De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 255]
| |
Handboek voor Burgers en Kooplieden, houdende voorbeelden van Akten, welke in burgerlijke zaken en zaken van koophandel, volgens de wet, onderhandsch mogen worden opgemaakt. Uit het Fransch vertaald, vermeerderd en naar de nieuwe Wetgeving omgewerkt door Mr. C. Themmen. Te Kampen, bij K. van Hulst. 1838. XII en 189 bl.Toen kemper in zijne Jaarboeken van het Fransche Regt, I. 3. p. 13, zeker toen verschenen werkje aankondigde, dat den titel voerde van: Keizerlijke Secretaris, en eene verzameling van Formulieren voor Requesten enz. behelsde, noemde hij het een volstrekt nietig en nutteloos voortbrengsel van den speculatiegeest van den dag, waarbij geene enkele stand iets gewonnen heeft. Is deze uitspraak ook op andere formulierboeken voor onderhandsche akten enz., toepasselijk? Voorzeker ja! De notaris heeft ze niet noodig; de gewone burger, die verstand genoeg bezit, zal met een' deskundige spreken; en hij, wien het hieraan mangelt, kan ook met het beste formulierboek in verlegenheid geraken. Slechts voor ééne klasse zijn zij bruikbaar, die der zoogenaamde Zaakwaarnemers, dier rabulae forenses, welke dergelijke boekjes als pontes asinorum gebruiken, en er hunne clienten bij gebreke van zaakkennis, wel eens mede ten gronde helpen, even als de apotheker, die zijnen patient een probatum toedient, zonder den aard der ziekte te kunnen onderscheiden. Van beide soorten is ons vaderland wel voorzien. Het onderhavige werkje is langwijlig, onvolledig, dom! Van alles slechts iets ten bewijze, meestal uit het begin genomen. Langwijlig. Van vele contracten worden verschillende formulieren gegeven, zonder eenig wezenlijk verschil, bij v. schuldbekentenissen in het algemeen; schuldbekentenis voor gelden, verschuldigd voor geleverde kost; schuldbekentenissen van vrouwen, weduwen, voogden enz., die, wat den aard der akte betreft, niet verschillen. Zoo op pag. 18 sqq. solidaire verbindtenis tot betaling; andere solidaire verbindtenis; solidaire verbindtenis van man en vrouw; solidaire verbindtenis van een' vader en zijne kinderen, enz. Met de volmagten, bl. 82 sqq., is het eveneens. | |
[pagina 256]
| |
Onvolledig. Schoon voor burgers en kooplieden opgesteld, ontbreekt alles, wat tot den zeehandel betrekking heeft, een verzuim, dat niet wordt goedgemaakt door de aanmerking op bl. 168. Over faillissementen vindt men iets, doch het voornaamste, een concept accoord of concordaat, wordt gemist. Ook hetgeen medegedeeld wordt, is onnaauwkeurig. Bij het eerste model van een' schuldbrief wordt aangeteekend, dat, wanneer de obligatie niet eigenhandig geschreven is, de onderteekenaar er moet bijvoegen: goed voor enz. Waarom dezelfde aanmerking ook niet op de volgende concepten gemaakt, waar ze even zeer te pas komt? Op bl. 26 vindt men afstand van huishuur tot pand van schulden. Bedoelt men antichrèse, zoo is het concept onvolledig; bedoelt men cessie van huurpenningen, zoo diende er de opmerking bij, dat de cessie aan den huurder moet beteekend worden. Dom. Bl. 7 bevat een contract van leengeving onder voorwaarden van eenig voordeel. De steller schijnt te vergeten, dat te leengeving het denkbeeld van voordeel (behalve interest) uitsluit (zie art. 1876 C. Nap., 1777 B.W.), en dat het daar voorhanden concept niets is dan een huurcontract. Op bl. 12 vinden wij eene aanmerking, waarin, na de aanhaling van eenige, of niets ter zake doende, of niet toepasselijke artikelen, geleerd wordt, dat het de vrouwen, die niet in gemeenschap van goederen gehuwd of van tafel en bed gescheiden zijn, vrij staat alleen en zonder magtiging van den man te maken alle akten, rakende het beheer, de verbetering en het onderhoud van al de haar toebehoorende goederen!! En de vertaler en omwerker voert evenwel de titel van Meester voor zijn naam. Is er sterker bewijs voor het spreekwoord noodig, dat het niet allen koks zijn, die lange messen dragen! Aardig is het, dat de meeste formulieren uit Kampen gedateerd zijn, waar het werkje ook is uitgegeven. Risum teneatis amici! Het boekje is echter, zoo het daar ligt, niet alleen onnut, maar gevaarlijk. Want schoon ons op den titel verteld wordt, dat het naar de Nederlandsche Wetgeving omgewerkt is, is dit .... de beleefdheid verbiedt ons het woord logen te gebruiken. Zoo vinden wij overal het Fransche formulier: opgemaakt in duplo, triplo, enz. Zoo leest men, bl. 158, een formulier van magtiging door den familieraad! gegeven. Zoo vinden wij, bl. 112 en 139, voorbeelden van compromissen, en arbitrale uitspraken met twee scheidslieden, schoon dit bij art. 623 Wetb. van B.R. op straffe van nietigheid verboden is. Bijna had de voorrede ons de pen der kritiek uit de hand geslagen. Men hoore, wat de Schrijver zegt: ‘De vertaling konde beter zijn, taal- en drukfouten zijn er in te vinden; het doet mij leed, en ik vraag daarvoor den lezer eerbiedig verschooning. | |
[pagina 257]
| |
Echter neem ik de vrijheid, het geëerd publiek, op den duur altoos billijk - te melden, dat ik onder de grievendste huisselijke rampen, vooral aan het eerste gedeelte, gewerkt heb. En ik weet, dat het publiek hem, die een zware procedure buitenlands hebbende te voeren, die zijne vrouw twee jaren lang zag op den rand van het graf, er in dien tijd een kind in zag nederstorten, en te midden van het loeijen van dien orkaan, moed had de hand van de flesch te houden, en aan een boek te slaan, eerder meewarig zal beoordeelen dan vinnig doorhalen.’ ‘Dat de Hemel, geachte lezer! u lang voor ziekten en processen behoede, is mijn opregte wensch, en hiermede vaarwel.’ Wij beklagen hem, die, door rampen overstelpt, tot den drank zijne toevlugt neemt. Wij betreuren het, dat de Heer T. onder zulk inderdaad grievend leed, afleiding zocht in het verrigten van monnikenwerk als dit. Maar wij willen er niets meer van zeggen. Indien de verkoop van het werkje (wat wij niet weten) eenigermate tot verbetering van des Schrijvers omstandigheden strekken kan, zoo roepen wij den lezer welmeenend en in gemoede toe: Koop! maar voegen er den raad bij, het niet te gebruiken.
C. | |
Amsterdamsche Studenten-Almanak voor het Jaar 1839. Amsterdam, bij J.D. Sybrandi, 142 bladz.De laatste jaren waren rijk in Almanakken. Ook de Amsterdamsche Studenten volgden den geest des tijds, en leverden jaarlijks eenen Almanak. Maar in de allerlaatste jaren ging de inhoud der Almanakken met harde schreden achteruit, en ook hierin volgden de Amsterdamsche Studenten het voorbeeld. Ten minste die voor 1839 levert weinig prijzenswaardigs op. Op het in een Studenten-Almanak vooral uitvoerige voorwerk, volgt eene korte geschiedenis van het Athenaeum Illustre en de Seminaria. Het is moeijelijk, eene geschiedenis te schrijven, waar geene gebeurtenissen der vermelding waardig zijn. Daaraan wijten wij dan ook gaarne de dorheid van dit verslag. Vreemd klinkt het (tenzij wij deze geheele plaats voor eene bijtende ironie mogen houden) wanneer de opstellers daarin den Hoogleeraar g. vrolik geluk wenschen met de ijverige waarneming zijner ambtsbetrekking gedurende eene reeks van 40 jaren, en de uitmuntende verbetering roemen, door Z.H.G. aan het verloskundig onderwijs toegebragt; daar ieder weet, dat Zijn Hooggeleerde in de laatste jaren (van vroeger spreken wij niet) in het geheel geene collegiën meer hield, en sedert geruimen tijd wel den titel, enz. van het Professoraat in de verloskunde genoot, maar er geen onderwijs in gaf. | |
[pagina 258]
| |
Het belangrijkste in deze soort van Almanakken is gewoonlijk het mengelwerk. Aan verscheidenheid ontbreekt het niet. Proza en poëzij; Fransch, Duitsch, Hollandsch, wat niet al? Onder de Hollandsche is eene proza-bijdrage, een tafereel uit de geschiedenis van het slot te Abcoude, niet onbevallig geschreven, schoon de vinding noch nieuw, noch piquant is. Onder de poëzij is het gedicht op antonides eene goed geversifieerde variatie op een duizendmaal herhaald thema. Niet kwaad is op pag. 104 de Engel, en vooral op pag. 106 het Bootje. Dit stukje, hoewel wij hier en daar meer juistheid mogen wenschen, is over het algemeen bevallig en zangerig. Zoo als de volgende regels: 't Windje stoeide met haar lokken,
't Lachje dartelde om den mond;
Van het voorhoofd blank en rond
Was de sluijer weggetrokken:
't Zachte wieglen van den vloed
Gaf haar wangen rozengloed: enz.
En nu het gedicht Aan mijnen tuin. Bedriegen wij ons niet, dan vinden wij hier eene verre en niet gelukkige navolging van het Latijnsche gedicht des Heeren lutgert, in hortulum meum, schoon de auteur het verzwijgt. De Heer j.g.d.h.s. doet in den Bloemhof aan zijn huis verbonden, de Zefir door de iependreven!! ruischen. Tot een staaltje van de hier voorkomende poëzij, strekke het volgende: Wat slijt ik hier genoeglijke uren,
Gedoken onder 't moerbeiloof,
Of zit naar menig peer te turen,
Die groen en wrang, der jeugd der buren,
Of wel den winden valt ten roof.
Maar zoude ik gierig hierom klagen?
Vrij moog mij kind en buurjeugd plagen:
Nog ben ik rijk aan geurig ooft,
Aan peren frisch na 't maal genoten,
Of eerst met druivennat begoten,
En rijk gesuikerd en gestoofd.
In dezen fraaijen tuin schijnt tevens een klein, benaauwd paadje naar den zangberg te zijn. Immers de dichter verhaalt ons onder meer andere liefelijkheden, aan deze plaats verbonden: Hier stort ik tranen, slaak ik zuchten,
Hier smaak ik zalige genuchten,
Bij 't zwoegen naar den Helicon.
Indien de schrijver zich verbeeldt, dat dit welligt naiviteit moet heeten, beklagen wij zijnen wansmaak; wij waarschuwen hem te | |
[pagina 259]
| |
meer, omdat dit vers meermalen blijken oplevert, dat wij meer, dat wij iets goeds van hem kunnen verwachten. De drie Duitsche versjes zijn, noch wat poëzij, noch wat taal betreft eenige aanmoediging waardig. Het Fransche proza-stuk, getiteld: Scene aux Bords du Styx (1795), heeft veel van een Hollandsch opstel door een wijsneuzigen schooljongen in stijf Fransch vertaald. Men oordeele uit den aanhef: ‘Allons donc citoyen Caron! tu auras la bonté d'écrire sur le rôle d'équipage, un peu au dessous des braves republicains que voici, les nom, les prenom, l'âge et la destination de ce jeune Aristocrate. ‘Ah! ombre Themistocle Brutus! peut on déraisonner ainsi. Ma vieille memoire, qui date de l'eternité, est meilleur garant pour conserver vos noms insignifians, que ces lambeaux de papier, dont vous faites dépendre toutes les actions de votre vie terrestre, imbéciles mortels! On n'a pas besoin d'enregistrement ici, ni de rôles, ceux, qui sont sur l'autre bord, y restent. Est ce que j'ai le temps, moi, de lire ou d'écrire? D'ailleurs je suis sûr que nos trois juges n'ont jamais jeté les yeux sur une feuille de papier. ‘Comment est ce qu'ils forment donc leur jugement? ‘Imbécile! leur esprit, n'est il pas éclairé par la divine lumière! ‘Mais c'est criant! Cela fait penser à la féodalité, etc. etc.’ Mogten onze jonge lieden toch die dwaze gewoonte nalaten, om noodeloos in vreemde talen te schrijven. Het rampzalig lot, aan zekere Fransche verzen, in den laatsten tijd te beurt gevallen, zij hun tot een leerrijk voorbeeld. En echter, de dichter, dien wij bedoelen, gebruikte eene vreemde taal, om zich door vreemden te doen verstaan. Zoo men om den uitslag lachte, men verontschuldigde het doel. Maar die Fransche mismaaktheden in eenen Hollandschen Studenten-Almanak laten geene verontschuldiging toe. Ten slotte vinden wij eenige losse gedachten, waaronder er zijn, die waarlijk geestig mogen heeten, zoo als die op de woorden Dictaten en Graden. Het portret van den Hoogleeraar van hall is welgelijkend, en de gravure beter dan die van vorige jaargangen.
S.S.N. | |
Groninger Studenten-Almanak van het jaar 1839. Te Groningen bij W. van Boekeren.Als letterkundig voortbrengsel verdient een Studenten-Almanak misschien altijd eenige aandacht. Of wij echter bij een Jaarboekje, door Studenten uitgegeven, uit de geleverde stukken tot de bekwaamheid der studerende jeugd kunnen besluiten, hieraan hebben wij nog regt te mogen twijfelen. Aan gebrek van smaak en kundigheden zoude misschien geweten worden, wat aanleiding | |
[pagina 260]
| |
had gevonden in gebrek aan belangstelling en laakbare onverschilligheid. In allen gevalle moeten wij onze Academische jongelingschap, zoo te Groningen als elders, raden zich in hun eigen belang deze zaak aan te trekken, en zelve geen aanleiding te geven tot min of meer scheeve beoordeelingen. Onze Noordelijke Hoogeschool zou weinig verpligting aan ons hebben, indien wij haar innerlijk aan dit bundeltje wilden toetsen. Wij gelooven in het geheele boekske niet ééne oorspronkelijke gedachte te hebben opgemerkt. Asmus, klopstock en schiller worden gelezen, en in onderscheidene navolgingen duchtig beet genomen, echter meer tot schande der roovers, dan in het nadeel der beroofden. Behalve het niet zeer fraai verhaal van meyboom, het Gastmaal, bolts Compilatie, en eene enkele kleinigheid zijn het alle, en niet eens gelukkige, navolgingen, schoon wij in het somtijds gezwollen stuk van den Heer lesturgeon, Januarij getiteld, even min eenig talent willen ontkennen als in de Romantische poëzij, waarbij wij echter den Dichter welmeenend het ne quid nimis toeroepen. De wedergeboorte der poëzij is echter beneden de kritiek en de plaatsing ten eenenmale onwaardig. De Schrijver oefene zich eerst nog wat in maat en taal, eer hij wederom verzen make. Wij spraken van de stukken door Studenten geleverd. Het Fransche vers van den Hoogleeraar lulofs, Ossian, verdient onderscheiding. Papier en letter voor het proza zijn goed, het καλον κᾄγαϑον kan echter in eene onderneming als deze, niet te zeer in acht genomen worden. |
|