De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijNaar het Hoogduitsch van L.F. Lehmann. Groningen, Schierbeek. 1838. 52 bl. 8o.Een werkje dat alle aanprijzing verdient. Een werkje, dat door eenen leek voor leeken is geschreven en dat ten bewijze strekt, hoe sommige leeken betere en juistere denkbeelden aangaande dit punt hebben dan sommige geneesheeren. Een werkje, dat in ons land zeer nuttig, zeer noodig is, omdat het meerendeel, zelfs der beschaafde lieden, een zeer onjuist en zeer oppervlakkig denkbeeld heeft van de wijze, waarop krankzinnigen moeten behandeld worden. Een werkje eindelijk, dat belangstelling wekken kan in het lot en de behandeling der krankzinnigen, en voor zoo verre die belangstelling in ons land in later tijd opgewekt geworden is, haar kan levendig houden: en niet anders dan gunstigen invloed kan uitoefenen op de rigting der pogingen, welke thans in ons land tot verbetering van het lot der krankzinnigen zullen worden aangewend. Zeer juist wordt door den Schrijver de behandeling van de krankzinnigen, in verband gebragt met de paedagogik of opvoedkunde. Zonder twijfel zou men reeds verder gevorderd zijn, als men de paedagogik met de geneeskunde ten opzigte van de behandeling der krankzinnigen in ons land had vereenigd. Dit heeft men echter hier nog nergens gedaan, maar het moet bij de ophanden zijnde inrigting van nieuwe provinciale krankzinnigenhuizen, een hoofdpunt worden van de aandacht der commissiën, tot derzelver inrigting te benoemen. Men zal toch, hoop ik, wel begrijpen, dat ik onder paedagogen nog niet altijd school- | |
[pagina 227]
| |
meesters versta. Psychologie en opvoedkunde gaan zamen en kunnen niet gescheiden worden, maar opvoedkunde bevat ook nog de practische kennis, en behoort ook nog de kennis der physiologie, gelijk deze door eenen burdach is behandeld, in te sluiten. Als dan geneeskunde met philosophie en paedagogik in den ruimsten en verhevensten zin van het woord verbonden is, dan hebben wij het ideaal van den geest, welke een krankzinnigenhuis moet bezielen. En wanneer men mij in gelegenheid stelde, om aan het hoofd van een krankzinnigenhuis te staan, zou ik de eerste zijn om te trachten door eene dergelijke verbinding een goed geheel zamen te stellen. Gelijk ik thans eene dergelijke verbinding voorstel als het ideaal van den geest, welke een krankzinnigenhuis moet bezielen. De Schrijver (lehmann te Berlijn) bepaalt zich tot het spreken over opzieners, directeuren en oppassers, en de wijze waarop zij hunne gedragingen hebben in te rigten; minder wordt er over den geneesheer gesproken. De Schrijver verlangt in de eerste plaats, dat de bestuurder zich het volle vertrouwen des lijders verwerve; daartoe moet die bestuurder een man van verstand, ondervinding, veelzijdige beschaving en algemeene kennis, zelfs niet geheel vreemdeling zijn in de anthropologie, in de ziektekunde. Voor opzigters is kalmte en bedaardheid hoofdzaak, en hij zal die des te beter kunnen behouden, wanneer hij den krankzinnige altijd als een zieke beschouwt. Zeer juist zegt de Schrijver ‘gelijk de behandeling van krankzinnigen, naar ik boven reeds zeide, met de opvoeding van kinderen veel gemeens heeft, zoo leveren ook beide dezelfde voordeelen op. Zij maken ons namelijk opmerkzamer op onze eigene zwakheden en gebreken en doen ons naauwlettender op al onze handelingen en gedragingen toezien.’ De Schrijver verlangt in de tweede plaats, dat de bestuurder ontzag wete in te boezemen. Hij moet imponeeren, niet door hardheid, gestrengheid, veel minder door ruwheid, maar door zijne manier van zijn, door zijn persoonlijken invloed, eigenlijk iets dat zich niet beschrijven en ook niet aanleeren laat. Om die reden zullen jongere lieden, minder geschikt tot dergelijke posten, moeten geacht worden. Het moeten menschen zijn van eenige ondervinding in de wereld, menschen die hunne philosophie en paedagogik aan het practische leven hebben getoetst. Want om den waren toestand der krankzinnigen te bevatten en met de oorzaken in verband te doorzien, moet men in alle standen en positiën van het menschelijk leven zijn ingewijd, moest men met een goed verstand en een gevoelig hart zelf op de zee der men- | |
[pagina 228]
| |
schelijke meeningen en hartstogten zijn geslingerd geweest, moet men het vergaan van menigeen op de klippen van onzen maatschappelijken toestand hebben bijgewoond. Men hoort dat op de collegiën uit den mond der hoogleeraaren zelden. Het uiterlijk is in deze zaak geheel niet onverschillig, maar vooral de wil van den medicus en bestuurder is afdoende, hij moet in cultuur, nadenken, diepte van inzigten, en algemeenen blik over de menschelijke kennis en toestanden hooger staan dan de gewone, en anders imponeert hij niet. Slagen wil de Schrijver zeldzaam en slechts bij hooge noodzakelijkheid aangewend hebben. Wij zouden deze liefst geheel achterwege laten, en door andere strafmiddelen vervangen. Slagen sporen den zieke te veel tot reactie aan; verzetting, verbittering of huichelarij wordt er zoo ligt door te weeg gebragt; even zoo zoude ik bij opvoeding ook slagen ten eenemale afkeuren. Wij zijn het geheel eens met den Schrijver, dat men zoowel somatisch als psychisch moet te werk gaan. Omtrent het punt van het oorzakelijk verband tusschen zonde en zinneloosheid zegt de Schrijver te regt, dat het begrip van zonde hoogst betrekkelijk is, en van personeele inzigten afhangt; ten tweede, dat (gelijk Rec. dit vroeger ook reeds openlijk heeft beweerd) de dispositie tot krankzinnigheid geenszins in de regte rede staat tot den graad van individuëele immoraliteit. Rec. heeft toen gezegd: ‘Wie door gevoel van schuld krankzinnig worden kan, staat moreel hooger dan hij, die geenen gewetensangst meer heeft.’ Het is geene gemakkelijke taak voor den Psycholoog, om de meer en minder moreele krankzinnigen te scheiden, en echter is dit zeer noodig; een blik in het vroegere leven kan hier wel licht geven, doch is niet genoegzaam, want ook dat maatschappelijke leven vertoont ons slechts den uitwendigen vorm. Wat de Schrijver op bl. 42 omtrent de scheiding der krankzinnigen zegt, is zeer waar, doch zal wel geheel aan het discernement van den medicus en psycholoog moeten overgelaten worden. Wat de Schrijver verder mededeelt omtrent de gebouwen en omtrent het min verkieslijke van een enkel gebouw, stemmen wij hem volkomen toe. Wij zouden een hoofdgebouw van niet al te grooten omvang, eene boerderij met annexe vertrekken, en een gebouw voor reconvalescenten, een en ander op ongeveer twintig morgen grond, doelmatig achten, ofschoon wij moeten bekennen, dat het personeel daardoor meer moet zijn, en het algemeen toezigt moeijelijker, misschien kostbaarder wordt.
De Koning, onze Koning heeft bewijzen gegeven van in deze | |
[pagina 229]
| |
zaak (de betere behandeling der krankzinnigen en het inrigten van doelmatige, met den geest des tijds overeenkomende gebouwen) het goede te willen; onze Koning heeft omstandige en onbekrompene voorslagen gedaan aan de Provinciale Besturen. Zullen ook deze voorslagen door de ambtenaren worden verijdeld? zal men ook nu, gelijk in vele andere zaken, den geest en het doel voorbij zien? zal men ook met opzet de goede en oubekrompene plannen verijdelen? zal men ook door halve maatregelen de zaak bederven? zal men ook slechts den schijn van belangstelling aannemen, omdat nu eindelijk het Gouvernement zich met de zaak bemoeid heeft? zal men door die schijnbare deelneming aan de plannen van het Gouvernement ook het hooge Bestuur misleiden, en bij schijnbare verbetering, bij schijnbare medewerking, de zaken eigenlijk laten, gelijk zij waren? Arnhem, 17 Oct. 1838.
Dr. S.P. Scheltema. |
|