De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijUit het Hoogduitsch. Eerste Stuk. Amsterdam. J.D. Sybrandi, 1838.Zeer productief kan de Hollander op het gebied der wetenschappen juist niet genoemd worden. Van oorspronkelijkheid schijnt hij een afschrik te hebben. En toch. - Zijn drie Academies en drie Athenaea voor ons kleine landje geene broeikasten genoeg voor de studie, om er de wetenschappen nut en uitbreiding van te laten wachten? of maakt de zucht om in deze de vette koe te vinden, die ze van boter voorziet, de meesten onzer geleerden blind voor hare Goddelijke zijde? Rekenen zij aan hunne verpligting voldaan te hebben, indien zij hunne verworven kennis tot middel gebruikt hebben om den schoorsteen te laten rooken? Is de mededeeling van eigen ervaring, van eigen redenering, geene genoegzame winst gevende speculatie? Of drukt de Hollandsche lucht te zwaar? Ontneemt zij de hersenen het vrije denkvermogen? Is de circulatie der Hollanders te traag, dan dat liefde, lust en ijver voor het vak dat zij gekozen hebben, hun hart zou kunnen verwarmen? Waar is de geest onzer vroegere geleerden, die de bewondering van geheel Europa wegdroeg, die alles electriseerde, | |
[pagina 371]
| |
die systemen omverwierp en weer opbouwde; die de duisterheden en dwaalbegrippen voor het eeuwige licht der waarheid deed verdwijnen? Wat levert onze meer dan ooit zwoegende drukpers op, in vergelijking met vroegere tijden? Prijsverhandelingen, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen; eenige verzen, waarvan het veelal jammer is dat zij gelezen worden; een paar handboeken voor het onderwijs aan de Hoogeschool, enkel collectanea, citaten, soms weinig eclectisch bij elkander gevoegd, die, alhoewel zij door vele van die onzer naburen overtroffen worden, den Professor van de moeite ontheffen, zelfs voortaan zijne voorlezingen te houden. Voorts eenige preken en veel, zeer veel romans, waaronder weinig, zeer weinig oorspronkelijke en nog minder tevens goede, gevonden worden. Men neemt dus liever zijne toevlugt tot het vertalen. Dat geestverdoovende vertalen! Wie zou dit intusschen den geleerde en vooral den jongen geleerde kwalijk nemen, die bij de bestaande flaauwheid en laauwheid voor de wetenschappen, ter naauwernood belangstelling en aanmoediging voor zijne betere pogingen te wachten heeft? Dus vertalen! Maar pleit het wel veel voor de wezenlijke kennis van den geleerde, indien hij met vertalen zijnen tijd wil dooden? pleit het er niet nog minder voor dan vele prijsvragen door eene société d'admiration mutuelle bekroond? Pleit het veel voor de individualiteit van den geleerde, voor de zelfstandigheid van gedachten, indien men met onbegrijpelijke verloochening van zijn eigen geest, in denzelfden vorm, zonder toelichting, wijziging en verandering terug wil geven, hetgeen door eenen anderen voorgekaauwd is? En toch wil ik het vertalen toelaten, mits uit het Aethiopisch, Chineesch en dergelijke talen, wier kennis niet van elken letterkundig beschaafde gevorderd kan worden; maar de kennis der Fransche, Engelsche en Duitsche talen behooren bij ons te zeer tot eene beschaafde opvoeding om te mogen veronderstellen, dat het lezen van hare oorspronkelijke werken voor den geleerde eenige moeijelijkheid zou opleveren. Des noods wil ik echter de vertalingen uit het Duitsch laten gelden, mits zij maar goed en naauwkeurig zijn en de oorspronkelijke denkbeelden onverminkt of met verstand veranderd teruggeven, iets hetgeen vooral bij een Handboek, dat niet met ophelderingen voor den vertaler voorzien is, volstrekt noodzakelijk isGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 372]
| |
De Recensent ook der Recensenten (1838, No. 9) zegt van den vertaler van walthers System der Heilkunde, dat deze voor zijne taak vrij wel berekend schijnt. Schijnt? Weet de recensent het niet zeker? zelfs dan niet als hij Duitsch verstaat? Maar neen, op het einde der Recensie zegt hij ‘de vertaling is vrij goed; de Nederduitsche terminologie is alleen niet genoeg in acht genomen.’ Dit oordeel en de belangstelling, die walther's boek verdient, nopen ook mij de critische pen er voor op te vatten. Maar waarom is dit boek vertaald? vraagt de met het oorspronkelijke bekende lezer. Die het kent zal zich, hoop ik, voor de vertaling niet interesseren. Welk doel, vraag ik, mag men met de vertaling gehad hebben? Moet het handboek van walther als leiddraad voor het Academisch en Clinisch onderwijs de andere handboeken of Dictaten verdringen? Wil de Vertaler de wetenschap bevorderen? dan heeft de goede man den verkeerden weg ingeslagen, dan had de vertaling goed moeten zijn. Heeft hij het geneeskundig publiek met de school van walther bekend willen maken? De beteren kennen den meester en zijne leerlingen uit hunne menigvuldige schriften en velen begrijpen die waarschijnlijk beter dan de vertaler. Voor de anderen zal de kennismaking door deze vertaling niet altijd even voldoende en gelukkig zijn. Heeft hij er dan ook eenig voordeel mede beoogd? Dan had hij de menschen toch wel iets beters voor hun geld mogen leveren. Geene inleiding doet ons des vertalers doel kennen, ja zelfs walther's voorrede wordt ons niet gegeven. Zonder den vreemdeling te presenteren (want de vertaling is toch voor hen, die met het orgineel niet bekend zijn), leidt hij hem in onze studeerkamer binnen; (dat is niet beleefd); zonder ons met zijne uitstekende verdiensten bekend gemaakt te hebben; (dat is niet politiek). Menigen twijfel, die hieromtrent vooraf bestaat, had hij kunnen wegnemen. Ik vrees, Vertaler! dat men uw boek nu niet zal uitlezen. Had gij slechts te voren walther's verdiensten kortelijk en met grove trekken leeren kennen, men zoude misschien, op het punt zijnde van bij uwe vertaling den moed te laten zakken, door het vooruitzigt op het vervolg, door het verlangen naar het geheel nog ééns aangewakkerd worden om verder te lezen of - uwe vertaling op zijde te leggen en nog Duitsch te leeren. - En kondt ge dan niets tot aanprijzing vinden? Heeft u het verheven standpunt niet getroffen, waarop walther de geheele Chirurgie plaatst? Vindt ge zijne verdeeling niet gepast, zijn system niet zoo natuurlijk, als eenig system zijn kan? Zijn zijne eigen definities niet juist? Is zijne leer van de ontsteking niet volledig bewerkt en die van hare zoogenaamde uitgangen niet nieuw; alles niet pathologisch waar en rationeel, alles met die naauwgezetheid en grondige kennis | |
[pagina 373]
| |
behandeld, die een zoo belangrijk hoofdstuk vereischt, als dat van de ontsteking voor den heelmeester is, die hij meest te bestrijden of te wijzen heeft, die hij als hoofdmiddel meestal tot de beterschap gebruiken moet? Zult gij niet na het lezen van zijn werk een juister denkbeeld hechten aan de woorden tumor lymphaticus? Leert walther niet dat het eene ongerijmdheid is, te spreken van beklemming der breuken door active toesnoeringen van de openingen van den buik, die de Académie royale de Chirurgie in de vorige eeuw en richter, boyer, rust en vele andere latere handboeken nog aannemen? Was er niets ten gunste aan te merken omtrent walther's leer en verdeeling der Aneurismata enz. enz.? Doch genoeg hiervan. Walther's boek schijnt uwe goedkeuring weg te dragen en welligt stelt gij het in weerwil van den Recensent ook der Recensenten als grondslag bij de Academische voorlezing boven de werken van tittman, lassus, v.d. hout, tilanus, ja zelfs boven het handboek van den Heidelberger Professor chelius, door den Heer pool omgewerkt en vertaald. Nu, deze opinie wil ik u laten. Het is soms moeijelijk te kiezen. Maar in ieder geval waart gij toch wel verpligt geweest, eerlijk in eene voorrede uw geheim mede te deelen, dat het eerste deel van walther's systeem reeds in 1833 verschenen, maar nog niet door het tweede gevolgd is en dat gij nog slechts de helft van het uitgekomene levert. Op sierlijkheid schijnt overigens uwe vertaling geene aanspraak te maken; eigenaardigheden, eigene wetten voor de woordschikking schijnt gij bij de Hollandsche taal niet aan te nemen. Ten minste uwe zucht om over het algemeen niet slechts de woorden, maar ook de volgorde, waarin zij in het Duitsch staan, terug te geven, schijnt mij zulks te bewijzen. Op den zin komt het bij u minder aan. Dit is dan ook het standpunt, waaruit men uwe vertaling moet beoordeelen. Menige aanmerking zal nu noodig zijn, die anders weggelaten had kunnen worden. Doch welaan! ik wil inschikkelijk zijn en voor al de gebreken uwer vertaling geen hatelijker oorzaak aannemen, dan onoplettendheid, onnaauwkeurigheid en gebrek aan taalkennis. Want onoplettendheid is het toch, dat gij § 10 en 12 van de inleiding, de aanhalingen van walther vergeten hebt, dat gij in de aanhaling van § 45 van dartaeus spreekt. Misschien is u de naam van aretaeus vreemd? en het was toch zoo'n groot geleerde! Onoplettendheid is het voorts, dat gij de verbeteringen en drukfouten, die walther achter zijn werk geplaatst heeft, niet eens in aanmerking genomen hebt en dus § 22 van de inl. Extopiae in plaats van Ectopiae; § 110 hasse in plaats van nasse; § 284 ring in plaats van rieg laat lezen; dat gij § 57 de woorden jedoch wieder abweichend eigenthümlich niet vertaalt en walther dus eene onwaarheid laat zeg- | |
[pagina 374]
| |
gen; en dat gij § 262 over den Carbunculus sprekende, vrij origineel de hoofdkorst in plaats van de huidkorst af laat vallen. - Uit on oplettendheid maakt gij grove taalfouten, die bij gebrek aan eenen goeden Corrector zijn blijven staan. Zoo leest men § 1 van de Inl. hare in plaats van derzelver, dat hier voor het goed verstaan van den leerling volstrekt noodzakelijk is, omdat hare eigenlijk op Physiologie zou slaan en men dus in de dwaling zou kunnen komen, dat walther de Physiologie de somatische grondslag der Anatomie noemde. In het Duitsch is het door het pronomen Deren duidelijkGa naar voetnoot(1). - § 12 van Inl. Men zegt in het Hollandsch: ik verbied u de steensnijding te doen; gij echter spreekt van het verbod om de steensnijding niet te doen. Dat is heel iets anders. § 17 van de Inl. aan de Ganges, voor aan den Ganges. § 25 hunner tegenwoordige rijkdom, voor huns tegenwoordigen rijkdoms. § 31 zoodat bij hun bestaan. Hun slaat op kwaadsappigheid en moet dus haar zijn. § 45 tweemaal als achter eenen Comparativus, in plaats van dan enz., enz., foei! foei! Door uw gebrek aan taalkennis valt gij soms over de Duitsche woorden en struikelt over uwe eigene, b.v. § 2 van de Inl. spreekt gij van geneeskundige wijze van behandeling der ziektevormen: wijze van is overtollig. § 3 is voor u in het Duitsch, voor mij in het (Hollandsch niet duidelijk; gij noemt hier de tegenstelling der geneesen heelkunde een organisch zamenstelsel. (Der Gegensatz ist ein organisch gegliederter) De tegenstelling een zamenstelsel? Gij zoudt hier beter gedaan hebben den zin duidelijk te omschrijven, want zoo noem ik hem een duister zamenstelsel. § 11 van de Inl. struikelt gij al weder over dat ongelukkige organisch gegliedertes. Walther noemt hier das Verhältniss der Medizin und Chirurgie aldus. Verhältniss is bij u betrekking? en nu redt gij u er uit door te zeggen: het (wat het? het betrekking?) is een organisch zamenstel. Het overige gedeelte van dezen § heldert de bedoeling van walther toch zoo voldoende op. - § 6 van de Inl. die innersten Tiefen der organischen Totalität, zijn bij u de innerlijkste verborgenheden (?) van het bewerktuigde geheel. - § 8 wat is eene verhoogde warmtegraad, die niet op het gevoel schijnbare waarneming van hitte is? Een verhoogde warmtegraad, eene waarneming van hitte? Dit kan immers niet? En toch is het in het Duitsch zoo duidelijk. Die erhöhte Calorification ist nicht blos scheinbar (ad sensum) Hitzegefühl; dat wil zeggen, bij de ontsteking is de verhoogde warmtegraad niet slechts subjectief, in het gevoel des lijders, maar | |
[pagina 375]
| |
ook objectief, door anderen, (durch die aufgelegte Hand (door het opleggen? der hand) waar te nemen. - § 9 wat: is de waarneming op het gevoel van de slagaderlijke klopping? - § 14 enkelvoudige ontstekingskoorts. Zijn er ook meervoudige ontstekingskoortsen? - § 30 zoodat deze (verscheidenheden der ontsteking) tusschen stilstaande en voortloopende, tusschen erethische en torpide gesteldheid het midden houden. Eene stilstaande en voortloopende gesteldheid?! Vertaler! gij lacht zeker om uwe eigen aardigheden. Ik kan u nog een staaltje van grappigheid geven. § 32 namelijk leest gij: de zinkingachtige diathesis staat tot de rheumatische in de betrekking van de oppervlakkige (diathesis?) tot de dieper indringende diathesis?) Wat zegt gij van dat keurige zinnetje? Hoe vindt gij dat in betrekking staan van? En dan die oppervlakkige en dieper indringende diathesis!! Lees den zin van walther nog eens: Die catarrh. Entzündung steht zur rheumat. im Verhältniss des Oberflächlichen zum tiefer Eindringenden. Das Oberflächliche en Eindringende zijn twee op zich zelven staande substantiva neutra. Door uwe onoplettendheid en onnaauwkeurigheid geeft gij soms aan de woorden van walther eenen verkeerden zin; zoo zegt gij § 41 dat de aderlijke vaatwerkzaamheid, naarmate harer volstrekte grootte, door de aderlating verminderd wordt; hieruit zou dus volgen dat de werkzaamheid der aderen, naarmate zij grooter is, ook meer door de aderlating verminderd wordt. Dit is echter niet de bedoeling van den Schrijver, want ihrer absoluten Grösse nach heet: met betrekking tot, wat betreft hare absolute grootte. En § 52 bei gewissen Exsudativ-Entzündungen der Hirnhäute beteekent toch wel iets anders als: bij bepaald in uitzweeting overgaande hersenvlies-ontsteking? Door uwe onnaauwkeurigheid laat gij walther, § 17 van de Inl. van de begravene schatten der Sancriten spreken. Wat zijn dat voor menschen? Het Sankrit, waarvan walther spreekt, weet ik, is de heilige taal van Oud-Indiën. Van het volk, dat deze taal sprak, is niets bekend. Gij echter noemt het zeer naïf de Sancriten. Waarom zoudt ge ook niet? Zij, die Fransch spreken zijn immers Franschen? Door uwe onoplettendheid vergat gij in § 9 te vertalen, die in der Zellstofbewegung vorherrschende Contraction. Was u dit te moeijelijk? Maar waarom hebt gij dan § 16 niet vertaald: die Congestion activ, überhaupt die positiven Symptome vorherrschend, im spätern Zeitraume sind es die negativen Praedicate? Nu laat gij walther beweren, dat de Congestie in den aanvang der ontsteking, niettegenstaande de hevige prikkeling, passief is, eenvoudige overvulling en dergelijke ongerijmdheden meer; terwijl gij toch aan het einde van den § walther trouw navertelt, hoe verkeerd de meening is, dat reeds bij den aanvang der ontsteking al hare ken- | |
[pagina 376]
| |
merken van passiven aard zijn. Men zou hierin bijna een sprekend bewijs kunnen vinden, dat gij kunt schrijven en lezen, zonder iets er bij te denken, en men wordt in deze overtuiging versterkt, wanneer men ziet dat gij § 15 Fiebersymptom door verschijnselkoorts vertaalt, in plaats van koortsverschijnsel; de ontsteking is daar namelijk verschijnsel van de koorts. Even onjuist is voorts in § 1 van de Inl. zu ihrem Bereiche gehörige Disciplinen door aanverwante wetenschappen vertaald, want Anatomie, Semiotiek en Pharmakologie zijn niet slechts aan de geneeskunde aanverwante wetenschappen, maar zij behooren er regtstreeks toe; zonder haar kan de geneeskunde niet gedacht worden. Inderdaad! Prof. walther heeft alle reden u uwe onnaauwkeuheid kwalijk te nemen; want door haar werpt gij den schijn op hem, alsof hij aan ziekten geloofde, die over het geheel werktuigelijk stelsel uitgebreid zijn (zie § 5 van de Inl.) Hierdoor zou hij al te zeer van de leer van onzen nieuwen, helderzienden Leidschen gaubius afwijkenGa naar voetnoot(1). Maar gelukkig spreekt hij van ziekten, welche nicht über ganze organische Systeme ausgebreitet sind; en dat lijkt er beter naar. Ook heeft walther nooit zoo slecht geargumenteerd, als gij hem § 30 laat doen; want, volgens uwe vertaling, is de reden, dat de ontsteking bij kwaadsappigen zelden de grenzen der weefseleigendommelijkheden (histologische Substrate) overschrijdt, waaraan zij gebonden is, daarin gelegen, dat de ontstekingachtige diathesis niet zuiver voorhanden, maar door de gelijktijdige, kwaadsappige, onzuiver gemaakt is. Dit bewijst niets. Gij hebt twee zinnen met elkander verbonden, die in het oorspronkelijke door een punt gescheiden zijn. Walther heeft ook geene ongerijmdheden geschreven, zoo als gij in § 9 van de Inl., alwaar gij van de zwaarte en beweging van levendige en levengevende natuurkrachten spreekt. Zegge de zwaarte eener kracht! Ik bid u, Vertaler! lees den zin nog eens over en gij zult zien dat er zijn voor van moet staan. Tegenstrijdigheden helpen den leerling in de war. Walther heeft ze daarom zoo veel mogelijk vermeden. Gij echter neemt het minder streng en laat hem § 70 de ettering eenen onvolkomenen ontwikkelingsgraad van de ontsteking noemen, niettegenstaande § 67 u pas geleerd heeft, dat, volgens walther, uitzweeting de eenige uitgang der niet verdeelde ontsteking en ettering, de voort- | |
[pagina 377]
| |
zetting en voleinding van dezen uitgang is. Ach! dat gij Duitsch verstondt, en het pronomen dessen begrepen hadt! Maar gij gaat nog verder en laat walther onwaarheden zeggen, waarvan zijne uitgebreide praktijk hem elk oogenblik zou kunnen overtuigen; want wie, gif zelf niet uitgezonderd, heeft het ooit gehoord, dat de salia media en de acida vegetabilia ontaardend op de menging (?) en pseudoplasticiteit werken? Zeker niemand; en toch vertaalt gij in § 54 alterirend door ontaardend. Uwe Therapie zal eindelijk niet zeer rationeel, ja zelfs zeer gevaarlijk zijn; ten minste indien gij overeenkomstig § 63 handelt, alwaar wij lezen dat de nat-warme pappen de ontsteking terug houden. Dus olie in het vuur gooijen om het uit te blusschen. Noch besser halten die nasse Wärme Cataplasmata zurück. Die nasse Wärme is een accusativus, goede Vertaler! en de zin deze: pappen binden de vochtige warmte beter, bewaren ze langer. Wilt gij nu nog meer bewijzen van uwe onnaauwkeurigheid! Zie dan nog eens § 6. In den aanvang is het bloed in de ontstokene werktuigen weder meer slagaderlijk. Hier hebt gij rooder vergeten, en weder staat niet in het Duitsch, is duister en overtollig. Later wordt het dikker (dichter?) de kogeltjes verdwijnen. Men spreekt in het Hollandsch van bloedbolletjes. Terwijl de kernen de uit bloedrood bestaande schalen doorbreken, deze hangen aan elkander zonder zich echter geheel van de vezelstof (Färbestof) te scheiden. Waarop slaat deze? Men zou denken op het laatste woord schalen en het moet slaan op kernen. Färbestof is kleurstof en niet vezelstof, zoo als u aan het einde van den volgenden § had kunnen blijken. De roode kogeltjes breken door de zijwanden der vaten heen, vereenigen zich, op eene reeks geschaard, tot stroompjes, welke in nieuw gevormde buizen dringende, nieuwe vaten vormen (welche sich in neugebildete Röhren einschliessend, zu neuen Gefässen werden.) Drie dingen leert men uit dezen vertaalden §: 1o. dat gij het Duitsch juist niet zeer goed verstaat; 2o. het Hollandsch niet zeer gemakkelijk schrijft; en uit den laatsten zin merk ik daarenboven 3o. dat gij een zeer onjuist denkbeeld hebt van de uitzweeting en de vorming der nieuwe vaten. Want volgens walther worden de nieuwe vaten uit de stroompjes zelve gevormd. Deze omgeven zich met een kleed, dat zij als het ware uit zich zelve uitspinnen. Volgens u echter vormen zich de vaten afzonderlijk op eene niet verklaarbare wijze, de stroompjes begeven zich er heen en dringen er in. - Zou de Recensent u nog voor uwe taak welberekend noemen? Niet volkomen; want gij hebt de Hollandsche terminologie niet genoeg in acht genomen. En toch spreekt gij zoo trouw in § 10 van de Inl. over geneesmiddelen uit de leefregelkunde (Diaetetica); in § 32 van de kracht tot verdierlijking (Assimilations | |
[pagina 378]
| |
kraft), die gij § 77 ook kracht van gelijkmaking noemt. - § 55 Bij niet het eigen weefsel der werktuigen aandoende ontsteking (bei nicht parenchymatöser Entzündung). Om deze bewijzen van uw puristisch streven zou men het u vergeven dat gij soms van logisch, dialectisch, phlogistisch, Diathese enz. spreekt, - om deze bewijzen alleen zou men haast gelooven dat gij met den Leidschen Hoogleeraar den ondergang aan alle uitheemsche, onduitsche woorden gezworen hebt, en waarlijk, gij zoudt voor onze taal een heinsius of campe kunnen worden, indien het maar wenschenswaardig ware; want er zijn zoo vele kunsttermen uit het Grieksch en Latijn, die bij ons het burgerregt verkregen hebben, hetwelk zij zich niet laten nemen, velen daar men, hetzij door de afleiding, hetzij door langdurig gebruik, eene bepaalde beteekenis aan hecht, die minder goed door de Hollandsche termen wordt uitgedrukt. Zoo toch is § 8 van de Inl. bewerktuiging voor organisme zeer onjuist; ophooping voor congestie zeer onvoldoende; voortgang voor proces vrij onverstaanbaar; gezwel voor absces zeer verkeerd; oprigting van sommige deelen voor Erectie vrij pedant; het eigen weefsel der werktuigen aandoende voor parenchymatös vrij lang; en ettervloed voor pyorrhaea vrij onaangenaam voor het gehoor. In allen gevalle is het beter de kunsttermen te houden dan ze in onze taal verkeerd over te brengen, zoo als § 55 waar metaschematisch door van plaatsveranderend vertaald is, dat eigenlijk metastatisch zou zijn. Hierdoor ontstaat nu de volgende dwaze tautologie: De deriverende geneeswijze past vooral bij ontstekingen van veranderlijke zitplaats, bij niet staande blijvende ontsteking, bij van plaatsveranderende. Als men een weinig Grieksch verstaat en de beginselen der Pathologie niet geheel vergeten heeft, maakt men zulke fouten niet. Doch genoeg! Ik wil, om het geestverdoovende, dat er in het vertalen gelegen is, vergeven dat in § 7 van de Inl. untergeordnet door ongeschikt vertaald is; § 17 van de Inl. jene ältere door ieder oudere; § 23 van de Inl. krankhaftbildende (pseudoplastische) door ziekte vormende; § 3 eine begleitende Erscheinung door een geleidend verschijnsel; § 7 zersetztes Blut door ontaard, in plaats van door ontbonden; § 9 bei noch starker Reizung, door bij nog sterkere prikkeling; § 33 Grundgebilde door grondlage; § 79 nicht critisch entschieden door niet critisch gescheiden: - maar § 89 al weder van Ziehkopf een kopsnepper in plaats van kopglas te maken, waarmede (§ 47) het bloed door. middel van den zijdelingschen druk der lucht, nog meer uit de diepte opgezogen wordt, dat is wat erg! dat is al te erg! Twee hoofdstukken van de vertaling heb ik met geduld doorgeworsteld. Walther's system heeft te veel goeds, de vertaling te weinig dar | |
[pagina 379]
| |
dat ik meer tijd van mij zelven en meer bladzijden van dit Tijdschrift zou willen vergen voor de correctie van een Thème fautif. De acht volgende hoofdstukken van de vertaling zullen dus onaangeroerd blijven. Ik hoop dat de Recensent ook der Recensenten den vertaler niet meer voor zijne taak welberekend zal vinden. Ik vertrouw dat de vertaler zal willen inzien, dat het hem niet gegeven is goed te kunnen vertalen. Daartoe wordt vereischt volledige kennis der beide talen, naauwgezetheid in het opvatten en oplettendheid in het teruggeven. Walther vooronderstelt daarenboven, om wel begrepen te worden, behalve Duitsche taalkennis, ook nog algemeene beschaving en grondige studie vooral van Physiologie en Pathologie. Zullen ‘die ongeleerde artsen, die men heelkundigen noemt, die ondergeschikte klasse van artsen, die steen des aanstoots, dat uiterst weerspannig niet te bedwingen hoofddeel in elk geneeskundig stelsel,’ (daar walther in zijne inleiding, § 15, 16 van spreekt,) zullen zij, voor wie toch grootendeels de vertaling geschreven is, aan deze eischen voldoen? kunt gij zelve er aan voldoen? Geef hun dan uw tweede stuk. Is dit niet het geval, dan neem ik nu van uw werk afscheid, hopende nooit eene voortzetting er van te zien.
A.M.L. |
|