perk ook zij, is die veel beter. | |
[pagina 508]
| |
Gedenkschriften van eenen veroordeelde, of het leven van Collet, door hem zelven beschreven. Amsterdam, bij Gebroeders Diederichs, 1839.Het boek moet belangrijk zijn, door heilzame lessen voor de bloeijende jongelingschap en den mannelijken leeftijd; al wie, door waan verblind, mogt willen pogen om fortuin te maken in de wereld, langs andere wegen dan de deugd afgebakend heeft, zal er door van zijn dwaalspoor terugtreden, - zoudt gij denken, indien gij niet meermalen door dergelijke titels bedrogen waart. En toch verzekert de schrijver, dat dit alles juist het doel geweest is met zijn geschrift. Gij zult u echter weder bedrogen vinden, Lezer! Alles, wat u hier verhaald wordt, is slechts eene aaneenschakeling van lage en eensoortige afzetterij, voorgedragen op eene wijze, te zwak en te krachteloos niet slechts, maar tegenstrijdig vaak, om de minste moreele uitwerking te doen. Lees b.v. maar het volgende, bl. 101: ‘Ik deed alle deze stukken (eene pauselijke volmagt namelijk, een bewijs van aanstelling en een' reisbrief om overal gelden in te zamelen tot oprigting van godsdienstige gestichten, welke hij zich had weten te verschaffen, met plan om de ingezamelde gelden schelmachtig voor zich te houden) ‘afteekenen, door de Prefecten en Maires der plaatsen, welke ik bezocht.’ ‘Deze veelvuldige onderteekeningen herinnerde mij de ontelbare getuigschriften, die de kwakzalvers met zulk eene trotschheid, voor de gapende toeschouwers, op de pleinen ten toon spreiden, om hen te overtuigen van hunne kunde en bekwaamheid, om.... kiezen te trekken, hoewel menigmaal het halve kakebeen medegaat. Neen! dan was collet toch een ander man; hij benadeelde niemand, dan enkel in de beurs.’ Op welk standpunt gij u plaatst, nergens zult gij het nut ontdekken, dat de inhoud van deze gedenkschriften aanbrengen moest; maar wel zal ze u in het oog springen, de aanleiding, die er door gegeven wordt, om verklaard eerlooze daden, ten hoogste, als onbetamende grappen te beschouwen. Wij zijn in onze billijke eischen door den schrijver teleurgesteld: eene teleurstelling, welke door den drukker niet vergoed is, ofschoon hij ons vaak driemaal gaf, wat wij, volgens goed regt, maar tweemaal konden eischen. Zie, onder anderen, waaarvan voor waarvan, bl. 89; krijgsmakkkers voor krijgsmakkers, bl. 102; genooodzaakt voor genoodzaakt, bl. 127. En hiermede laten wij het boekske aan zijn lot over. |
|