| |
De dorps-schoolmeester.
Uit het Engelsch.
Eens leefde er in een klein dorp, op eenen aanzienlijken afstand van Londen, een zeer klein man, Nathaniël Pipkin geheeten, die de voorzanger van de kleine gemeente was, in een klein huis in de kleine hoofdstraat, geen honderd schreden ver van de kleine kerk, woonde, en dagelijks, van negen tot vier ure, de kleine jongens van het kleine dorp onderwees. Nathaniël Pipkin was een onnoozel, argeloos en goedhartig wezen, met eenen krommen neus en kromme beenen, - indien hij zich vijanden gemaakt had, zij zouden opgemerkt hebben, dat zijn regteroog scheel zag en zijn linkerbeen kreupel was. Hij verdeelde zijnen tijd tusschen de kerk en de school, en geloofde vast, dat er op de gansche wereld geen verstandiger man dan de Leeraar, geen heerlijker vertrek dan de kerkeraads-kamer, geene ordelijker school dan de zijne was. Ééns, en slechts ééns in zijn leven, had Nathaniël Pipkin een' Bisschop gezien, - een' wezenlijken Bisschop, met kamerdoeksche armsmouwen en eene paruik op het hoofd. Hij had hem zien gaan en hem, bij gelegenheid eener bevestiging, hooren spreken, en Nathaniël Pipkin was zóó zeer door eerbied en vrees overmeesterd geworden, toen voorzegde Bisschop zijne hand ten zegen op zijn hoofd legde, dat hij flaauw viel en in de armen des hondenslagers uit de kerk werd gedragen.
Dit was eene groote gebeurtenis, eene onvergetelijke gebeurtenis in het leven van Nathaniël Pipkin, en het was bijna de éénige windvlaag, welke ooit den effen' stroom zijns levens beroerd had, toen hij, op eenen zomernamiddag, zich bezig hield eenig ingewikkeld problema van zamengestelde additie te bedenken, om het een' schalkschen deugniet onder zijne leerlingen te laten oplossen, en, in gepeinzen verdiept, de oogen opslaande, zijnen blik eensklaps rusten liet op het bloeijend gelaat van Maria Lobbs, de éénige dochter van den ouden Lobbs, den zadelmaker aan de overzijde der straat. Het is waar, de oogen van Mr. Pipkin hadden in de
| |
| |
kerk en elders vele malen en vaak te voren op het fraai aangezigt van Maria Lobbs gestaard; maar de oogen van Maria Lobbs hadden nooit zoo helder gestaan, de wangen van Maria Lobbs hadden nooit zoo hoog gebloosd als bij deze bijzondere gelegenheid. Geen wonder dan, dat Nathaniël Pipkin niet in staat was zijne oogen van het gelaat van Miss Lobbs af te wenden; geen wonder, dat Miss Lobbs, bemerkende, dat zij door den jongman werd aangestaard, haar hoofd van het venster, uit hetwelk zij gekeken had, terug trok en het raam digt sloot en het gordijn vallen liet; geen wonder, dat Nathaniël Pipkin, onmiddellijk daarna, op den jongen deugniet aanviel, welke vroeger gezondigd had, en hem naar hartelust oorvegen en vuistslagen toedeelde. Dit alles was zeer natuurlijk en er stak ter wereld niets verwonderlijks in.
Wat echter billijke verwondering wekken mag, is, dat iemand, van Mr. Nathaniël Pipkin's teruggetrokken' aard, zenuwachtig gestel en vooral alleronbeduidendst inkomen, het van dien dag af wagen durfde, naar hand en hart te dingen van de éénige dochter van den driftigen, ouden Lobbs - van den ouden Lobbs, den grooten zadelmaker, die met ééne pennestreek het geheele dorpje had kunnen koopen en de uitgave in zijne kas niet eens zou hebben gevoeld - den ouden Lobbs, van wien elk wist, dat hij hoopen gouds belegd had in de bank van het digtst bij gelegene marktstadje - van wien men verhaalde, dat hij onmetelijke en onuitputtelijke schatten had bijeen verzameld in de kleine ijzeren kist met het groote sleutelgat, die in de achterkamer, tegenover den schoorsteen, stond, - en die, het was wèl bekend, bij feestelijke gelegenheden zijne tafel prijken deed met een' echt zilveren theepot, melkkan en suikervaas, welke hij, in den trots zijns harten, gewoon was te stoffen, dat de eigendom zijner dochter zoude wezen, wanneer zij een' man naar haren zin zou hebben gevonden. Ik herhaal het, dat er stof tot groote verbazing en levendige verwondering in lag opgesloten, dat Nathaniël Pipkin de vermetelheid durfde hebben, zijne oogen in die rigting te slaan. Maar liefde is blind, en het eene oog van Nathaniël zag scheel: en misschien verhinderden hem deze beide omstandigheden zaamgenomen, de zaak in haar waar licht te beschouwen.
Indien hij den ouden Lobbs het minste vermoeden was opgerezen van den staat der neigingen van Nathaniël Pipkin, hij zoude de school tot den grond geslecht, of haren meester van de oppervlakte der aarde verdelgd, of eenigen anderen gruwel van even wreeden en geweldigen aard bedreven hebben, want die Lobbs was een vreesselijke oude bullebak, wanneer zijn trots beleedigd of zijn bloed aan het gisten was. Vloeken! zulk een' drom van vloeken deed hij soms over de straat rollen en dave- | |
| |
ren, wanneer hij op de luiheid van zijnen goêlijken leerjongen, met dunne beentjes, schold, dat Nathaniël Pipkin van afgrijzen in zijne schoenen plagt te sidderen, en het haar zijner kweekelingen van vreeze te berge rees.
Echter zette Nathaniël Pipkin, wanneer de school uit en de jeugd naar huis was gegaan, zich dag aan dag voor het groote venster zijner woning neder, en terwijl hij veinsde in een boek te lezen, sloeg hij zijdelingsche blikken over de straat, om de heldere oogen van Maria Lobbs te ontmoeten. En hij had er niet vele dagen gezeten, daar blonken die heldere oogen uit een venster der bovenkamer, voor den schijn ook in de lezing eens boeks verdiept. Dit was verrukkend en streelend voor het hart van Nathaniël Pipkin. Het was iets zoets, aldus uren lang te zitten en op dat lief gelaat te staren, wanneer hare oogen waren neêrgeslagen; maar toen Maria Lobbs hare oogen van haar boek begon op te slaan en hunne stralen in de rigting van Nathaniël Pipkin begon te schieten, toen waren zijne verrukking en bewondering geheel grenzenloos. Eindelijk, op eenen dag, waarop hij wist, dat de oude Lobbs uit was, had Nathaniël Pipkin de vermetelheid, Maria Lobbs een' handkus toe te werpen, en Maria Lobbs, in plaats van het venster te sluiten en het gordijn neêr te laten, beantwoordde dien groet met eenen handkus en grimlachte hem toe. Hierop besloot Nathaniël Pipkin, dat hij, er mogt van komen wat er van wilde, zonder uitstel den staat zijner gevoelens zoude blootleggen.
Geen fraaijer voet, geen vrolijker hart, geene bevalliger gestalte, dartelde ooit over de aarde, die zij ten sieraad strekte, dan die der bekoorlijke Maria Lobbs, de dochter van den ouden zadelmaker. Er was een schelmsch vuur in hare vonkelende oogen, dat vele minder ligt ontvlambare boezems, dan dien van Nathaniël Pipkin, niet straffeloos zouden hebben getart; en er was zulk een vrolijke klank in haren blijden lach, dat de zuurziendste menschenhater niet zou hebben kunnen nalaten er om te grimlagchen. Zelfs de oude Lobbs konde, ook in het hevigst bulderen zijner gramschap, het gevlei zijner schoone dochter geen' weêrstand bieden, en wanneer zij en hare nicht Kate, - een aartsondeugend, allen betooverende kleine deerne - zamenzwoeren, om den ouden man beet te nemen, zoo als zij, om de waarheid niet te verzwijgen, dikwijls deden, dan zou hij haar niets hebben kunnen weigeren, al hadden zij hem zelfs om een deel der ontelbare en onuitputtelijke schatten geplaagd, welke in de ijzeren kist voor het daglicht verborgen waren.
Nathaniël Pipkin's hart klopte hoorbaar, toen hij dit bekoorlijk paar, op eenen zomeravond, eenige honderd schreden vóór zich uit zag wandelen, in dezelfde streek, waarin hij dikwijls tot laat in
| |
| |
den nacht had rondgedoold, mijmerende over de schoonheid van Maria Lobbs. Maar schoon hij dan vaak gedacht had, met welke vlugge schreden hij naar haar toe zoude snellen, en hoe hij haar zijnen hartstogt verklaren zoude indien hij haar slechts mogt ontmoeten: toen zij nu onverwacht vóór hem stond voelde hij al het bloed uit zijn ligchaam naar zijn gelaat stroomen, blijkbaar tot groot nadeel zijner beenen, die, van hun gewoon aandeel beroofd, beefden en waggelden. Zoodra de meisjes stilstonden, om eene bloem te plukken, of om naar een' vogel te luisteren, stond Nathaniël Pipkin ook stil en wendde voor in gepeinzen verdiept te wezen, zoo als hij inderdaad was, want hij bedacht wat ter wereld hij doen zoude, indien zij omkeerden, zoo als zij weldra onvermijdelijk doen moesten, en hem van aangezigt tot aangezigt ontmoetten. Maar schoon hij te bloode was naar haar toe te gaan, hij was te verliefd om haar uit het oog te willen verliezen; versnelden zij dus hare schreden, dan versnelde hij ook de zijne; gingen zij langzamer, ook hij ging langzamer, en stonden zij stil, ook hij stond stil, en zoo zou het voortgegaan zijn, totdat de duisternis het hem belet hadde, indien niet Kate loosselijk omgezien en Nathaniël bemoedigend had toegewenkt tot haar te komen. Er was iets omvederstaanbaars in Kate's manieren, en dus gaf Nathaniël Pipkin aan de uitnoodiging gehoor, en na een eindeloos gebloos van zijne zijde en een onmatig gelach van de booze kleine nicht, viel Nathaniël Pipkin op zijne knieën in het bedauwde gras neder en verkondigde zijn besluit, dáár voor alitjd te zullen blijven liggen, tenzij het hem vergund wierde, als den aangenomen' minnaar van Maria Lobbs te mogen opstaan. Bij deze woorden deed zich de vrolijke lach van Maria Lobbs luid door de kalme avondlucht hooren, zonder dat zij die kalmte scheen te storen, - zulk een liefelijke klank was het! - en de booze kleine nicht lachte onmatiger dan te voren, en Nathaniël Pipkin bloosde hooger dan ooit. Eindelijk wendde Maria Lobbs, door den kleinen van liefde verteerden man met heviger gebaren aangesproken, haar hoofd ter zijde, en fluisterde hare nicht in, hem te zeggen, - immers Kate hield zich alsof zij het haar zeide, - dat zij zich door Mr. Pipkins aanzoek zeer vereerd gevoelde, maar dat echter de beschikking over hare hand en haar hart aan haren vader stond, hoezeer niemand voor de verdiensten van Mr. Pipkin ongevoelig konde wezen. Daar dit alles met groote deftigheid gezegd werd, en Nathaniël Pipkin met Maria Lobbs naar huis wandelde, en bij het scheiden met haar om een kusje stoeide, ging hij als een gelukkig man naar bed en droomde den ganschen nacht van den ouden Lobbs over te halen, de ijzeren kist te ontsluiten, en Maria tot vrouw te krijgen.
Den volgenden ochtend zag Nathaniël Pipkin den ouden Lobbs
| |
| |
op zijn oud vaal hitje uitrijden, en na allerlei seinen, die de ondeugende kleine nicht hem uit het venster gaf en welker meening hij volstrekt niet begrijpen kon, kwam de goêlijke leerjongen met de dunne beentjes van de overzijde tot hem met de boodschap, dat zijn meester den ganschen nacht uit zoude blijven, en dat de Jufvrouwen Mr. Pipkin, te zes ure precies, op de thee zouden verwachten. Hoe de lessen dien dag opgezegd en geleerd werden, wist Nathaniël Pipkin en zijne scholieren zoo min als gij het weet; maar de tijd was om, en nadat de jongens naar huis waren gegaan, had Nathaniël Pipkin werks genoeg, om zich, vóórdat het zes ure geslagen was, naar genoegen te kleeden; niet dat hij geruimen tijd behoefde om het gewaad te kiezen, waarin hij zich zoude uitdossen, daar hij, helaas! niet veel keuze had, maar dewijl hij zijne kleederen gaarne zoo goed mogelijk wilde voordoen, en die eerst opschuijeren moest, - eene taak van niet weinig gewigt en belang voor eenen minnaar!
Hij vond er een lief, klein gezelschap, bestaande uit Maria Lobbs en haar nichtje Kate, en drie of vier stoeizieke, blijgeestige, rooswangige meisjes. Nathaniël Pipkin's oogen werden verrukt door overvloedige bewijzen, dat het gerucht niets overdreven had, toen het van de schatten van den ouden Lobbs gewaagde. De tafel schitterde van de zware echt-zilveren theepot, melkkan en suikervaas; elk kreeg een zilveren lepeltje, om er de suiker meê om te roeren; en het echt Japansche porselein, waaruit zij dronken, en de kleine bordjes, waarop zij het geroosterd brood of het fijn gebak, dat er bij werd aangeboden, neêrlegden, waren niet minder fraai dan de keurige kopjes en schoteltjes. De éénige doorn in het vleesch, die er hem ergerde, was een neef van Maria Lobbs, de broeder van Kate, dien Maria Lobbs gemeenzaam Henry noemde, en die Maria Lobbs aan den eenen hoek der tafel geheel voor zich zelven scheen te willen houden. Onderlinge genegenheid van bloedverwanten is hetschoonste, wat men ter wereld vindt; maar zij kan ook overdreven worden, en Nathaniël Pipkin konde zich niet weêrhouden te denken, dat Maria Lobbs op hare familie al zeer verzot moest zijn, indien zij aan al hare neven zoo veel opmerkzaamheid wijdde als aan dezen. Er kwam nog bij, dat toen de ondeugende kleine nicht na het theedrinken een blindemansspelletje voorsloeg, het bijna altijd Nathaniël Pipkin ten deel viel blindeman te zijn, en dat hij, wanneer hij ook neef Henry grijpen mogt, zeker konde zijn, nicht Maria digt bij hem te vinden. Meer nog, schoon de ondeugende kleine nicht en de andere meisjes hem knepen, bij de haren trokken, stoelen in zijn' weg zetteden en honderd andere treken bedachten om hem te plagen, Maria Lobbs scheen nooit digt bij hem te komen; en ééns - ééns zoude Nathaniël Pipkin er op hebben willen zweren, dat hij het geluid
| |
| |
van eenen kus gehoord had, gevolgd door eene laauwe bestraffing van Maria Lobbs en een' half gesmoorden lach harer vriendinnen. Dit alles was vreemd - zeer vreemd - en het valt moeijelijk te beslissen, wat Nathaniël Pipkin ten gevolge van dat vreemd gedrag al of niet zou gedaan hebben, waren zijne gedachten er door eene onverwachte gebeurtenis niet van afgeleid.
Die onverwachte geheurtenis was een luid geklop aan de voordeur, en de man, die klopte, was niemand anders dan de oude Lobbs zelf, die op het onverwachtst terugkeerde, en klopte, klopte, klopte als een doodkistmaker: want hij verlangde naar zijn avondeten. Het ontrustend berigt was naauwelijks door den goêlijken leerling met de dunne beentjes gebragt, daar vlogen de meisjes de trappen op naar de slaapkamer van Maria Lobbs, en neef Henry en Nathaniël Pipkin werden, ieder in eene kast, in de huiskamer verstoken, bij gebrek aan geschikter schuilplaats. En toen Maria Lobbs en de ondeugende kleine nicht deze verstopt en de kamers in orde hadden gebragt, deden zij den ouden Lobbs, die van het oogenblik, waarin hij begon, was blijven voortkloppen, de deur open.
Nu was het eene ongelukkige gewoonte van den ouden Lobbs, wanneer hij zeer hongerig was, onuitstaanbaar grimmig te wezen. Nathaniël Pipkin konde hem hooren grommen als een oude bulhond, die eene koû heeft gevat; telkens wanneer de onzalige leerjongen met de dunne beentjes in de kamer kwam, begon de oude Lobbs erger dan een Heiden te vloeken, niet zoo zeer omdat hij kwaad op den borst was, dan om zijn hart van een' overvloed van vloeken lucht te geven. Eindelijk werd er eenig avondeten, in aller ijl opgewarmd, den grombaard voorgezet, en de oude Lobbs viel er als een jonge leeuw op aan; hij had het in minder dan drie minuten tijds verslonden en kuste zijne dochter en vroeg om zijne pijp.
De natuur had de knieën van Nathaniël Pipkin in eene zeer digte juxta-positie geplaatst; maar toen hij den ouden Lobbs zijne pijp hoorde eischen, knikten zij tegen elkander, als wilden zij elkaâr tot poeder wrijven; want aan een paar haken hing in dezelfde kast, in welke hij stond, eene groote, bruin gewrevene, met zilver beslagen pijp, welke hij geregeld elken middag en avond, gedurende de laatste vijf jaren, in den mond van den ouden Lobbs gezien had. De heide meisjes zochten beneden naar de pijp en de beide meisjes zochten boven naar de pijp, en zij zochten overal naar de pijp, uitgenomen waar zij wisten dat de pijp was, en de oude Lobbs bulderde ondertusschen op de vervaarlijkste wijze voort, alsof de wereld vergaan zoude. Eindelijk dacht hij aan de kast en ging er naar toe. Het baatte weinig, dat zulk een klein man als Nathaniël Pipkin de deur trachtte digt te houden, toen een zoo
| |
| |
forsche vent als de oude Lobbs haar open wilde trekken. De oude Lobbs deed een' enkelen ruk en open vloog zij, Nathaniël Pipkin blootgevende, die, regt als eene kaars, in de kast stond en van hoofd tot voet sidderde van vreeze. De hemel beware ons! welk een' verschrikkelijken blik sloeg de oude Lobbs op hem, toen hij er hem bij den kraag uithaalde en hem met uitgestrekten arm hield opgeheven!
‘Spreek, wat duivel komt gij hier doen?’ zeide de oude Lobbs met eene daverende stem.
Nathaniël Pipkin was niet in staat te antwoorden, en de oude Lobbs schudde hem eenige malen heen en weder, waarschijnlijk om hem in het regelen zijner gedachten behulpzaam te wezen.
‘Wat komt gij hier doen?’ bulderde Lobbs, ‘moet ik het er voor houden, dat gij om mijne dochter gekomen zijt, spreek!’
De oude Lobbs zeide dit slechts om hem te beschimpen; want hij geloofde niet, dat aartsvermetelheid Nathaniël Pipkin zóó ver gevoerd zou hebben. Stel u zijne verontwaardiging voor, toen hem deze antwoordde:
‘Ja, Mr. Lobbs! het is zoo.... ik ben om uwe dochter gekomen. Ik bemin haar, Mr. Lobbs!’
‘Wel, gij huilende, scheelziende, kleine leelijkert!’ stamelde de oude Lobbs, half beroerd van de gruwelijke bekentenis, ‘wat wilt gij daarmede zeggen? Dit in mijn gezigt staande te durven houden! verdoemd! ik zal u worgen!...’
‘Het is volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat de oude Lobbs in zijne woede deze bedreiging zou hebben uitgevoerd, indien zijn arm niet was weêrhouden door eene zeer onverwachte verschijning, en wel door die van den neef, welke uit de kast te voorschijn trad, naar Lobbs toe ging en zeide:
‘Ik mag niet toestaan, Mijnheer! dat die onnoozele man, welke hier uit meisjes plaagzucht verzocht werd, op eene al te edelmoedige wijze het vergrijp (indien het vergrijp is) zoude boeten, dat ik beging, en dat ik gereed ben te bekennen. Ik bemin uwe dochter, Mijnheer! en ik kwam hier met het doel haar te spreken.’
De oude Lobbs zette groote oogen op, maar Nathaniël Pipkin nog grooter.
‘Deedt gij dat?’ zeide Lobbs, eindelijk in staat te antwoorden.
‘Ik herhaal het.’
‘En ik heb u lang te voren verboden over mijnen drempel te komen?’
‘Zoo gij het niet gedaan hadt, gij zoudt mij hier niet verstoken, niet in den nacht gevonden hebben.’
Het spijt mij, dat ik het van den ouden Lobbs zeggen moet; maar ik geloof, dat hij den neef zou hebben dood geslagen, in- | |
| |
dien zijne schoone dochter, wier heldere oogen in tranen dreven, zich niet aan zijnen arm had vastgeklemd.
‘Weêrhoud hem niet, Mary!’ zeide de jongman, ‘wanneer hij lust heeft mij te slaan, laat het hem doen. Ik zoude voor al de schatten der wereld geen haar van zijn grijs hoofd willen aanraken.’
De oude man sloeg bij die bestraffing zijne oogen neder en zij ontmoetten die zijner dochter. Ik heb één- of tweemaal te voren gezegd, dat de hare zeer helder waren, en schoon zij nu in tranen dreven, hun invloed was verre van er door verzwakt te worden. De oude Lobbs wendde zijn hoofd om, als wilde hij hunne overredingskracht vermijden, en ontmoette den blik der ondeugende, kleine nicht, wier gelaat, half bevreesd als zij voor haren broeder was, en half lagchende, gelijk zij om Nathaniël Pipkin deed, zulk eene betooverende uitdrukking had van loosheid en vleizucht, als nimmer eenig jong of oud man straffeloos aanstaarde. Zij sloeg haren arm liefkozende om den bullebak heen, waagde het toen hem iets in het oor te fluisteren; en hij mogt doen wat hij wilde, hij konde zich niet weêrhouden zijn gezigt tot een' grimlach te plooijen, terwijl terzelfder tijd een traan langs zijne wangen vloot.
Vijf minuten later werden de meisjes met niet weinig lagchen en blozen van de slaapkamer gehaald, en terwijl de jongelieden overgelukkig waren, nam de oude Lobbs zijne pijp, stopte haar en rookte haar uit; en wat het merkwaardigste was van die zuur gehaalde pijp tabak, zij was de ligtste en lekkerste, die hij ooit in zijn leven gerookt had.
Nathaniël Pipkin hield het best te zijn, al wat er gebeurd was stil te houden, en door dat zwijgen rees hij langzamerhand in de gunst van den ouden Lobbs, die hem eindelijk eene pijp leerde rooken; - en zij plagten jaren lang, wanneer het zomer was, in groote staatsie, met elkander 's avonds in den hof te zitten drinken en eene pijp uit te dampen. Hij werd weldra van zijne overdreven genegenheid genezen, want wij vinden zijnen naam in het kerkregister als getuige bij het huwelijk van Maria Lobbs met haren neef Henry; en het blijkt tevens uit andere documenten, dat hij in den bruiloftsnacht in de dorpsgevangenis werd opgesloten, dewijl hij in dronkenschap eenige buitensporigheden op 's Heeren straten begaan had, waartoe hij door den goêlijken leerjongen, met de dunne beentjes, aangevuurd, ja zelfs daarin geholpen was.
|
|