De Gids. Jaargang 3
(1839)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
Naar den Derden vermeerderden en verbeterden Hoogduitschen druk; uitgegeven door H.H. Hageman, Jr., Dr. in de Genees-, Heel- en Verloskunde. Utrecht, bij Robert Natan, Academie-Boekhandelaar, 1837.Wanneer iemand in een' tijd, waarop eene wetenschap of kunst een hoogen trap van volkomenheid heeft bereikt, tot de uitgave of vertaling van een Boek, dat op zoodanige kunst of wetenschap betrekking heeft, besluiten kan, dan moeten daarvoor noodwendig belangrijke beweegredenen bij hem bestaan. Of hij moet in de werken van anderen eene gaping, die hij aanvullen, of een gebrek dat hij verbeteren wil, hebben opgemerkt, of wel: hij moet van meening wezen, door eene betere rangschikking der bouwstoffen, voor de kunst of wetenschap bevorderlijk te kunnen zijn. De hierboven aangekondigde vertaling, een Leerboek der verloskunde voor vroedvrouwen, uit de Hoog- in de Nederduitsche taal overgebragt, doet zich als zoodanig aan onze beoordeeling voor. Hetzelve bestaat uit twee deelen, in één' band. Het eerste daarvan handelt: Over de zwangerschap, de baring en het kraambed in den gezonden toestand; benevens eene voorafgaande beschrijving van het menschelijk ligchaam, in het algemeen, en in het bijzonder van die deelen van het vrouwelijk ligchaam, welke de vroedvrouw naauwkeuriger kennen moet. Het tweede: Over de verlossing, het kraambed en de zwangerschap in den tegennatuurlijken toestand; terwijl een en ander besloten wordt met een: aanhangsel, over eenige bijzondere pligten der vroedvrouw; behelzende: 1o Het gedrag bij het plotseling sterven van eene zwangere-, barende-, kraamvrouw, of van een pas geboren kind. IIo. Het gedrag bij geregtelijke gevallen. Eene plaat welke de afmetingen van het bekken, en die van het hoofd des kinds voorstelt, is achter aan het Werk gevoegd. Zie hier eene korte inhoudsopgave van dit Leerboek. Daarbij in nadere bijzonderheden te treden, zoude, met betrekking tot den leeftijd en kunne van vele lezers van dit Tijdschrift, door de onvermijdelijke opnoeming van onderscheidene zaken bij haren naam, min kiesch kunnen worden geacht. | |
[pagina 9]
| |
Bij eene vergelijking nu van dit Leerboek met vroegere, zoo als die van eenen denys, dionis, crantz, gallandat, plank, van de laar, de reus, jacobs, de gorter, baudelocque, bake en salomon, om van andere hier niet te gewagen, kan aan hetzelve de eer niet ontgaan van een der doeltreffendste van die soort genoemd te worden. Wel is waar, niet alle de hier opgenoemde Leer- of Handboeken der verloskunde, in onze taal overgebragt of oorspronkelijk daarin zamengesteld, zijn, of waren bij uitsluiting voor het onderwijs van vroedvrouwen bestemd, maar werden of worden, waarop het hier aankomt, bij gebrek aan beter, tot dat einde gebruikt. En in dit opzigt kunnen zij gehouden worden, of te onvolledig en niet bestaanbaar te zijn met de vorderingen der verloskunde in onzen tijd, of te omslagtig, en voor het begrip, althans van gewone verstanden, niet bevattelijk genoeg. Door de verschijning van het aangekondigde Leerboek is er alzoo in eene wezenlijke behoefte voor het onderwijs van vrouwen in de verloskunde voorzien. Hetzelve is duidelijk en gemakkelijk te verstaan, en draagt, zoo ten aanzien van de gevolgde orde in het algemeen, als met betrekking tot de behandeling van de daarin vervatte leerstukken in het bijzonder, overal de kenmerken van de even dikwijls aangevoerde, als weinig betrachte spreuk: Simplex veri sigillum. Overeenkomstig den aard der zaak, leert het de verloskunde kennen, als die getrouwe en veel vermogende dienares der natuur, welke langs den meest eenvoudigen weg schier altijd haar oogmerk tracht te bereiken, indien namelijk geene verdervende hand ongewasschen in hare heiligdommen ingrijpt, natuur en kunst verkracht, en alzoo de meeste bekwaam- en handigheid nutteloos maakt. Dien weg derhalve te volgen, der natuur bevelen te vragen, haar niet te keer te gaan, noch door drijvende middelen te overheeren: ziedaar hetgeen de vroedvrouw, hoofdzakelijk, te betrachten hebbe: de natuur aan Pegasus gelijk, heeft in de meeste gevallen veeleer breidel dan sporen van noode. ‘Naauwelijks,’ aldus sprak de waardige, nu ontslapen Prof. bakker tot zijne leerlingen, bij welke hij steeds in gezegend aandenken zal blijven, ‘naauwelijks ondervindt men in eenige betrekking het groot vermogen der natuur beter dan bij de geboorte van den mensch, waar zij door geene ziekte verzwakt, alle hare krachten inspant om de belangrijke werking gelukkig ten einde te brengen; doch in geen geval schijnt men haar vermogen meer te mistrouwen, dan bij de uitoefening der verloskunde. Eene menigte vroedvrouwen gelooft niet wel te doen, indien zij niet zelfs bij de meest regelmatige geboorte, op de eene of andere wijze der natuur te hulp komt. Een aantal vroedmeesters, vooral onder die, welke, bij gebrek aan theorie en ondervinding, het vermogen | |
[pagina 10]
| |
der natuur niet naar waarde weten te schatten, blijven niet in gebreke om de meerdere hulpmiddelen, waarvan zij zich boven de vroedvrouwen voorzien rekenen, zoo dikwijls mogelijk te beproeven. Zoo zeer schijnt dit tot de menschelijke natuur te behooren, dat zelfs onder de beste en bekwaamste lieden in de kunst, niet zelden eene neiging wordt bespeurd, tot deze te vergedrevene hulpvaardigheid. De grond daarvan ligt oorspronkelijk in het medelijden, hetwelk ons aanspoort, om daar, waar men kan, smarten te verzachten of te eindigen, vooral indien men door de vrouw of omstanders daartoe wordt uitgenoodigd. En, inderdaad, het is niet gemakkelijk tegenstand te bieden, wanneer men, dikwijls gelukkig geslaagd zijnde, bij zijne intrede in het vertrek, de algemeene blijdschap bespeurt en het vertrouwen, dat alle zwarigheden nu weldra opgeheven en uit den weg zullen zijn geruimd. Hierbij sluipt echter langzamerhand mede in, de aanmerkelijke tijdwinst; dewijl men niet zelden door middel van de kunst verscheidene vrouwen kan verlossen, in den tijd, welke de natuur alleen somtijds tot de hulp van ééne noodig heeft. Zij daarenboven, die meenen aan hunne ware of schijnbare verdiensten een uitwendig gewigt te moeten bijzetten, vinden ook hier ruime gelegenheid om hunne talenten open te leggen, en hoe moeijelijk is het niet om ook in deze betrekking eenvoudig en zonder omzien wel te doen, daar slechts weinige lieden op inwendige, ware verdiensten acht slaan of dezelve weten te waarderen. Hierbij komt nog de bijzondere handigheid en geoefendheid van sommigen, in deze of gene der bijzondere kunstbewerkingen, de liefde voor het een of ander werktuig, de zoo gewone zncht tot operéren, alsmede om zich zelven te oefenen, en dergelijke, om van beweegredenen van lagere soort niet te gewagen. Eene zoodanige manier eens aangenomen zijnde wordt na verloop van tijd een vooroordeel, hetwelk men te minder gemakkelijk aflegt, naar mate men meer op zich zelven vertrouwt. Eindelijk houdt men zich naauwelijks van eenige waarheid meer verzekerd, dan van de noodzakelijkheid eener spoedige hulp in onderscheiden gevallen, die volgens de overtuiging van anderen, en in vroegeren tijd van ons zelve, veiliger en beter door de natuur bestuurd worden. Wanneer nu eene dergelijke leer door mondeling of schriftelijk onderwijs verspreidt wordt, breidt zij zich somtijds aanmerkelijk uit, en duurt eenen geruimen tijd voort, tot weder eene andere den algemeenen bijval vindt, welke niet zelden van het eene uiterste in het andere valt, met dat gevolg, dat na vele slingeringen de waarheid zelve dikwijls gevonden wordt in het midden te liggen. | |
[pagina 11]
| |
In eene zaak, echter, welke in betrekking staat tot het menschelijk leven, geluk en gezondheid, is het gewis niet onverschillig of deze slingeringen van langeren of korteren duur zijn; waarom die beoefenaar der verloskunde wel het meest overeenkomstig zijne bestemming zal handelen, welke, onverschillig of zijn systema door deszelfs nieuwheid opzien baart, of dat zijne verbeteringen te klein zijn om opgemerkt te worden, de uitersten vermijdt en de waarheid zoekt, waar dezelve gemeenlijk gevonden wordt. Zoo ongerijmd en vermetel het derhalve is, onze zeer bepaalde vermogens in de plaats te willen stellen van de krachten, die de volmaakt wijze Schepper aan de natuur gegeven heeft; zoo onredelijk zoude het aan den anderen kant zijn van deze het onmogelijke te willen verlangen. Vooral neme men steeds in aanmerking, dat het menschelijk ligchaam niet meer geheel zoodanig is, als hetzelve uit de handen der natuur oorspronkelijk is voortgekomen, maar dat de beschaving, hoezeer het geluk van den mensch uitmakende, tevens onvermijdelijke nadeelen met zich voert, welke de uitgestrektheid van de natuurkrachten verminderen; doch het is die zelfde beschaving, welke door hare gelukkige uitwerking op het menschelijk verstand de wonden heelen moet, welke zij aan het ligchaam heeft toegebragt.’ Naegele boezemt in zijn Leerboek vooral ook daardoor belangstelling in, dat hij omtrent menig leerstellig punt der verloskunde, de handelwijzen tracht terug te brengen tot een gering aantal algemeene stellingen, die op de onderscheidene gevallen toepasselijk zijn; waarom de verloskunde van den tegenwoordigen tijd vergeleken met die van vroeger, door zijne beschouwingen tot een' hoogeren trap van eenvoudigheid gevoerd wordt. Zoo mogen wij als de vruchten eener onbevangene ervaring aanmerken, de meer juiste bepalingen, welke door N., ten aanzien van de wijze, waarop de vrucht bij de baring door de daartoe bestemde deelen wordt gedreven, zijn gemaakt, alsmede de daarop gegronde vereenvoudiging van de plaatsingen, waarin de vrucht zich bij de geboorte ter verlossing aanbiedt enz. Vroeger nam men 6 positiën van de vrucht, met vóórliggend hoofd, aan, gelijk de voortreffelijke baudelocque leerde; later algemeen 4. Naegele, alhoewel onder zekere wijzigingen, slechts 2; zoodanig, dat hij van de gewone derde positie van het hoofd tweede maakt, enz. Ook busch merkt in zijn Leerboek der verloskunde aan: dat de derde soort der gewone hoofdgeboorte na de eerste de veelvuldigste is. Doch ik beloofde, boven, hier niet in de ontwikkeling van bijzonderheden te zullen treden. Hoezeer nu de oorzaken der onkunde en ongeschiktheid van vele vroedvrouwen in onzen tijd (dank hebbe der geneeskundige | |
[pagina 12]
| |
staatsregeling) wel voor een groot gedeelte uit den weg mogen zijn geruimd, door het meer oordeelkundig en geregeld onderwijs, dat zij hier en daar in de gelegenheid zijn te genieten, zoo zoude er echter met betrekking tot het slag van vrouwen, dat zich onder ons aan de beoefening der verloskunde (indien het aldus genoemd mag worden) toewijdt, nog wel het een en ander aan te merken zijn. Doch het is hier de plaats niet, daarover in het breede uit te weiden. Wat intusschen de vroedvrouwenstand betreft, deze behoort steeds in bescherming te worden genomen. Zelfs eene wel begrepene staatkunde heeft belang daarbij. Immers de vroedvrouwen kunnen niet worden gemist, dewijl er geen genoegzaam aantal vroedmeesters bestaat, om zoo wel arm als rijk te helpen. Ja, wanneer men onpartijdig wil zijn, dan valt het niet te loochenen, of de maatschappij en de menschheid hebben meer behoefte aan goede vroedvrouwen, dan aan goede vroedmeesters. Of is het welzijn der meeste barenden niet in handen van Vroedvrouwen? Zijn zij het niet, die op verre na het grootste aantal verlossingen alleen ten einde brengen? En hangt niet zelfs de gelukkige uitkomst van, slechts bij een betrekkelijk gering getal, door Vroedmeesters kunstmatig te voleindigen verlossingen, van de handelwijze en de bemoeijingen der vroeger geroepen Vroedvrouw af? Het is daarom te wenschen, dat het aangekondigde Leerboek, waarvan de eerste oplage in Duitschland 3000 exemplaren bedroeg, en reeds na verloop van twee jaren, eene tweede noodzakelijk was, onder ons, bij het onderrigt aan toekomstige Vroedvrouwen, algemeen mogt worden ingevoerd. Ook in Duitschland is het door de eerste regterstoelen der wetenschap, als het voortreffelijkste van die soort erkend, en wij herhalen het door den Uitgever van hetzelve in onze taal, in de Voorrede van het Werk ter nedergestelde hier volgaarne: ‘Niet ligt zal men in een ander Handboek alles, wat der Vroedvrouw nuttig en noodig is te weten, in zoo kleinen omvang zoo duidelijk zien voorgedragen, en de pligten der Vroedvrouw jegens de vrouwen, die zich aan hare behandeling toevertrouwen, zoo naauwkeurig en juist zien opgegeven. Het Boek echter moge zich zelf aanprijzen; den Uitgever is de overtuiging voldoende, dat hij geen geheel nutteloos werk zal verrigt hebben, door hetzelve aan zijne Landgenooten in handen te geven; en zijne eenige wensch is, dat hetzelve ook hier de goede vruchten moge opleveren, die het in Duitschland heeft mogen dragen.’ Dit kan en zal het geval zijn, wanneer inzonderheid onderwijzers, en diegenen onder hen, welke een geneeskundig ambt bekleeden, de verspreiding van dit Leerboek begunstigen. Door | |
[pagina 13]
| |
het gebruik daarvan zal het verloskundig onderwijs aan vrouwen, een nieuw en verbeterd aanzien verkrijgen, en het aanleeren dezer wetenschap gemakkelijker gemaakt en ook bespoedigd worden. Hoe gaarne beoordeelaar een uitgebreider, wetenschappelijk verslag van het voorhanden Werk had geleverd, zoo verboden hem echter de aard des onderwerps, en het bestek van dit Tijdschrift, aan dien wensch voldoening te geven. Hij behoudt zich echter voor, zulks nader, afzonderlijk, of in een meer, naar eisch, aan het doel beantwoordend Geneeskundig Tijdschrift te doen. Voor het tegenwoordig oogmerk zij het voldoende omtrent het Leerboek te hebben aangemerkt: dat het raadgevingen bevat en wenken, omtrent de beoefening eener wetenschap, die gewis eene der belangrijkste van de geneeskundige studiën uitmaakt. Hare onderwerpen zijn de teedere vrouw, in het gewigtigste tijdstip van hare bestemming en het nog teederder kind. De onkundige of onbedachtzame beoefenaar dezer wetenschap, vernietigt somtijds in één oogenblik gezondheid, huisselijk geluk, vruchtbaarheid of het leven, het leven van twee, of zelfs van meer personen en de rust van zijn eigen geweten; zoodat diegene, welke zonder genoegzame voorbereiding zich in deze betrekking begeeft, het zich te eeniger tijd zal beklagen, en zich gelukkig achten van uit dezen noodlottigen kring terug te kunnen treden. Diegene, daarentegen, welke de Verloskunde zullen hebben leeren kennen, als voor hen ter beoefening geschikt, en allezins waardig om zich met aIle krachten daarop toe te leggen, deze kunnen voor de maatschappij ten uiterste weldadig worden, terwijl het getal van zulke Verloskundigen niet ligt te groot worden zal. Wat de vertaling zelve betreft: deze is, zoo al niet ondernomen, dan toch nagezien en verbeterd door iemand, die met den omvang der wetenschap bekend is. Alzoo door geenen nieuweling in het vak, die zich voornamelijk door dien arbeid wenschte te oefenen, maar door iemand, die veeleer uit den voorraad zijner, ook practisch verkregene kundigheden, het ontbrekende zou weten aan te vullen, en het onbruikbare weg te laten. Intusschen is de vertaling van kleine vlekken niet vrij te pleiten. Zoo lezen wij op bl. 128, § 254, als kenteekenen eener goede ligging van de vrucht opgegeven: het naar voren puntig toeloopen van den buik. Ofschoon zulks algemeen als zoodanig wordt erkend, zoo vinden wij op bl. 250, § 409, bij de bepaling der kenteekenen eener tegennatuurlijke ligging van dezelve, in denzelfden zin terug gegeven: 1) ‘De buik is gewoonlijk niet regelmatig uitgezet, en loopt naar voren puntig uit;’ lees: loopt naar voren niet puntig | |
[pagina 14]
| |
uit; of: noch loopt naar voren puntig uit; overeenkomstig hetgeen in den tekst volgt, waarin wij lezen: Hij (de buik) vertoont verhevenheden. Meestal is hij buitengewoon in de breedte uitgezet. Nog eens vinden wij, § 410: ‘Bij een voorliggenden schouder is de buik niet gelijkmatig gewelfd, en naar voren puntig toeloopend,’ enz. De lezing zoude ook hier duidelijker zijn, indien er geschreven stond: en (de buik) is niet, of: noch is naar voren punitg uit-, of toeloopend; dat alzoo ook in beter verband staat met hetgeen er dadelijk op volgt: ‘maar (is) meer in de breedte uitgezet, en wel in eene scheeve rigting.’ De Vertaler schijnt hier de nadruk van het woordje: niet, ook op het tweede gedeelte der zinsnede te hebben willen laten vallen, waarvan echter de herhaling hier, duidelijkheidshalve, beter voorkomt. Op bl. 228, § 389, alwaar het op de verantwoordelijkheid van de Vroedvrouw aankomt, indien haar, om welke reden ook, in een tegennatuurlijk geval de bijstand van een Vroedmeester geweigerd wordt, is het volgende: ‘so muss sie die Sache entweder selbst, wenn nämlich die Umstände eine kurze Abwesenheit gestatten, der Ortsobrigkeit anzeigen, oder durch irgend Jemand anzeigen lassen,’ (dan moet zij, wanneer de omstandigheden eene korte afwezigheid gedogen, of zich zelve deswegens bij het plaatselijk bestuur vervoegen, of door iemand anders van de zaak kennis doen geven) misschien wel met opzet, onvertaald gelaten. Op bl. 237, § 309, alwaar over de kunstmatige keering van het kind gehandeld wordt, leest men omtrent het inbrengen van de hand in de baarmoeder tot aan de voeten: 3) ‘Wanneer het water staat (dat is: de vochtblaas nog niet gebroken is) breke men bij het inbrengen der hand de vliezen niet, maar men laat de hand tusschen de vliezen van het ei en de baarmoeder tot aan de voeten glijden, en breekt de vliezen en wel buiten de wee, eerst dan, wanneer men door dezelve de voeten voelt of ten minste niet vroeger, dan wanneer de hand zich in de holte der baarmoeder bevindt.’ Ofschoon zulks ook de voorslag is van deleurye, zoo kan echter beoordeelaar zich daarmede niet vereenigen. Op deze wijze zoude minder water afvloeijen en de keering gemakkelijker worden gemaakt, aangezien men door deze handgreep ruimte zoude winnen. Dit voordeel is denkbeeldig. Immers, de ruimte, welke door die handgreep gewonnen zoude worden, verliest men reeds bij het inbrengen der hand, welke de baarmoeder, geheel met water gevuld, moet uitzetten, prikkelen en tot contractie nopen, op een geheel ongeschikten tijd. Wanneer men daarentegen begint met de vliezen te breken, zoo volgt daarop ontspanning, terwijl men den mond der baarmoeder met den voorarm verstoppen en dus het water tegenhouden kan. Met betrekking | |
[pagina 15]
| |
tot de vertaling lezen wij nog op bl. 261, § 418: ‘Bij voorliggende ellebogen leidt men de hand af;’ liever: leidt of voert men de hand naar beneden, of: ontwikkelt dezelve. Bl. 285, § 449, (tweede gedeelte) staat geschreven: dat de bloedsomloop te lang moeijelijk wordt gemaakt. In plaats van dat: ‘te lang moeijelijk gemaakt,’ had men, misschien minder plat, het woord: vertraagd of belemmerd kunnen bezigen. Voorts vinden wij nog: bl. 123, § 246, als germanisme, de uitdrukking: ‘Het verstaat zich van zelf’ voor het: ‘von selbst versteht es sich. Op bl. 135, § 263: ‘Zwangere voelen’ voor: ‘zwangere nemen waar of gevoelen; bl. 137 onder aan: proefsgewijze, veelligt beter: beproevenderwijze; bl. 232, § 395 stillen, voor: bedaren; § 413, vereikhte, voor: vereischte; § 471, kirschwater, voor Kirschwasser enz. Maar overeenkomstig het wezen der zaak, bezigt de Vertaler, ofschoon naar aanleiding der verklaring van naegele zelven (zie § 224), in het Eerste Deel des Leerboeks, voor het Hoogduitsche ‘Geburt’ overal het woord: baring; terwijl wij in het Tweede, dat van verlossing lezen. Hier wordt het tegennatuurlijk beloop der geboorte, daar de gezonde toestand (liever natuurlijke, in tegenstelling van het zoo even uitgedrukte: tegennatuurlijke) van die verrigting bedoeld. Zoo ook wil wigand (die Geburt des Menschen enz., S. 13) onderscheid hebben gemaakt tusschen de woorden: Geburtsanstalt en Entbindungsanstalt. Daarenboven vinden wij bij de Duitschers, over het algemeen, in gevallen, waarin het werk der geboorte van den den mensch door de natuur ten einde gebragt wordt, de in arbeid zijnde vrouwen: ‘Gebärende’ genoemd, terwijl zij van ‘Kreissende’ spreken, wanneer de kunst heerschappij voert. Misschien zouden er bij de hierboven aangevoerde bedenkingen en opmerkingen nog eenige van die soort te voegen zijn, indien men van eene ernstige zaak een spel wilde maken. Intussehen heeft het kunnen blijken, dat de lezing des Leerboeks niet met overhaasting is geschiedt. Veeleer zij hier aangemerkt, dat onvoorziene omstandigheden en andere letterarbeid, de vroegere aankondiging konden doen vertragen. Die vertraging zal echter de waarde niet doen verminderen van een Werk, waaraan de nijd, die gewoon is gelukkige ontdekkingen steeds op de hielen te volgen, vergeefs zal knagen. Hetgeen waar en goed is, weerstaat den tand des tijds, het kwade valt van zelf in vergetelheid. Gelijk een gewoon mensch doorgaans voor zich alleen leeft en werkt, zoo leven geniën voor volken en geslachten. Vermag de ongeoefende geest van gene den nevel der zinnelijkheid niet te doordringen, terwijl zijne begrippen steeds binnen den engen kring zijner behoeften en genietingen beperkt blijven: geen straal van openbare verheffing schoot immer op eenen door de genie beziel- | |
[pagina 16]
| |
den schedel neder, zonder zijn licht tot zelfs in de laagste diepten en kloven der maatschappij te werpen. De geest en inhoud van het Leerboek van naegele zijn van zoodanig eene strekking. Geene boeken, als zoo vele brillen, had hij noodig om de natuur te lezen. Hij dringt tot haar binnenste door, en vindt ook dáár, hetgeen hij zoekt. De geringste kleinigheden zijn hem niet vreemd, en het niet veronachtzamen daarvan, is altijd het kenmerk van groote mannen. En ofschoon, eindelijk, het Boek, dat wij in vele handen wenschen, voor Vroedvrouwen moge geschreven zijn, zoo valt er echter voor vele Vroedmannen ook nog wel iets uit te leeren, wanneer zij, van hunne hoogte afdalende, het niet beneden zich achten, in een Leerboek dat voor vrouwen bestemd is, het oog te slaan. Daar er veel in gevonden wordt, dat in een nieuw daglicht is gesteld, zoo zullen zij de natuur, met betrekking tot hare werking bij de geboorte van den mensch uit eenvoudiger gezigtspunten leeren beschouwen en eerbiedigen, welke beschouwingen, als reeds beproefd, aan de nakomelingschap de stof zullen aanbieden eener vruchtbare bron van algemeene begrippen en van met zekerheid erkende waarheden in het vak der Verloskunde. De vroedvrouw, ten slotte, moge steeds gedachtig zijn dat het woord van welks verklaring (etymologia) haar beroep, gelijk men wil, deszelfs naam ontleent, afstamt van het verouderde werkwoord: vroeden (sapere, judicare bij kiliaen) dat is: vroed, vroede, wijs, voorzigtig of verstandig zijn en alzoo handelen. Van hier de naam van: wijze vrouw. Zoo werd de zorg voor de geboorte het eerste toevertrouwd aan eene vrouw die meer wist dan andere. En omdat de moeder van hippocrates, die volgens de overlevering eene zeer schrandere vrouw moet zijn geweest, gezegd wordt de vroedkunst ook uitgeoefend te hebben, zoo willen zelfs sommigen de oorsprong van de benaming: wijze vrouw, hier gezocht hebben. Hoe het zij: met betrekking tot de Nederlandsche Vroedvrouwen koesteren wij den wensch, dat zich hoe langer hoe meer onder deze mogen opdoen de zoodanigen, die zich door meerdere beschaving, goede manieren en eene welbestierde opvoeding weten te onderscheiden. Dan zullen de namen van eene louise bourgeoisGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 17]
| |
Madame boivinGa naar voetnoot(1) en Madame lachapelleGa naar voetnoot(2) ophouden, vreemde klanken voor haar te zijn. Als zij zich deze wijze vrouwen, ofschoon van vreemden bodem, als voorbeelden ter navolging, al is het ook van verre, voorstellen, dan zullen zij in den waren zin des woords aan het gewigtig beroep der verloskunde, dat niet alléén om den broode wil uitgeoefend worden, zich toewijden. Immers door een voortgezet nadenken over het verkregen onderwijs, door een herhaald nalezen van goede werken in het vak, en door naauwkeurige waarneming van de in haar eigenen werkkring voorkomende gevallen zullen zij zich verder volmaken, en steeds meerdere kennis en bekwaamheid kunnen verwerven. Hierdoor zullen zij zich, daarenboven, in hare betrekking, ook onvoorwaardelijk, onder de meer beschaafde klasse des volks vermogen staande te houden, en der menschheid ten zegen en der Maatschappij tot sieraad verstrekken. Met één woord, de Vroedvrouw moet, om met de woorden van naegele te besluiten, overtuigd zijn: ‘dat zij een heilig beroep uitoefent, een beroep, hetwelk haar tot een persoon maakt, welke het innigst openlijk vertrouwen bezit, waardoor zij dikwijls in zoodanige omstandigheden komt, in welke een menschenleven, ja dat van meer dan één mensch van hare oplettenheid en van haar gedrag afhangt. Beantwoordt zij waardiglijk aan dit beroep, zoo zal haar nevens Gods zegen over haar persoon en over hare werkzaamheden, ook zeker de openlijke erkentenis en de achting, de liefde en dankbaarheid dergenen, in wier midden zij hare kunst uitoefent, niet ontbreken, en nog minder de heerlijke, tegen alle goederen der aarde opwegende, bewustheid van hare verdiensten, | |
[pagina 18]
| |
omtrent het welzijn harer medemenschen; en met zulk eene bewustheid kan zij aan het einde van haar leven gerust het oogenblik te gemoet zien, waarin zij, aan wie veel toevertrouwd was, voor den eeuwigen Regter geroepen zijnde, ook van veel rekenschap zal moeten afleggen. - De Vroedvrouw bedenke steeds, dat, wanneer het haar ook al gelukt, zich aan de verantwoording en de straf op deze wereld te onttrekken, zij die voor den Alwetenden Regter niet ontgaan kan.’ Leiden.
A. POTGIETER, Heel- en Verloskundige. |
|