De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijUit het Hoogduitsch door Steenbergen van Goor. Drie Deelen. Te Deventer, bij M. Ballot. 1838 en 1839. 236, 241 en 221 bl.De Vertaler merkt in zijn voorberigt te regt aan, dat onder de vele reisbeschrijvingen, welke wij, zoo oorspronkelijk als vertolkt, in onze taal bezitten, die welke over Portugal handelen, wel de minste in getal zijn. Daaraan mag men het dan ook toeschrijven, dat wij in het algemeen zoo weinig bekend zijn met een land, dat onze belangstelling zoo zeer verdient. Immers wij bezaten er vroeger uitgebreide handelsbetrekkingen mede; even als Italië verheugt het zich in zijnen zuiveren, schoonen hemel, en even als ons Vaderland levert het roemrijke herinneringen op; want aan Nederland en aan Portugal is Europa, de uitbreiding en eerste ontwikkeling der zeevaart verpligt. Dit reisverhaal zal ons echter geene uitgebreide kennis van dat land verschaffen. Het is ook trouwens het doel des Schrijvers niet; hij hield zich slechts twee maanden in Portugal op, en zijn verblijf bepaalde zich nog enkel tot de hoofdstad; hij noemt zijn verhaal slechts eene bloem, op eene wandeling, aan de oevers van Tajo (Taag) geplukt. Waarom voor den Taag, door het geheele werk heen, Tajo gezegd wordt, valt moeijelijk te begrijpen. Duitsch, Hollandsch, Fransch of Engelsch is dit woord niet, het zoude Portugeesch kunnen zijn, indien die schoone rivier niet in die taal Tejo heette. Meer dan eene wandeling is ook deze reis niet. De Schrijver verhaalt meestal oppervlakkig, echter aangenaam en bevallig, wat hij zag, dacht en gevoelde, zonder op iets meer aanspraak te ma- | |
[pagina 242]
| |
ken. Alles is doorweven met dagelijks voorkomende reisavonturen, die alleen waarde ontvangen, door de wijze van verhalen. Overigens kan de man ten voorbeeld strekken aan zoo vele andere reizigers, omdat hij van niets spreekt, dan hetgeen hij zelf gezien heeft. De Heer, of zoo als hij genoemd wordt, of zich laat noemen, de Baron g.v.h. is een Coburger, die zich in het gevolg bevond van Prins ferdinand, toen deze zich ter aanvaarding der hand van de jonge Koningin-weduwe, Donna maria, naar Lissabon begaf. Over Wurtzburg, gaat de reis langs den Rijn, over Keulen en Aken naar de Belgische hoofdstad; hier vindt de Schrijver een klein Parijs, onder anderen in de welbekende Parijsche namen, zoo als Café des mille Colonnes, Café de la paix enz. en zegt dat er ook Cafés-Estaminets, Cabinets de lecture, Notaires enz. zijn. Met reden mag men veronderstellen, dat deze Notaires, niet op hunne regte plaats staan. Op het gezigt van het raadhuis, werd het den Schrijver eerst begrijpelijk, dat Brussel eenmaal onder Spaansche heerschappij had gestaan. Bij deze gelegenheid, fantaiseert hij in den maneschijn over alba, egmond, goethe en klaartje, doch zijne Duitsche natuur (het zijn zijne eigene woorden) verraste hem, en zoo eindigt deze periode met een glas bier en een cigaar. Wij zullen den reiziger niet verder in Brussel en Belgie volgen. De reis ging nu naar Calais; bij Grevelingen spreekt de Schrijver van Hollandsch karakter van den bodem, dat het Fransche voor een oogenblik verdrong, doch de vertaler .... neen, wij gaan niet voort. Bij tijds viel nog ons oog op de laatste bladzijde van het laatste deel, waar de laatste bekent hier eene soort van bévue begaan te hebben. - Van Calais over Douvres naar London, en na een kort oponthoud aldaar, naar Portsmouth, waar het hooge gezelschap zich op de schoone stoomboot Manchester inscheepte, om naar Lissabon te stevenen. Onder de doorluchtige togtgenooten bevond zich ook, de Baron (?) silvain van de weyer Belgisch Minister! Die zeereis was noch voorspoedig noch aangenaam, en eerst op bladz. 200 van het eerste deel, (bestaande uit 216 bladz.) betreedt de Schrijver den Lusitaanschen bodem, dat land waaromtrent wij zoo gaarne iets vernamen. Wij zullen niet alles herhalen, wat de Schrijver zag, en wat hij daarbij dacht en gevoelde; wij zullen hem niet volgen bij de onderscheidene kleine avonturen, die hij ondervond; wij willen het genoegen der lezers niet bederven, met hun vooraf te verkondigen, wat zij lezen zullen, maar slechts zeggen, dat wij alle reden hebben, om te gelooven, dat de Schrijver getrouw in zijn verhaal is, en dat zijne aanmerkingen over zeden en gebruiken des volks, hoe oppervlakkig soms ook, met de waarheid overeenstemmen. Im- | |
[pagina 243]
| |
mers wij herkenden in alle opzigten het Lissabon van voor eenige jaren; slechts een paar uitzonderingen mogen hier vermeld worden; zij zijn van droevigen aard. Voorheen ging men bijna even veilig de straten der stad en in de omstreken, als in andere hoofd-steden van Europa, en thans, naar des Schrijvers verhaal te oordeelen, dat wij om geenerlei reden mogen betwijfelen, thans is het gevaarlijk, zich alleen op afgelegene plaatsen te begeven. Overal zag de Schrijver sluipmoordenaars en dieven. - En hoe is het thans met het materieel welzijn des landmans? Vroeger leefde deze te vrede. Het is waar, de vrucht van zijnen arbeid moest hij met de bewoners der kloosters deelen, maar ook bij die zelfde kloosters vond hij in nood hulp en onderstand. Dit alles is nu anders, hij betaalt wel geen tienden, maar des te hooger belastingen; hij vindt geene barmhartige geestelijken meer, die hem in den nood ondersteunen; ja zelfs voelt hij zich gedrongen, om van zijne schamele bete broods, nog iets af te staan, om de uit hunne kloosters verdrevenen niet van gebrek te zien omkomen. Dit alles is de vrucht van den de menschheid onteerenden broeder- en burger-oorlog, die het land geteisterd heeft. En tot vergoeding van al deze ellende, heerscht thans in Portugal, eene Constitutioneele Koningin, en de natie kan zich verheugen in het bezit van dertien tijdschriften en periodieke werken, die alleen in Lissabon het licht zien, terwijl zich dit vroeger slechts tot een enkele bepaalde. Jammer is het, dat deze reis naar Portugal slechts eene reis naar Lissabon is. Behalve een uitstapje naar Cintra en Mafra en een ander naar de overzijde van den Taag, verneemt men hier verder niets omtrent het land, dat aan den Schrijver nog zoo veel aanleiding had kunnen geven tot onderhoudende verhalen. Want uit het oogpunt van het onderhoudende beschouwden wij dit werk; anders zouden wij hier en daar nog wel eene aanmerking te maken hebben, dan de vertaler is ons daarin nu en dan reeds voorgekomen. Wij hadden gaarne gezien, dat de Hollandsche lezer, met den zin van vele Portugeesche woorden, die hier en daar voorkomen, ware bekend gemaakt. Wat moet hij nu denken van Calcadas (Calçadas) Teja, quinta, Comarças (Comarcas) traversas enz. de Schrijver zelf bekent de taal niet te verstaan, en daardoor begaat hij wel eens een misslag. Had hij alles in Duitsche woorden wedergegeven, dan zoude de vertaler ook in staat geweest zijn, voor Hollandsche lezers, Hollandsch te schrijven. De broeder van schoone mariquinha wordt Iramao (Irmâo) genoemd, als ware zijn' naam; Irmâo beteekend broeder, en is geen naam. Bij de onkunde van den Schrijver in de Portugeesche taal, bekent hij ook niet ver in het Engelsch te zijn; maar schijnt uit de ver- | |
[pagina 244]
| |
legenheid gereed wanneer hij Fransch kan spreken. Over zijne bedrevenheid in deze laatste taal kan de lezer zelf oordeelen; bij het afscheid nemen van de beminnelijke bewoners van Alva, (aan de andere zijde van den Taag) maakte onze Schrijver eene strophe in de Fransche taal, om van zijne dankbaarheid te doen blijken. De vertaler zoude aanspraak hebben, zoowel op den dank van ons, als van den Schrijver, indien hij deze nonsense had achterwege gelaten. En nu nog een woordje tot den uitgever. Bij het eerste deel wordt ons berigt, dat de graveur niet tijdig met de bewerking van het vignet was klaar gekomen. Waarom, Mijnheer ballot! het vignet niet geheel weggelaten? Welk nut steekt er in, eene afbeelding te geven van de aankomst eener diligence te Calais? Vond men er een tooneel uit het volksleven der Portugeezen, of iets merkwaardigs uit het land, als de waterleiding te Alcantara, of een of ander gezigt op den Taag er op afgebeeld, dan konde zulks nog een nuttig doel hebben en waarde aan het werk bijzetten; nu dient het tot niets anders, dan om den prijs van het werk te verhoogen, en een talentvollen graveur zijnen tijd met nietigheden te doen verbeuzelen. Intusschen kan dit vignet dienen, voor alle nog uit te gevene reisbeschrijvingen; eene diligence komt er toch ligt in voor, en zoo als het bij de aankomst hier toegaat, is het min of meer overal het zelfde. | |
Philip August of de Wapenbroeders. Naar het Engelsch van G.P.R. James. Eerste Deel II en 308 bl. Tweede Deel 311 bl. Te Amsterdam, bij J.M.E. Meijer, 1838.‘Mogten wij niet te vergeefs tegen het overbrengen aller Romans van james hebben gewaarschuwd, die welligt in minder bekwame handen zouden vallen dan die van den Heer steenbergen van goor;’ dus eindigden wij onze beoordeeling van Maria van Bourgondië, van genen Schrijver en dien Vertaler, in de Gids, Jrg. 1838, bl. 198. Al lijdt onze ijdelheid er onder, wij moeten bekennen, dat onze stem die eens roependen in de woestijn geweest is; de boeken welke voor ons liggen, leveren er een dubbel bewijs van. Wij drongen er op aan, dat men slechts diegene der werken van dezen duizend en éénden volgeling van scott zoude kiezen, wier onderwerp ons volk eenig belang zoude kunnen inboezemen; wij | |
[pagina 245]
| |
gaven den goeden raad, dat men ten minste eenen Vertaler zoude zoeken, in staat den doorgaans onberispelijken stijl van james regt te doen. Zie hier het gevoelen van den Vertolker van den Heer meijer over Philip August, wij zullen zoo vrij zijn het onze aan het slot dezer aankondiging mede te deelen. Hij moge het ons vergeven, dat wij den Uitgever tevens op zijne talenten opmerkzaam maken. Het Voorberigt luidt aldus: ‘De zoogenaamde historische Romans beginnen in ons Vaderland hoe langer hoe meer veld te winnen, en wijd en zijd vangt men aan, de verschillende tijdvakken der geschiedenis te ontginnen.’ De phrase riekt Duitsch, en er is eene droevige verwarring in de beeldspraak. Maar laat ons voortluisteren: ‘Men kan niet ontkennen, dat deze Romans niet alleen tot aangenaamheid, maar tevens tot nut strekken, wanneer de Schrijver de voornaamste gebeurtenissen afmalende, zoo als zij werkelijk zijn gebeurd, slechts datgene verandert, versiert of geheel verdicht, dat van minder belangrijken aard moet worden geacht, en met de geschiedenis des tijds niet in verband staat. Aan deze vereischten kwam ons het onderhavige werk voor te beantwoorden en wij oordeelden hetzelve ter vertaling in het Nederlandsch zeer geschikt.’ Proficiat! Ons vergunne men echter het tegendeel te beweren. Uitgelokt door den lof, welken een Engelsche criticus aan het oorspronkelijke toedeelde, beproefden wij de lezing en legden het boek onvoldaan ter zijde. Zelden, wij bekennen het ronduit, zelden verveelde eene ongelukkige liefdeshistorie ons erger dan die van philip august en agnès de meranie, wier wettig of onwettig huwelijk, naar ge tegen of voor den Paus gezind zijt, de hoofdintrigue van den Roman is. De beau Sire d'auvergne is een der droevigste figuren, welke wij ooit in eene Romance Chevaleresque, genre à la mode et genre détestable, zeide béranger, aantroffen. Den Vertaler ging het anders, b.v. ‘De middeleeuwen toch zijn de bakermat (?) der sedert eeuwen in de duisternis verborgen, en toen weder met nieuwen glans verschijnende letteren. Onder de regering van den grooten philip august ziet men het leenstelsel, deszelfs hoogste kracht bereikt hebbende, reeds de zaden zijns verderfs in zich bevatten, om daarna trapsgewijze plaats te maken voor een geregelder bestuur, waaruit het willekeurig gezag der koningen werd geboren, op de puinhoopen van het leenstelsel gebouwd, en hetwelk op zijne beurt door de tot dus verre miskende, maar desniettemin geduchte magt des volks werd vervangen. ‘Philip august was een dier zeldzame mannen, wier invloed | |
[pagina 246]
| |
op hunnen tijd onloochenbaar is. Hij was de eerste, wiens gezonde staatkunde het leenstelsel ondermijnde, en de toekomende grootheid niet alleen van zijn geslacht, maar van Frankrijk voorbereidde. ‘Het is eene daadzaak, dat het huwelijk van philip august met agnès de meranie, hem in groote moeijelijkheden wikkelde en den paus (waarom niet Paus?) aanleiding gaf, om Frankrijk in den ban te doen. Zulks verschafte vele edelen eene gunstige gelegenheid om tegen den Koning op te staan, en zich met den Duitschen Keizer en den Koning van Engeland tegen hem te vereenigen; doch hunne pogingen werden door den slag bij Bouvines, 1214, ten eenemale verijdeld, waarvan het leenstelsel in Frankrijk het begin van zijnen langzamen ondergang dagteekende. ‘Dit is het belangrijk hoofdonderwerp van ons verhaal; de gebeurtenissen ontrollen zich zonder langwijligheid voor den Lezer.’ Het is aan het publiek, tusschen den Vertaler en ons te beslissen. Wij zijn gereed van elk, die er alles in geniet, wat hij er in vond, met den dichter te getuigen: ‘Zaagt Gy dit all', dan zaagt Gy bliksems veel!’
Er is menige uitdrukking in deze twee Deelen, welke bij ons het vermoeden deed oprijzen, dat het werk niet uit het Engelsch, maar naar eene Duitsche vertaling werd overgebragt. Wilt gevoorbeelden, Ie Deel, bl. 28: ‘Verscheidene andere personen vervulden het hol,’ bl. 29: schoon haar hoofdhaar - (eene vieze naauwkeurigheid) was echter haar vel merkwaardig blank;’ bl.31: ‘Gij zult door het meer naar de kapel van Onze Lieve Vrouwe worden gevoerd;’ of laat ons het andere openslaan. IIe Deel, ‘Zijne ijskoude manieren lieten geen oogenblik na; bl. 19: agnès was ook niet meer de schoone, bevallige vrouw, die wij reeds getoond hebben;’ bi. 21: Zij veranderde aanstonds van manieren.’ En echter, want wij willen billijk zijn, stieten wij op eenige woorden, die ons doen gelooven, dat de man een Engelsch exemplaar voor zich had, en die fraaije Germanismen zuiver Hollandsch acht. Want hoe zoude hij anders aan een. velvetten muts, Ie Dl., bl. 14 (velvet) en bl. 38 aan izzards (?) komen? De Heer meijer verdient scherpe berisping over de twee prullen, welke hij ons voor vignetten opdischt. Wij weten niet, waar de Heer bierweiler uithangt; maar in een land dat nog sluyter's, kayser's, lange's en couwenbergh's oplevert, moest men zulk eenen graveur naar de Academie zenden, om te leeren teekenen. Wij scheiden van dezen Roman met de mededeeling van het oordeel, onlangs door een' bevoegden Engelschen kunstregter over james uitgebragt. Het moge onze overige Uitgevers ter waarschu- | |
[pagina 247]
| |
wing strekken, niet in iederen Roman van james eene onfeilbare speculatie te zien: ‘De historische romans van Mr. james doen ons aan een snoer kralen denken, die welgerond en lief gekleurd zijn, maar het oog door vervelende eenheid van vorm en toon spoedig verdrieten. Eene juiste maat voor de evenredigheid der onderscheiden deelen, - het talent, de aandacht gaande te houden, tot de vele lijnen in een punt zamensmelten, - een boek vol alledaagschheden,’ - (of leest gij liever voor Commonplace book, een boek van gemeenplaatsen?) ‘opgeluisterd door Europesche namen; - heraldieke spreuken en uitdragers- kleederpronk, waarin hier en daar een trek uit het leven of naar de natuur is opgenomen, om een tooneel iets verrassends te geven, of een snedig gezegde ingelascht, om het gesprek te punten; - veel zin en nog meer liefde voor alles wat dapper, ridderlijk en edel is, voilà tout, nous sommes au bout de notre Latin. Wie meer eischt, zal het vergeefs in de Romans van Mr. james zoeken, want al wat zijne werken overigens karakteriseert, is niet zijn eigendom, maar heeft hij gemeens met de geringste Scheherazade aan het spinnewiel, die begint: ‘Daar was eens,’ en die eindigt: ‘een heyligh houwelick volgde op hunne eerzame vrijaadje’ en ‘zij wonnen vele kinderen, met wangen als poffertjes;’ enz. enz. |
|