De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
I.
| |
[pagina 498]
| |
victor hugo.
Extase. Et j'entendis une grande voix. J'etais seul près des flots, par une nuit d'étoiles.
Pas un nuage aux cieux, sur les mers pas de voiles.
Mes yeux plongaient plus loin que le monde réel.
Et les bois, et les monts, et toute la nature,
Semblaient interroger dans un confus murmure,
Les flots des mers, les feux du ciel.
Et les étoiles d'or, légions infinies,
A voix haute, à voix basse, avec mille harmonies,
Disaient, en inclinant leurs couronnes de feu;
Et les flots bleus, que rien ne gouverne et n'arrête,
Disaient en recourbant l'écume de leur crête:
- C'est le seigneur, le seigneur Dieu!
van den bergh.
Verrukking. Ende ik hoorde eene groote stemme. 'k Zat onder 't starrendak bij 't murmlend golfgewemel:
Geen zeil bedekte 't meir, geen wolk betoog den hemel;
Mijn oog was verder dan de werkelijke aard gericht;
En woud en berggevaart en wat dit stof mag dragen, (?)
't Scheen al in 't zwijgend uur de zeeën te ondervragen
En 't zilverstralend hemellicht.
En 't nachtgestarnt' verspreid in eindelooze rijen,
Sprak, beurtlings luid en zacht, in duizend harmonijen,
En boog de gouden kroon, die hen omkranste, neêr,
En 't blaauwe golvenheir, te groot voor kunst en jaren (?)
Riep juichend uit, en boog de schu mkuif van zijn baren:
't Is God de Heer! 't is God de Heer!
En toch, hoewel wij, op een paar vlekjes na, deze vertaling zeer gelukkig vinden, toch raden wij van den bergh aan, goeverneur's overbrenging van de Jamben van barbier nog eens te lezen. Ten slotte ontvangen wij nog eene vertolking van een Engelsch vers van ten kate. Het is of de dichters bij ons zich tegen den Zondvloed willen beschermen door paar aan paar in de Arke te gaan. | |
II.
| |
[pagina 499]
| |
hier en daar nog een lap van zijn vroeger dichterlijk vorstenkleed is blijven zitten. Zoo beets nog noodig had het gevaarlijke eener manier in te zien, hij zou nooit harder maar ook nooit nuttiger les hebben kunnen ontvangen, dan zulk een navolger gevonden te hebben. De Dichter van jose heeft intusschen getoond, dat hij zich boven zijne manier verheffen kon, dat hij zelfstandig kon zijn; en de lauwerkrans die hij zoo vroeg reeds verworven heeft, is er geen blad armer om geworden. Moge de Auteur van den Roover ook dit voorbeeld volgen: wij zullen de eerste zijn, die hem toejuichen. | |
III.
| |
IV.
| |
[pagina 500]
| |
Derde Afdeeling: de Reus neergebliksemd door een straal, een wraakvuur van Gods toren. Als decoratie staan voor het oog der aard, die op het gezigt moet beven, aan het firmament twee namen opgeschreven, in vuurge letters, rood als bloed! het is Moscou! - Leipzig is het! - Vierde Afdeeling. Slotkoor: - het eenigst gedeelte waar wezenlijk poëzij in is en dat wij niet aarzelen zouden voortreffelijk te noemen, indien het op zich zelf stond. Hoe is het mogelijk dat de Heer greb, die hierin fijn gevoel en dichterlijke vlugt aan den dag legt, in de eerste afdeelingen zulk een versletene voorstelling op zulk eenen gezwollen toon heeft kunnen opdreunen? Hij wachte zich dat geen tweede jan de Rijmer hem met zijn doedelzak aan de ooren toete en zij niet te boos over ons ridendo castigare. Billijk moet men prijzen
Die hier wijst en zich laat wijzen.
H.
|
|