De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
De waarde der kleinigheden in de Zedekunde, door Dr. Frans Volkmar Reinhard. Uit het Latijn en Hoogduitsch vertaald door ***, met een aanprijzende voorrede van Ewaldus Kist. Tweede herziene druk. Leeuwarden, G.T.N. Suringar, 1837.Zelden draagt een boek in zijn titel zulk een veelbeloovende aanbeveling aan het hoofd, als het werkje dat voor ons ligt. De waarde der kleinigheden in de Zedekunde - welk een aangelegen onderwerp! - door Dr. reinhard, een man, die zijn naam met de wetenschap der Christelijke zedekunde zoo vereenzelvigd heeft, dat men de eene niet kan noemen, zonder aan den anderen te denken, - met een aanprijzende voorrede van ewaldus kist, den uitstekende Godgeleerde, die in zijne Beoefeningsleer getoond heeft, welk een bevoegd regter hij was, om een werk als dit te beoordeelen: eindelijk, - een tweede herziene druk, ten blijk dat het boek ook ten onzent een goed onthaal gevonden heeft. Wij gevoelen dat door dit alles onze aanbeveling tamelijk overbodig geworden is. Even nutteloos rekenen wij het een overzigt van het werk te geven. De manier van reinhard is bekend; zijn grootste tegenstanders benijden hem zijne klassieke belezenheid, logische naauwkeurigheid en uitgebreide menschenkennis; zijne warmste vrienden erkennen, dat hij in hartelijkheid en zalving bij een gellert veel te kort schiet. Het is dus genoeg, aan te merken, dat dit werk geheel in den trant en stijl van 's mans Cbristelijke zedeleer bewerkt is, en als de uitbreiding van een daartoe behoorend hoofdstuk beschouwd kan worden. Het is bepaaldelijk voor den beschaafden, en zelfs geleerden stand geschreven, en is dus, naar de juiste opmerking van kist vooral ‘geschikt voor leeraars van de Godsdienst, aan welke het als eene uitmuntende bijdrage tot de regte behandeling der Christelijke Zedeleer verdient te worden aangeprezen.’ Van gansche harte voegen wij er met den waardigen man bij: ‘Het ware te wenschen, dat ook iets dergelijks voor den gemeenen man in de wereld was, dat meer voor zijn vatbaarheid berekend moest zijn.’ Voor zoo ver wij weten, is aan dezen wensch, die reeds in 1799 geuit werd, nog niet voldaan. | |
[pagina 163]
| |
De vertaling is uitmuntend. Daar de Vertaler zijne aanteekeningen niet van die des oorspronkelijken Schrijver onderscheiden heeft, zijn wij verhinderd, den keizer te geven, dat des keizers is. Evenwel hebben wij in sommige derzelve duidelijk de hand des Vertalers herkend, en daarin nieuwe blijken van zijne geschiktheid voor de door hem opgenomen taak ontdekt. Om eene enkele aanmerking te maken: op bladz. 48 lezen wij van ‘een avondlijke herinnering.’ Bilderdijk schreef in 1821: ‘Waarom niet zich met zijn achterlijk deel op een troonlijke zetel gezet of het modderlijk vuil van zijn voetelijke zolen op eene burgerlijke mat afgeveegd.’ Het voorbeeld is zeker wat lomp gekozen: maar evenwel, als het zoo voortgaat, zie ik niet, waar wij niet toe komen zullen; het blijft niet meer bij nachtelijk en landelijk, die lievelingswoordjes onzer nacht- en landdichters. Het getal der woorden, wien tegen hun aard aan, zulk een on-Hollandsche staart wordt aangebonden, groeit verbazend aan. Wij nemen deze gelegenheid waar, om nog eens tegen deze taalverbastering te waarschuwen. Ook met betrekking tot de taal zou men eene verhandeling kunnen schrijven over de Waarde der Kleinigheden: Tantum. | |
De kleine Bultenaar. Een geschiedkundige Roman uit de tijden van het Fransche Regentschap. Door L.F. Vrijheer von Bilderbeck, Twee Deelen. Te Leeuwarden, bij J.W. Brouwer 1837.De Fransche Romantiek heeft ons overstelpt met schilderingen uit het Regentschap en wij walgen van dien tijd van ongebondenheid en laagheid. Maar zij werpt ten minsten het vernis harer eigenaardige galanterie over dat cyprische schilderij en omsluijert het aanstootelijke met hare kiesche spraakwendingen. Of kent gij iets voortreffelijkers in deze soort, dan de beschrijving van het bespieden der herten door den Regent en dubois in de Folle d'Orleans van jacob? Vrijheer von bilderbeck heeft in zijn meeste Romans zoo het schijnt aan het Regentschap gedacht. De Doodgraver en de Lijkbus in het eenzame Dal - dat waren nog titels, niet waar lieve lezeres! - mengen wat Italiaansche boosheid, Fransche zinnelijkheid en wat Duitsche plompheid tot een pastische, dat hier en daar weelderig genoeg is, maar toch altijd een onmiskenbaren Germaanschen hoofdtrek behouden heeft, iets zwaars, iets vierkants, etwas heimisches. Wat galant zoude geworden zijn onder de ravenveder der Fransche Schrijvers, wordt sentimenteel of grof onder de ganzenschacht van den Duitscher. Bilderbeck is in dezen, zijnen laatsten, Roman weinig van zijne | |
[pagina 164]
| |
vorige manier afgeweken en wij geloven dat het Boek gerustelijk onvertaald had kunnen blijven en zelfs ongeschreven, zonder dat zijne lauweren er bij te kort zouden gekomen zijn. Het doet niet dieper in het karakter van den Regent dringen, noch werpt eenig nieuw licht op dubois en zijne tijdgenooten. De intrigue is langwijlig en de held een dwaashoofd. De kleine bultenaar, de Deus ex machina van het verhaal, is zoo Duitsch edelmoedig dat men onwillekeurig geneigd wordt, den guten Tropf uit te lagchen: hetgeen zeker niet zeer benijdenswaardig is voor den titelheld van een Roman. Wij wenschen den Schrijver een eervolle rust.
H. Billyk moet men pryzen
Die hier wyst en zich laet wyzen.
vondel.
| |
Miniatuar-Bibliotheek voor Nederland. Te Dordrecht, bij P. los gsz. 1836, kl. 12o.Eene niet onaardige Boekverkoopers-speculatie, die tevens nuttig kan zijn, om de voortbrengselen onzer letterkunde, ook voor hen, die meer kostbare uitgaven zich niet kunnen aanschaffen, verkrijgbaar te stellen. Het nut en voordeel dezer onderneming hangt geheel van de uit te gevene Schrijvers af: zijn het goede, dan zal het publiek er nut van hebben; de Uitgever voordeel. Wij hebben twintig Stukjes ter aankondiging ontvangen. De zes eerste bevatten de gedichten van h.k. poot: de zes volgende het beroemde werk van simon stijl, Opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden. Het 13e en drie volgende een gedeelte van den Germanicus van lucretia van merken. No. 17 ontvingen wij niet. Het 18e tot en met het 21e de Gedichten en Leerredenen van bellamy. De uitvoering is vrij goed. De prijs matig: 25 cents voor een No. van 96 bladzijden bij - 30 cents buiten inteekening: zoodat b.v. een compleete bellamy den Inteekenaren slechts ééne gulden kost. |
|