De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijNaar de Hoogduitsche Vertaling van de Vijfde Engelsche uitgave der Anatomy of Drunkenness van Dr. Robert Macnish. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1838. 8vo. 124 pag.Een Boek voor leeken, die wenschen te weten, hoe en waardoor de dronkenschap nadeelig is, die het nadeel der geestrijke dranken in de oorzaken wenschen aangewezen te zien, en voor zulken, die leeren willen met verstand te drinken. Want als men kennis van zaken heeft, kan men vrij wat genot hebben zonder veel nadeel, en in deze zoowel als in andere genietingen hangt veel af van de wijze, waarop men het aanlegt. Als raisonnement voor dronkaarts holp, dan zouden wij zeggen, dat deze verhandeling ook voor dronkaarts ter lezing kon worden aanbevolen. Zij kan inzonderheid eenige vooroordeelen, welke zelfs bij het beschaafd publiek ten opzigte van de uitwerking der sterke dranken bestaan, wegnemen. Onder andere het denkbeeld, dat prikkelende dranken versterkend zijn. Alsmede het zoo algemeen gevestigd vooroordeel, dat het dagelijksch gebruik van eene matige hoeveelheid sterken drank of wijn voor den gezonden mensch dienstig kan zijn. Het is namelijk veel minder nadeelig van tijd tot tijd eene grootere hoeveelheid wijn te drinken, dan zich het dagelijksch gebruik tot eene gewoonte te maken. Eerst worden de oorzaken der dronkenschap opgegeven, daarna de verschijnselen der dronkenschap vermeld. Invloed van het gestel op de dronkenschap en van de sterke dranken en bedwelmende zelfstandigheden op het gestel. Voorts wordt het onderscheid in de werking van het opium en den alcohol opgegeven. Natuurkunde der dronkenschap. Regelen om de aanvallen der | |
[pagina 19]
| |
dronkenschap te genezen. Pathologie (leer van de ziekten) der dronkenschap. - Dit Tiende Hoofdstuk wordt uitvoerig en grondig behandeld, de hier in voorkomende denkbeelden en verklaringen houden wij voor zeer juist. Het toenemen van Melancholie en krankzinnigheid in onze dagen, wordt ook door dezen Schrijver erkend en, naar ons inzien te regt, beschouwd, als gevolg van het zoo algemeen gebruik en misbruik van sterke dranken. Voorts lezen wij, hoe, volgens getuigenis van Regters in Engeland, viervijfde der zware misdaden aan dronkenschap moet worden toegeschreven. - Slaap der dronkaarts. Onrustig droomen, nachtmerrie en slaapwandelen; ook spreken in den slaap. Zelfontbranding. Mary cluis, eene 50 jarige vrouw, was zeer aan dronkenschap overgegeven, en deze neiging was na den dood van haren man, welke 1 1/2 jaar vroeger was voorgevallen, nog toegenomen; want gedurende een jaar tijds was er bijna geen dag voorbijgegaan, waarop zij niet eene groote hoeveelheid rum of anisette gedronken had. Hare gezondheid werd steeds meer en meer geschokt, en tegen het einde van Januarij, dwong haar eene geelzucht, om het bed te houden. Alhoewel zij zeer zwak was en niet kon arbeiden, zette zij evenwel hare oude gewoonte voort, om iederen dag te drinken en eene pijp tabak te rooken. Het bed, in hetwelk zij lag, stond evenwijdig met den schoorsteen, ongeveer 3 voeten van dezen verwijderd. Zaturdag morgen, den 1 Maart, viel zij op den vloer, en daar hare zwakheid haar verhinderde om op te staan, bleef zij liggen, tot dat er iemand binnen kwam, die haar te bed bragt. Den volgenden nacht wenschte zij alleen te worden gelaten; eene andere vrouw verliet haar een half uur vóór middernacht, sloot en grendelde de deur. Zij had toen groote stukken kool in het vuur gelegd en een licht op eenen kandelaar op eenen stoel bij het bed geplaatst. Te half zes des morgens, zag men rook uit de vensters dringen, en toen de deur snel geopend werd, gingen er eenige vlammen uit, welke in de kamer zigtbaar waren. Men vond de overblijfselen van de ongelukkige tusschen het bed en den schoorsteen. Een been was er nog overgebleven, doch van de huid, de spieren en de ingewanden was niets te vinden. De beenderen van den schedel, de borst, de ruggegraat en de armen waren geheel en al verkalkt en met een wit omkleedsel overdekt. Men verwonderde er zich zeer over, dat de meubelen zoo weinig schade hadden geleden. Het meest was de naar de schoorsteen gekeerde zijde van de bedstede beschadigd. Het hout was hier eenigzins aangestoken, doch het bed, de lakens en het deksel waren ongeschonden gebleven.’ Dat dergelijke gevallen vroeger tot bijgeloof, tot het toeschrijven | |
[pagina 20]
| |
van den dood aan bovennatuurlijke oorzaken aanleiding gaven, en ook tot onregtvaardige beschuldigingen, spreekt van zelf. Hoe minder men de natuur kent, des te meer wonderen ziet men. Alle volken hebben meer wonderen gezien en verhaald, naarmate zij onkundiger waren van de werkingen en krachten van de natuur. En zij zijn over het algemeen zeer geneigd, om dengenen voor goddeloos te houden, die het hart heeft meer te weten en minder te gelooven dan zij. (Rec.) Dronkenschap uit geregtelijke oogpunten beschouwd. Regelen om de gewoonte van het misbruik van sterken drank te genezen. Van alle regelen is een vaste wil de hoofdzaak, en het is juist deze, welke bij alle drinkers zoo zeer is verzwakt; karakterloosheid is de hoofdtrek van den drinker, gelijk van alle debauchanten. Daarom is het zoo moeijelijk dronkaarts van hunne gewoonte af te brengen. Matigheids-Genootschappen. Het hier over gestelde is naar ons inzien zoo kort en juist, dat wij het mededeelen. ‘Sedert korten tijd is er veel over matigheids-genootschappen gezegd en geschreven geworden. Dezelve worden door hare aanhangers als magtige werktuigen aangezien, om de dronkenschap geheel te verbannen, eene meer zuivere zedelijkheid in te voeren en het honderd-koppige gedrocht, “onmatigheid” met alle ondeugden, welke dezelve begeleiden, te bestrijden. Door derzelver tegenstrevers daarentegen worden hare oogmerken, als onuitvoerbaar, belagchelijk gemaakt, als onderdrukkend, ongezellig en huichelachtig beschimpt. De waarheid ligt evenwel gemeenlijk in het midden, en ook hier, dunkt mij, zulks het geval te zijn. - De matigheids-genootschappen berusten op het doel, (liever gaan uit van de stelling, Rec.) dat sterke dranken onder alle omstandigheden, schadelijk zijn voor gezonde menschen en derhalve geheel moeten worden verbannen. Ik vind iederen maatregel goed, welke de vernietiging der dronkenschap tot doel heeft, en ik geloof, dat deze genootschappen goed hebben gesticht en derhalve te achten zijn. Ik twijfel evenwel, of het haar gelukt is, of haar gelukken zal een aanmerkelijk aantal dronkaarts te bekeeren, doch het is zeer waarschijnlijk, dat dezelve menig mensch er van kunnen terug houden, om zich aan deze ondeugd over te geven. Kon dit bewezen worden, hetgene niet moeijelijk zoude zijn, dan volgt hieruit, dat dezelve nuttig zijn en aanmoediging verdienen. Al mogen zij dan ook ongelijk hebben in de stelling, dat sterke dranken in alle gevallen schadelijk voor de gezondheid zijn, het is evenwel klaarblijkelijk, dat hare beschouwingen van de schadelijke uitwerkingen dezer dranken op de menschen in het alge- | |
[pagina 21]
| |
meen zeer juist zijn. Wanneer sterke dranken matig worden gebruikt, kan men dezelve niet altijd als schadelijk beschouwen, ja, in eenige gevallen zijn dezelve zelfs noodwendig en weldadig. Men weet, dat in streken, waar tusschenpoozende koortsen heerschen, diegene, welke geestrijke dranken matig gebruiken, minder aan die ziekten zijn onderworpen, dan zij, die zich geheel van dezelve onthouden. In Walcheren bleven de officieren en soldaten, welke des morgens een borrel gebruikten, van de koorts bevrijd, welke aan de Engelsche troepen zoo nadeelig was. In vochtige nevelachtige streken vooral kunnen door 't gebruik van sterke dranken ziekten worden voorgekomen, voornamelijk, wanneer ongemakken, slecht voedsel, buikloop enz. hierbij komen. Hieruit volgt, dat matigheids-genootschappen in zulke gevallen schadelijk werken en de kwaal kunnen verergeren. Het water is onbetwistbaar de natuurlijke drank van den mensch; doch bij de bestaande gesteldheid der dingen leven wij niet meer in eenen natuurlijken toestand, en moesten wij derhalve dikwijls van de oorspronkelijke beginselen der natuur afwijken. Verscheidene personen vinden het matig gebruik van sterke dranken voor hunne gezondheid geoorloofd, waarom men het hun niet mag aanraden, hetzelve geheel op te geven. (na te laten, Rec.) Wanneer wij de zaak uit dit oogpunt beschouwen, zoo komen wij tot het eenvoudig besluit, dat sterke dranken dikwijls geoorloofd, doch nog meerdere malen schadelijk zijn. Wanneer wij derzelver gebruik geheel nalaten, ontwijken wij de schade, maar verliezen ook het voordeel. Dit is het onvermijdelijke gevolg, wanneer matigheids-genootschappen algemeen worden. Het blijft derhalve aan ieder ter beoordeeling overgelaten, of hij in staat is sterke dranken, slechts dan, wanneer zij hem geoorloofd zijn, en alsdan matig, te gebruiken. Wie zich deze zelfbeheersching niet toevertrouwt, die moge zich zoo spoedig mogelijk aan een matigheids-genootschap aansluiten. Slechts het misbruik dezer dranken maakt dezelve den menschen meer ten vloek dan ten zegen, en slechts dit misbruik berisp ik, gelijk ik ook overdaad in het eten of andere uitspattingen zoude berispen. Wanneer echter ook de matigheids-genootschappen zich in eenige hunner grondbeginselen bedriegen, en in eenige gevallen aangevoerd, dikwijls schadelijk zijn, zoo kunnen dezelve evenwel voor de maatschappij in het algemeen van groot nut worden. Van de welbekende waarheid uitgaande, dat er ligt misbruik gemaakt wordt van sterke dranken, stellen zij dezelve onder den ban van een algemeen verbod. De matigheids-genootschappen hebben een groot doel bereikt, doordien zij het verbruik van sterke dranken aanmerkelijk verminderden, ofschoon zij dat van wijnen en bie- | |
[pagina 22]
| |
ren onveranderd lieten of liever vermeerderden; want alhoewel de strengere leden ook laatstgenoemde dranken vermijden, wordt evenwel derzelver gebruik door de wetten van het gezelschap niet verboden. Terwijl zij op deze wijze het gebruik van spirituosa verminderden, werden door hunne bemiddeling vele kleine herbergjes gesloten, en arbeiders en handwerkers tot matigheid en nijverheid aangezet. Wanneer iemand zeer twistgierig was, zoude hij deze gezelschappen te laste kunnen leggen, dat zij zich niet gelijk blijven, dewijl zij aan hunne leden het gebruik van wijn en bier toestaan. Dit geschiedt op dezen grond, dat hierdoor minder voor de dronkenschap te vreezen is - iets, hetwelk kan worden toegestemd, doch ook slechts daarop kan berusten, dat het meer geld kost, om zich aan wijn of bier, dan om zich aan spirituosa te bedrinken. Iemand kan dus tegenwoordig lid van een matigheids-genootschap zijn, deszelfs wetten volgen en evenwel aan de ondeugd der dronkenschap zich overgeven.’ Nu volgt: Raad voor oude drinkers. Voorts: Uitwerkselen van dronkenmakende middelen op zogende vrouwen en kinderen; eindelijk: Sterke dranken zijn niet altijd schadelijk. Het Boek heeft zonder twijfel veel geleden, door dat het eerst uit het Engelsch in het Hoogduitsch, en daarna van het Hoogduitsch in het Hollandsch vertaald is. De vertaling is gebrekkig en stijf. ‘Scherpe ontsteking’ op pag. 69, en op pag. 104 ‘kan de gewoonte terstond worden opgegeven,’ in plaats van ‘nagelaten.’ (Duitsch aufgegeben) zijn nog al grove fouten. Van de werking der opium lezen wij pag. 38. ‘In de vorige eeuw viel een van dezelven (een Fakir) een aantal Hollandsche matrozen aan, en doodde zeventien in den tijd van eene minuut.’ (Dat is toch wat al te sterk!) Op pag. 48. ‘Men schrijft algemeen den dood van napoleon toe aan den ziekelijken toestand zijner maag, ingevolge het overmatig snuiven!’ Napoleon is aan eene verharding in de maag gestorven, volgens de berigten; maar zou men die ziekte niet met veel meer grond aan gemoedsaandoeningen, waaraan een man van eene zoo onbegrensde eerzucht onderhevig moet geweest zijn, kunnen toeschrijven? Dewijl het bekend is, hoezeer gemoedsaandoeningen en vooral die van nederdrukkenden aard de maag in eenen ziekelijken toestand brengen. Het Boek kan in ons land nog veel nut doen, gelijk alles, wat over het misbruik en het nadeel van sterke dranken kan worden geschreven. Want ook in ons land is het gebruik van geestrijke dranken en wijnen zeer sterk toegenomen. Dit algemeen en dagelijksch gebruik is zeker eene hoofdoorzaak van onze zwak- | |
[pagina 23]
| |
heid. Waar onze voorvaderen bier dronken, drinken wij thans wijn en altijd wijn. Het is waar, dat onze voorvaderen zich duchtig konden bedrinken, als zij feest vierden, maar, dat was zeldzaam. Ons dagelijksch, zoo het heet, matig gebruik, doet ons meer kwaad, dan hun die zeldzame onmatigheid deed. - De tapperijen vermeerderen overal schrikbarend, de koffijhuizen, die den tijd, het geld en de gezondheid van het thans levend geslacht inzwelgen, doen ongeloofelijk veel kwaad aan ziel en ligchaam, in onze beschaafde en verlichte eeuw.
Dr. SCHELTEMA. |
|