De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 252]
| |||||||||||||||||
Provinciale almanakken voor het jaar 1839.
Acht Provinciale Jaarboekjes, en toch nog niet alle, want de Vriesche en Zeeuwsche Volks-Almanakken en de Groninger Regerings-Almanak zijn ons dit jaar nog niet geworden. Wij ontvingen echter eenen nieuweling, den Noord-Hollandschen. Gelijk vroeger munt No. 5 in belangrijkheid, in uiterlijke gedaante, in druk en uitvoering, kortom in alles, boven al de overigen voordeelig uit. Het is een kostbaar geschenk, dat de Provincie Overijssel jaarlijks aan de beoefenaren der vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde doet. Wij herhalen onzen meermalen geuiten wensch, dat in elke Provincie een dusdanig jaarboekje, al was het ook met weglating der dichtstukjes, verscheen; en wij zouden gaarne daarvoor een paar dozijn Almanakken, die veelal tot niets anders strekken, dan om de flaauwe en half-gare voortbrengsels van middelmatige schrijvers of dichters aan den man te helpen, willen missen. - Eere zij de Redactie van dit geheel Overijsselsch produkt; eere zij den Heeren p.o.c. vorsselman de heer, Mr. w.h. cost jordens, Mr. j. van doorninck, p.c. molhuysen, Mr. t.w. van marle, h. van der wijck en anderen, die hunne belangrijke bijdragen aan dezen Almanak hebben geschonken. Wenschen wij voor de geschiedenis van ons land, in elke provincie eenen Almanak, als de Overijsselsche, voor de statistiek en huishoudkunde zouden wij gaarne overal een Jaarboekje zien als No. 6. - Dat ons onder anderen, een welgesteld overzigt geeft van de meest belangrijke takken van bestaan en bestuur in Overijssel. Men versta ons wel en misduide onzen wensch niet. Wij bedoelen hier niet mede, dat het ons aangenaam is, dat elke pro- | |||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||
vincie zoo op zich zelve blijve, en voor zich zelve, als of elk eene bijzondere natie ware, werke. Neen, Schrijver dezes is een geslagen vijand van dien provincie-geest, een overblijfsel der tijden, toen nog elk gewest door afzonderlijke Heeren geregeerd werd, en Hollander en Stichtenaar gewapend tegen elkander overstonden, en Geldersman en Twenther elkander te vuur en te zwaard vervolgden. - Neen, het zou ons aangenamer zijn, indien er voor ons geheel land een enkel werk bestond, wat voor Nederland was, hetgeen voor Overijssel de aangekondigde Almanak is: indien alle onze vaderlandsche geschiedschrijvers en oudheidonderzoekers in ééne verzameling de vruchten van hun onderzoek en van hunne vlijt (zoo ze voor geene afzonderlijke uitgave vatbaar zijn), wilden bijéén brengen: de Heer nijhoff heeft in zijne Bijdragen daartoe de gelegenheid aangeboden; jammer, dat onze schrijvers zoo weinig van die gelegenheid gebruik maken, maar hunne stukken liever elders in zeer heterogene tijdschriften of in niets beduidende Almanakken begraven. - Wij zouden liever zien, dat er jaarlijks een goed bewerkt statistiek en oeconomisch overzigt over ons geheele land te voorschijn kwam; doch bij mangel van dit een en ander kunnen wij den Overijsselschen Almanak en het Overijsselsche Jaarboekje ter navolging aan al de overige Provinciën niet genoeg aanbevelen. - Maar wij zouden de Volks-Almanakken vergeten, en keeren tot hen terug. De overgang is gemakkelijk, want in No. 8 vinden wij in een stukje over het jaar 1672Ga naar voetnoot(1) onze gevoelens en onzen weerzin tegen een uitsluitend provincialismus terug: en wij zeggen volgaarne met den Schrijver: ‘- het was een verlies voor de aankweeking van den algemeenen Nederlandschen volksgeest en de aanwas van de zedelijke krachten van den Staat, indien het onderzoek der oude geschiedenis van bijzondere gewesten en plaatsen, al te eenzijdig, de liefde verdoofde voor de geschiedenis van den Nederlandschen Staat, diens roem en grootheid uit het oog deed verliezen, en, ondankbaar, de verdiensten en deugden der vaderen vergeten.’ No. 8 houdt zijnen roem staande, en is niet de minste der broederen. Het moet echter voor No. 7 onderdoen, dat er uit en inwendig goed uitziet. Ook No. 3 is niet achteruit gegaan. Het is zeer net uitgevoerd, en behelst over het algemeen goed bewerkte stukjes. - No. 1 is ook hetzelfde gebleven, en verdient lof en aanmoediging. En No. 4? - ja, wat zullen wij van No. 4 zeggen? - Het is | |||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||
nu in zijn derde jaar, en heeft zijne derde Redactie! - Meer kunnen wij er niet van zeggen. De nieuwe Redacteur heeft het zelf gevoeld; hij zegt in de voorrede: ‘Utrechtsche Volks- Almanak? - Is deze titel wel juist gekozen? - Als men toch de landschapjes in steendruk en een gedeelte van het voorwerk uitzondert, blijft er, in dit Jaarboekje, weinig’ (hij kon gezegd hebben bijna niets) overig, dat de benaming: Utrechtsche, bijzonder staande houdt.’ - En dan het overige? - dit had voor het grootste gedeelte (de flaauwe aardigheden op bl. 17-27 niet uitgezonderd), zonder merkelijk verlies voor onze letterkunde of voor den goeden smaak, wel ongedrukt kunnen blijven. Dit is zeker, dat, indien No. 4 een Volks-Almanak is, het even goed een Weesper-, Winschoter-, Ilpendamsche, als Utrechtsche Volks-Almanak kan heeten. En nu onze nieuweling (No. 2)! Wij hadden ons gevleid, dat, als er nu eens een Noord-Hollandsche Volks-Almanak in het licht zou komen, hij al de overigen den loef zou afsteken. Maar wij zijn bitter te leur gesteld geworden; want hoezeer wij er niets in vinden, dat dadelijk slecht kan genoemd worden, vinden wij er ook niets uitstekends in, niets dat ons bijzonder boeide of aangenaam aandeed: wij zeggen aangenaam, want zeer onaangenaam deden ons de drie steendrukjes aan, die ware voorbeelden zijn van wansmaak, en Redacteur, uitgever, teekenaar en steendrukker tot oneer verstrekken. Het portretje claudine, vooraan geplaatst, is daarentegen fraai. Maar wat een meisje in Zwitsersche kleederdragt voor eenen Noord-Hollandschen Volks-Almanak moet beteekenen, vatten wij niet regt, en vinden het zeer oneigenaardig. - Wij hopen, dat in een volgend jaar dit Jaarboekje belangrijker zal zijn, en wenschen het daartoe bekwame medewerkers - thans transeat cum ceteris. In eene vroegere beoordeeling der Volks-Almanakken gaven wij onze vreugde te kennen, dat sommige stukjes werden geplaatst in de onderscheidene dialekten van ons vaderland, omdat, naar ons inzien, de beoefening dier tongvallen kan strekken tot opheldering der algemeene Nederduitsche taal, en het verband tusschen- en den overgang tot de verschillende takken der talen van Germaanschen oorsprong aantoonen: laat ons eens zien, wat elk dezer Jaarboekjes thans hierin oplevert. No. 1 in den Gelderschen tongval: wat raod Baos jochems ziin zoon me op reis gaf? in proza. No. 2, 3 en 4 Niets. No. 5 in den Twentschen tongval: een Soamensproake, in verzen, door de thouars, en in den Deventerschen eene zamenspraak in proza, door Mr. t.w. van marle. No. 7 in den Groningschen een dichtstukje van Mr. t.p. tresling; en No. 8, eene verzameling van woorden en spreekwijzen, welke in Drenthe gebezigd worden. En hiermede slappen wij van deze Almanakken af.
v. II. |
|