De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 318]
| |
Ie Stukje, 8o. 99 bl. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck, 1838.Bekend is het, dat de Germanen hunne dooden verbrandden en de asch in urnen verzamelden, die zij alsdan begroeven. Op eenen heuvelachtigen of liever hoog gelegen akker, de Woerd genaamd, gelegen onder Setten, in de Betuwe, vond de Heer o.g. heldring, wiens standplaats niet verre van daar (te Hemmen) is, eene menigte zwarte aarde en in die aarde eene menigte scherven en halve urnen van de ruwste bewerking. Hij hechtte eenige dier stukken aan elkander, die van hetzelfde maaksel bleken te zijn, als die, welke door den Heer l.j.f. janssen, in Kleefland zijn ontdekt en beschreven, en toegelicht in zijne Grafheuvelen der Oude Germanen. De aarde, door den Heer heldring op den akker gevonden, was zoo zwart en zacht als de fijnste bakaarde, en toonde overal sporen van verbrande houtskolen. Van deze ontdekking gaf Zijn Wel-Eerwaarde verslag in een Stukje, geplaatst in den Gelderschen Volks-Almanak voor 1838, (bladz. 68-74) getiteld: de woerd, een Kerkhof der Batavieren onder Setten, en eene nadere, meer uitvoerige en bepaalde beschrijving in het IIe Deel, 1e Stukje der Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheid, verzameld en uitgegeven door den Heer i.a. nijhoff (bl. 70-77), alwaar hij echter met veel omzigtigheid zegt, dat hij die plaats alleen een Kerkhof der Batavieren heeft genoemd, om haar bepaaldelijk te onderscheiden van eene Romeinsche begraaf-plaats, daar welligt een nader onderzoek en eene vergelijking van hetgeen in andere oorden gevonden wordt, den naam van den volkstam, die vroeger hier hare begraafplaats had, tot meerdere zekerheid zullen brengen. De ontdekking der Woerd te Setten, het berigt, dat er in onderscheidene dorpen van de Betuwe stukken land werden gevonden, die den naam van Woerd dragen, en op het eerste gezigt, bijna hetzelfde karakter vertoonen, als die onder Setten; het vinden van munten en andere oudheden, in die oorden op onderscheidene tijden, spoorden den Schrijver aan, om met zijnen vriend, den Student j.j. in de betuw, eenige wandelingen in de Over-Betuwe te doen, ter opsporing zoo van Bataafsche en Romeinsche Oudheden in het algemeen, als bijzonder om die onderscheidene Woerden te bezoeken; zij deden dit in de maand September des vorigen jaars, en wij zijn hieraan het boven aangekondigde werkje verschuldigd, waarin de Schrijver ons verslag dier ontdekkingtogtjes geeft, en tevens mededeelt, wat zij op deze wandelingen | |
[pagina 319]
| |
zagen, hunne bijzondere ontmoetingen, de kleine verhalen, legenden en oude volkssagen op vroegere burgen en hoven plaats gevonden, de trekken van het volkskarakter der Betuwenaren enz. De plaatsen, kasteelen enz., die wij met den Schrijver bezoeken, zijn Randwijk, In-Doornik, Homoet, Setten, Paddenpoel, Hervelt, Elst, Huissen, Doornenburg, Gent, Oosterholt, Slijk-Ewijck, de Nijborg, Heteren, Hemmen enz., alle in de Over-Betuwe gelegen. In de meeste dezer plaatsen vindt men stukken lands, die den naam van Woerd dragen, kennelijk aan eene zwartere aarde, met scherven doormengd, en door de landlieden niet oneigenaardig moorgrond genaamd. Opmerkelijk is het, dat die Woerden meestal hooger dan de overige akkers gelegen zijn, dat op dezelve verscheidene wegen uitloopen, dat zij veelal tiend- of soms verponding- vrij zijn, en alzoo bevorens gemeentegronden schijnen te zijn geweest; dat in de nabijheid dier Woerden, dikwerf een stuk grond wordt gevonden met den naam van Hof, hooge Hof en een met dien van Höfken, die dan veelal dezelfde kenmerken als de Woerden hebben: dat bij de meeste der Woerden plaatsen worden gevonden, met de benaming het Loo, als ook eene Kapel. - Wat waren nu deze Woerden? waren zij alleen begraafplaatsen? De zwarte aarde doormengd met scherven van potten of urnen, zou dit doen vermoeden? Maar die Woerden zijn soms zeer uitgestrekt! waren het dan welligt de terpen, waarop de vroegere bewoners bij overstroomingen hunne wijk namen en hunne dooden begroeven? De hoogere ligging dier Woerden en de menigte wegen, die er op uitloopen maken dit niet geheel onwaarschijnlijk. De zaak verdient belangstelling, en wij hopen dat het geschrijf van den Heer heldring anderen tot nader onderzoek naar de Woerden in ons Vaderland en elders zal aansporen. De volksverhalen, die de Schrijver van tijd tot tijd heeft opgenomen, lazen wij met genoegen. Het trof ons echter, overal nog sporen van bijgeloof en een diep ingeworteld geloof aan weerwolven, heksen enz., bij de bewoners der Betuwe aan te treffen. Over het geheel is ons oordeel over dit Stukje zeer gunstig. De stijl van den Heer heldring echter heeft iets flaauws en Zijn Wel-Eerwaarde vervalt van tijd tot tijd in gemoedelijke uitweidingen, die wel achterwege hadden kunnen blijven: vooral achten wij, hoezeer Protestansch, het hoofdstuk Millingen hier ongepast; het werkje is immers zoowel voor Protestanten als voor Roomschgezinden geschreven. Des schrijvers kamp tegen het gebruik van jenever wordt hier niet vergeten. Wij hadden dit, hoe loffelijk ook, in deze bladen wel kunnen missen. De Heer heldring vergete niet, dat men, door altijd op het stokpaardje te rijden, al is dat stokpaardje ook nog | |
[pagina 320]
| |
zoo fraai, zich belagchelijk maakt, en eindelijk een don quichot wordt. De Schrijver schijnt plan te hebben meerdere soortgelijke wandelingen uit te geven. Wij wachten naar het geheel, om alsdan ons oordeel uitvoeriger over het behandelde te uiten. Daar het nog verre van bewezen is, dat de Woerden begraaf-plaatsen der Batavieren zouden zijn geweest, hadden wij op den titel liever Germaansche dan Bataafsche oudheden gelezen. Dat Bataafsche klinkt daarenboven zoo nieuwerwets, dat het in onze ooren zonderling bij het woord oudheden klinkt. Hoe de Heer heldring er toe is gekomen, de stad Woerden in het Sticht (bl. 88) over te brengen, begrijpen wij niet. Omtrent de Hooge Woerd bij de Meern, in de Provincie Utrecht, verwijzen wij hem naar het 2e Stuk van het IVe Deel van het Geschied- en Letterkundig Mengelwerk van wijlen Mr. j scheltema en naar l. smids Schatkamer van Nederlandsche Oudheden, bl. 297. Het rijmeloos vers van den Heer in de betuw, is niet zonder verdiensten: het woord éént voor veréént, is, naar ons inzien, niet goed. En indien de Woerden werkelijk begraafplaatsen der Batavieren zijn, is het gezegde Hier, wen de ploeg den zachten grond doorsnijdt,
Ontmoet de landman zijner vaadren graf!
min juist! Het nageslacht der Batavieren, waar is het? - Meer beviel ons het couplet: Hier rust welligt, wiens onbedwongen vuist
Den Roomschen Caesar schrik in 't harte joeg!
Zijn naam - wie kent den naam Civilis niet? -
Bragt roem en overwinning den Bataaf,
Bragt dood en ondergang den adelaar - - -
En thans - waar slaapt, van strijd en arbeid mat,
De held zijns volks den diepen langen slaap?
Amst. Junij 1839. Candore et Ardore. |
|