De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijTe Amsterdam, bij G. Portielje, 1836. I Deel IV en 264 bl. II Deel, 232 bl. III Deel, 294 bl.Men kan van rellstabs werken zeggen, gelijk van die der meeste polygraphen, die zich boven het middelmatige in de Schrijverswereld verheffen, dat er te veel goeds in is, om ze onbepaald af te keuren, en te veel gebrekkigs, om ze onbepaald aan te prijzen. | |
[pagina 38]
| |
Niemand zal hun gevoel en verbeelding ontzeggen, niemand in twijfel trekken, dat hij eene goede en getrouwe karakterschildering weet te geven. Doch wat de verwikkeling en intrigue betreft, daarin is hij over het algemeen minder gelukkig, dan in Episoden, die de aandacht boeijen. Ook is hij dikwijls niet vrij te pleiten van gerektheid, daar hij zoo als b.v. in het onderhavige werk, tot driemalen dezelfde bijzonderheid vermeldt, die daarbij niet altijd belangrijk is, noch tot den gang der hoofdgebeurtenissen bijdraagt. Jean paul zegt ergens, dat hij geen schrijver kende, wiens werken hij minder nalas, dan zijne eigene; en dit schijnt ook in zekeren zin met rellstab het geval, daar hij zich anders voor alle herhalingen zou wachten. Waarlijk, bij wordt soms vervelend van naauwkeurigheid, (iets, waardoor velen ‘the great unknown,’ meenen na te streven.) Hij laat u niet los, en beschrijft u, om iets te noemen, den schrik van een jong meisje bij het inwerpen der lantaarnen op een' der Julijdagen zoo wijdloopig, dat gij bijna niet kunt voortlezen, zonder de bladzijden, waaraan gij bezig zijt, eens om te slaan, en u bij u zelven geluk wenscht, dat gij deze 3 deelen niet overluid voor uwe familie behoeft te lezen. De stijl is over het algemeen vrij ongelijkmatig; nu eens bijna gezwollen, poëtisch-prosa, dan weder afdalend tot den trant van een vertellingje. Hiervan zijn uit te zonderen die plaatsen, welke men tot het descriptive kan rekenen te behooren, en waarvan menigvuldige proeven voorkomen. Jammer, dat de treffende beschrijving van een storm op zee, moest ontsierd worden door der matrozen geestigheid in profane bon mots. Zulke contrasten mogen scherp zijn, zij zijn niet natuurlijk en kunnen den beschaafden lezer geen genoegen verschaffen. Het schijnt of de schrijvers van talent, gelijk rellstab onmiskenbaar is, van tijd tot tijd moeten toonen, dat zij het ook weten te misbruiken. Het geheim van den gang der gebeurtenissen met de lotgevallen der hoofdpersonen gelijktijdig te doen voortgaan, en beide in verband te brengen op eene wijze, die buiten het gebied van het ongeloofelijke blijft, maar natuurlijk en treffend tevens is, schijnt rellstab tamelijk bekend te zijn, schoon het somtijds wel wat onaangenaam wordt, om in elk hoofdstuk op eene andere schouwplaats gebragt te worden. (Iets daarvan schijnt de Schrijver zelf beseft te hebben, gelijk uit zijne voorrede blijkt, die echter, naar Duitschen trant, hier en daar wat donker is). Doch het plan van zijn werk bragt dit mede. Hij wilde ‘twee verhalen leveren, die door eenen onverbreekbaren, hoezeer ook mis schien wat lossen band vereenigd zijn, (Voorr. bl. v.) en in twee afdeelingen trachten daar te stellen, wat de wonderbare hand der Voorzienigheid tot een enkel geheimvol weefsel zamenspint.’ - De | |
[pagina 39]
| |
verovering van Algiers en de Parijsche Julijdagen! Twee gewigtige gebeurtenissen; of echter, daar de feiten zelve nog zoo levendig in het geheugen zijn, reeds heden de tijd daar is, voor eene dus gekozene historisch-romantische behandeling mag men betwijfelen. Daar is iets voor, wij gelooven echter meer tegen te zeggen. Vraagt iemand, of er éene groote gedachte is, die het geheele werk bezielt, of de schrijver tevens een hooger doel had, dan de verbeelding bezig te houden met de in elkander gevlochten voorstelling van hare belangrijke voorvallen in de wereldgeschiedenis, wij antwoorden, dat dat juist van deze zijde het werk alle aanprijzing verdient. Ondoorgrondelijk, maar altijd weldadig, zijn de wegen der Voorzienigheid; dit is de groote, christelijke waarheid, die ook hier bevestigd wordt, en het vereenigend beginsel der beide verhalen uitmaakt. Hoe ongaarne wij zelve de dorre schetsen, (dikwijls den indruk van een afzigtelijk geraamte makend) van soortgelijke werken in onze beoordeelende Tijdschriften lezen, zullen wij echter den wensch dier Lezers, die, voor dat zij het boek koopen, eenige inlichting, nopens den inhoud verlangen, te gemoet komen. Mevrouw clermont, die 32 jaren vroeger de vloot had zien uitzeilen, met de krijgsbenden, die Egypte veroverden, waaronder ook haar geliefde zich bevond, woonde te Toulon met hare dochter clementine en haren zoon eduard, en zag thans haren schoonzoon adolf de fracy met diens broeder victor naar Afrika's kusten stevenen, werwaarts ook haar zoon hen spoedig volgen moest. Haar echtgenoot onder ney tot napoleon, bij diens terugkomst van Elba overgegaan, had bij de restauratie zijn vaderland als balling verlaten, zich aan boord van een Amerikaansch schip begeven, en een nog zeer jeugdig dochtertje eugenia met zich genomen. Natuurlijk werd van beide niets meer in Toulon vernomen. Adolf en victor strandden met de brik de Aventure op Afrika's kusten worden daar gescheiden, en hebben veel onder de Beduïnen te verduren. Het gelukt adolf te ontkomen; hij wordt door een stoomschip opgenomen, dat de landing der Fransche vloot te Toulon moest gaan berigten. Victor ontmoet een bevallig Arabisch meisje; het gelukt hem, haar uit de slavernij en van een gedwongen huwelijk te bevrijden, en hij vindt zijn vriend eduard in het legerkamp bij Sidé Ferrauch. De overige manschap der gestrande brik wordt in het bagno geworpen, een van hen, een Malthezer, uitgezonden om spijs te koopen, komt in aanraking met een' christenslaaf. Door allerlei zonderlinge omstandigheden wordt deze slaaf door den Malthezer gered, bereikt door zijne hulp de Fransche vloot, en wordt op last van den Admiraal duperre naar Toulon overgebragt. Vooraf hadden zij boven uit de woning | |
[pagina 40]
| |
van zekeren jood het overmeesteren van Algiers door de Franschen aanschouwd. (Een greep waarvan reeds schiller in zijne Jungfrau von Orleans, en honderden vóór en na hem, zich tot vervelens toe, bedienden.) Deze christenslaaf is, zoo als de Lezer verwachten zal, de voor verloren gehouden overste clermont, gelijk het door victor geredde meisje, zijne dochter eugenia. Adolf is inmiddels door dienstpligten naar Parijs geroepen, werwaarts Mevrouw clermont en hare dochter hem verzellen, daar de eerste met eenen bloedverwant familieaangelegenheden te beschikken heeft. Daar ontmoeten zij vervolgens victor met eugenia; ook eduard komt, juist op den dag, waarop de Julijomwenteling uitbarst. Clermont, die geen der zijnen te Toulon aantrof, komt dadelijk ook, neemt werkdadig aandeel aan de gebeurtenissen, wordt tot tweemalen gekwetst, maar toch gelukkig behouden, vindt echtgenoot en kinderen, ook de verloren dochter terug, en zoo schikt zich eindelijk alles ten goede. Hoewel nu de 3 Deelen juist niet met een maaltijd eindigen, kan men toch van het slot in zekeren zin zeggen, wat schiller zoo geestig van de Duitsche Drama's zeide: Wenn sich das Laster zerbricht, setzt sich die Tugend zu Tisch. Wat den stijl aangaat, gelijk wij boven zeiden, het zuiver descriptive is meestal voortreffelijk, maar de wijze, waarop de handelende personen hun gevoel uitboezemen, dikwijls overdreven theatraal, b.v. 3de Deel bl. 125. waar desormery, als thans te Parijs bij den aanvang der glorieuses tot zijn gezin zegt: ‘Het lot is gevallen! de laatste band der wetten, der orde is in stukken gesprongen! Het bloed des volks stroomt, de trouwelooze moordzucht woedt door de straten van Parijs! De toekomst vertegenwoordigt zich als een ijsselijk spook met een vreesselijken medusa-kop voor de ziel en omzet de van levenswarmte volle borst met eene kille ijskorst. Uit eenen diepen, donkeren achtergrond rijzen bleeke schrikgestalten op en dwarlen verward door elkander!’ enz. Zoo sprak de man, toen hij ‘eenigzins bedaarde.’ Wat mag er wel vooraf gegaan zijn? - En nu van het werk des vertalers; de Heer s.v.g. is een polymetaphrast, dat is: een veelvertaler. Hij vertaalt het trouwens goed, en het verwondert ons daarom te meer, dat wij hier vinden: getogen voor opgevoed 3de Deel, bl. 86 en elders, opregte houding voor opgerigte gestalte, ibid. bl. 21, een grol in het hart, voor wrok, en het eeuwige bereids voor reeds. Wij willen gaarne gelooven, dat de naauwe verwantschap der beide talen, den overzetter ligtelijk doet struikelen, doch waar het gevaar groot is, is de behoedzaamheid des te noodzakelijker. De uitvoering, zoowel wat druk en papier, als titel en vignet | |
[pagina 41]
| |
betreft, verdient allen lof. Het werk zal, zoo wij vertrouwen, reeds vele lezers gevonden hebben, ook lezeressen en het oogmerk onzer aankondiging zou niet bereikt zijn, indien het aantal van beiden niet vermeerderd werd. |
|