De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 241]
| |
Mengelingen.De letterkundige bentgenooten te Parijs.
| |
[pagina 242]
| |
hare zorg... ik sprak er mijn' vader over, en wanneer hij mij kwam bezoeken, werd ik in de spreekkamer altijd door Césarine vergezeld, die zich jegens hem allerbeminnelijkst gedroeg, zich allerbevalligst voordeed en geene dier kleine oplettendheden verzuimde, waarvan zij alleen het geheim bezit. Toen ik haar bij het naderen der vacantie voorsloeg dien tijd op het kasteel mijns vaders door te brengen... haastte zij zich die uitnoodiging aan te nemen, en Mr. De Miremont was verrukt van vreugde... Zij was altijd gereed een partijtje piquet of schaak met hem te spelen, en, sterker dan hij in beide, verzuimde zij nooit hem te laten winnen, ten einde den overwinnaar het genoegen te gnnnen, haar spijtig en toornig te zien op eene wijze, die hem betooverde... Zij las hem de dagbladen voor en was zijn secretaris;... met grenzenlooze bewondering, die zich soms zelfs in tranen uitte, hoorde zij het honderdmalen herhaalde verhaal aan, welke ambten hij onder het Directoire en het Consulaat bekleedde; in één woord, het was een stelsel van beminnelijkheid en behaagzucht, dat ik toen ver was van te doorzien, maar waarin zij zoo volkomen slaagde, dat na verloop van drie maanden, toen wij naar de kostschool hadden moeten terugkeeren, Madlle. Césarine Rigaut, wier bloedverwanten kooplieden in hout zijn, te Villeneuve-sur-Yonne, Mr. De Miremont, Pair van Frankrijk, huwde. Ik bemerkte toen eerst, dat ik bij onze oude ondermeesteres nooit meer dan eene scholier zou zijn.
Zoé (opstaande).
Die Césarine is dus zeer geslepen.
Agathe.
Geslepen? Zij heeft het instinkt, zij bezit de genie der intrigue, - het is haar aangeboren; het is eene besliste roeping, en nu intrigueert zij nog voor hare familie, voor de haren, die zij uit hunnen vergeten' stand zoude willen opheffen. Zij heeft haren echtgenoot acquéreur-actionnaire van een onzer eerste dagbladen doen worden, hetwelk hem een onmetelijk gezag, een' onwederstaanbaren invloed geeft, waarvan hij verre is het bestaan te vermoeden, en waarvan zij alleen partij trekt. Gelukkig wie door haar beschermd wordt! geene plaats is voor hem te hoog; hij komt waar hij zijn wil! Madame De Pompadour en Césarine, Lezer! c'est toujours le même régime; maar Voltaire huldigde de eerste, hij zoude de laatste bestreden hebben; - wie huldigen deze in onze dagen?
Agathe.
Door het dagblad, waarvan haar echtgenoot eigenaar werd, is Césarine het middelpunt geworden van alle parlementaire en litterarische côteriën; zij is de ziel en bijna de voorzitster van een' gezelschapskring Jeune-France, welken zij sedert eenigen tijd ontvangt. Het zijn jonge lieden van allerlei rang en stand, met opgeheven hoofd en beslissende stem;... groote mannen in den dop, gloire surnuméraire, toekomstige vermaardheden, die afzonderlijk niets zouden vermogen, maar die zich vereenigen om iets te beduiden, en zich op elkander stapelen, om zich te verheffen. Ziedaar de lieden, welke Scribe de geeselslagen van zijn vernuft wil doen gevoelen; - hoe naauwkeurig kent hij zijnen tijd! sedert 1830 is de letterkunde, zijn de dagbladen het middel geworden, om ambten en waardigheden te bekomen; zoude hij den eernaam van Blijspeldichter verdienen, zoo hij die dwaasheid zijner eeuw niet gispte? De vertegenwoordiging is door de Liberalen | |
[pagina 243]
| |
aller Landen voor het beste geneesmiddel aller staatkundige ziekten uitgekreten; - de Dichter schetste ons in Bertrand et Raton, hoe men en wie vooral van eene omwenteling partij trekt; in Camaraderie wil hij het ons aanschouwelijk maken, op welke wijze men volksvertegenwoordiger wordt. Wij zullen het tafereel niet van de zijde der Staatkunde toelichten, wij willen het enkel van die der Letterkunde beschouwen, en schoon wij in het algemeen geene vrienden van toepassingen zijn - in Leerredenen moet de Spreker die maken; in opstellen van anderen aard, late men dit den Lezer over - den blik soms van de Parijsche Bentgenooten op de onze wenden, wij hebben er in onzen tijd drieërlei gekend. Het is de liefde, die Edmond overhaalt, zich tot vertegenwoordiger van Saint-Dénis aan te bieden; Agathe zegt, zonder hem aan te zien, onder het omslaan van haren shawl (het fransche meisje!) dat haar vader er niets tegen zoude hebben zijne dochter aan een' député te geven; zijn eerste verzoek om eene stem - bij Mr. De Montlucar - levert een allergeestigst tooneel op. Mr. De Montlucar (vrij koel).
En waaraan ben ik zoo vroeg de eer van uw bezoek verschuldigd?
Edmond.
Eene belangrijke zaak... Er moet te Saint-Dénis een vertegenwoordiger benoemd worden... Mr. De Montlucar (nog koeler).
Ik hoorde er van spreken... want ik bemoei mij weinig met de politiek...
Edmond.
Ik betaal er vrij wat belasting. Mr. De Montlucar (met eene vriendelijke houding).
Het wordt mij duidelijk, gij zijt kiezer... en komt mij bezoeken...
Edmond.
Niets natuurlijker... uw invloed, uw groote naam... uwe uitgestrekte goederen... Mr. De Montlucar (altijd even vriendelijk).
Gij zijt al te goed... ge komt, begrijp ik, uit naam uwer collega's.
Edmond.
Wie bedoelt gij? Mr. De Montlucar.
Eenige kiezers uit het arrondissement.
Edmond.
Neen, Mijnheer! ik kom uit mij zelven... Mr. De Montlucar (op hartelijken toon en zijne hand grijpende).
Ik betuig er u te meer dank voor, en kan u niet zeggen, mijn waarde Edmond! hoe gevoelig ik over dien stap ben, - hoezeer hij mij niet weinig in verlegenheid brengt en hindert; - schoon velen mijner vrienden mij op dit punt reeds bijna geweld aandeden... Maar gij begrijpt zelf mijnen toestand... ik ben geen staatkundig persoon meer, ik ben geheel letterkundige... als zoodanig heb ik mij zekere onafhankelijkheid weten te verschaffen, zekere begrippen, en ik durf zeggen eenigen roem... die ik niet op de tribune in de waagschaal wil stellen... | |
[pagina 244]
| |
Edmond (met verwondering).
Hoe dat? Mr. De Montlucar (levendig).
Dat verwondert u, maar het is aldus, en ver van u dank te weten voor de eer, die gij mij aandoet, brengt gij mij in de verzoeking er knorrig over te worden... want het valt mij zwaar u te weigeren... En toch, ik, die zoo gelukkig was in mijne huisselijke rust, die er niet in het minst op rekende... die mij voor alle pogingen van dien aard beveiligd waande... gij brengt mij in den moeijelijksten en pijnlijksten toestand. (Met eene zachte stem en als gereed om toe te geven).
Want in waarheid... ik kan geen député worden...
Edmond.
Stel u gerust en duid het mij niet ten kwade... het was niet dit, wat ik u kwam voorstellen... Mr. De Montlucar.
Hm... wat zegt gij?
Edmond.
Ik begrijp uwe beweegreden volkomen... en ik kwam u voor een' ander... Mr. De Montlucar (terwijl hij zich poogt te herstellen, en een vrolijk voorkomen huichelt).
Dat laat zich hooren... gij hadt mij bang gemaakt... maar ge geeft mij mijne rust weder... En die andere, wie is hij?
Edmond.
Dat ben ik! Mr. De Montlucar (verbaasd).
Gij!... (Met eene houding van meerderheid).
Zeker, mijn Waardste! ik zoude u met groot genoegen mijne stem geven, want dat komt ge mij, naar ik vermoed, vragen... maar men kent mijne meening en de uwe... Onze beginselen zijn niet dezelfde...
Edmond.
Zij zouden u echter veroorloofd hebben van mijne stem gebruik te maken... Mr. De Montlucar.
Maar niet om u de mijne te geven... Dat zoude mij bij mijne partij, bij mijne staatkundige vrienden schade doen... Het zoude den schijn hebben, dat ik van tint veranderde, iets dat ik nooit zal doen... Gisteren nog hebt gij voor Mademoisselle De Miremont gepleit, die tot den nieuwen adel behoort, den adel van het Keizerrijk, en gij hebt een proces gewonnen tegen eene der oudste familiën van Frankrijk! eene groote dame uit de voorstad Saint-Germain. Wij klagen, dat wij geene oorspronkelijke blijspelen bezitten, en zijn gereed dit gebrek te verklaren door de eenvoudigheid onzer zeden, het burgerlijke onzer leefwijze en wat dies meer zij. Ik wil niet beweren, dat de verkiezingen ten onzent wedergades van bovenstaand tooneel aanbieden; maar indien wij een' waarachtigen blijspeldichter bezaten, gelooft gij, dat het hem aan onderwerpen zou ontbreken, dat onze aristocratie - zoo die van geboorte als die van geld - onze patriciërs - zeg mij niet dat dit eene reminiscentie van vóór 1795 is - onze degelijke, bur- | |
[pagina 245]
| |
gerlijke huisgezinnen, wier hoofden gedurende vijf of zes geslachten achtingswaardige kooplieden waren, - onze effecten-handelaars en de luchtverhevelingen, die aan hunnen hemel maandelijks blinken en ondergaan, hem niet overvloed van stof zouden opleveren? Het is waar, hij zoude in elk dier kringen moeten omgaan, ten einde die standen dóór en dóór te kennen; menschenkennis moest zijn grootste schat, menschenvrees zijn geringste zwak wezen; de beschuldiging, waarmede de kleingeestigheid elk talent van dien aard zoude ontmoedigen: ‘gij hebt portretten geleverd!’ moest hij voor de vleijendste lofspraak houden; doch is het dan zulk een alledaagsch sieraad, de lauwerkrans, welken Thalia om het hoofd van haren echten priester vlecht? Vleit er u niet mede, Blijspeldichters! die, om uw gehoor te doen lagchen, uwe toevlugt neemt tot karakters, aan het dolhuis ontstolen; leert van Scribe natuurlijk zijn; maar waarlijk, ik vergat, dat men dichter geboren en niet gemaakt wordt; ge ziet, dat ik nog een man van de vorige eeuw ben. Veelligt hebt ge buitendien mijnen ouderdom reeds uit mijne praatzucht geraden, ik stelde uw geduld te lang op de proef: de Parijsche Bentgenooten zullen dadelijk voor u optreden. Een der merkwaardigste personaadjes uit den hoop is Oscar Rigaut, de advocaat, die in het dagblad ten koste van Edmond de Varennes geprezen werd, zijn schoolmakker; een vriend, dien Edmond sedert uit het oog verloren heeft, en welken hij, nadat zijn bezoek hij Mr. De Montlucar tot eene volslagen breuk heeft geleid, ontmoet. Oscar, de rijke Oscar lacht hem over zijne werkzaamheid uit, biedt hem geld aan en vraagt hem, als Edmond dit weigert, wat hem scheelt?
Edmond.
Dat mij niets gelukt.
Oscar.
Dat is verwonderlijk, ik slaag in alles... Ik begrijp niet, hoe men zoo ongelukkig kan zijn niet te slagen...
Edmond.
Dat bewijst veel geluks of veel talent.
Oscar.
Waarlijk niet.... dat is zeer natuurlijk, dat gaat van zelf... ik geef mij geene moeite... Ik weet niet hoe het toegaat, alles loopt mij meê, wordt mij aangeboden!...
Edmond.
In waarheid?
Oscar.
Ik spreek u niet van de balie, voor welke ik reeds opgang maakte, maar die ik voor altijd vaarwel zeg, omdat ik andere bezigheden heb, die mij beter passen.
Edmond.
En welke? | |
[pagina 246]
| |
Oscar.
Weet gij het dan nog niet? - Ik heb een' bundel verzen geschreven.
Edmond.
Gij!...
Oscar.
Als iedereen!... Dit is mij op zekeren morgen onder het ontbijt aangewaaid... Le Catafalque ou Poésies funèbres d'Oscar Rigaut.
Edmond.
Gij!... Een dikke, vrolijke jongen?...
Oscar.
Ja, ik heb mij van de uitvaarten meester gemaakt... ik zag vergeefs naar iets anders om; al het overige was door onze vrienden weggekaapt! Wat hebbende de beaux, de gants jaunes der letterkunde, scheppende geniën waarachtig! wat hebben zij niet uitgevonden? Het zoude dubbel werk geweest zijn, indien wij allen hetzelfde genre hadden geschapen. Daarom heb ik hun de nevelpoëzij - de ridder-poëzij - en de pittoreske-poëzij overgelaten, en de lijkstaatsie- en de kerkhof-poëzij uitgevonden, en ik slaag boven verwachting met mijne lijken... men verdringt zich om mijn werk te koopen; en zie, zie... (op de tafel wijzende) hier ziet gij zelf zes exemplaren liggen.
Edmond.
Ik heb geene woorden voor mijne verbazing.
Oscar.
Maar leest gij dan geene dagbladen?... ‘Den jongen Oscar Rigaut, wiens uitzinnige verbeelding hem aan het hoofd van het jeugdig heir plaatst, komt de lof toe....’ Hebt gij dat niet overal gelezen?
Edmond.
Voorzeker heb ik dat gelezen; maar bet kwam niet bij mij op, dat men van u sprak.
Oscar.
Het gold mij... mij, met al mijne titelen... (Hem het boek toonende) Lid van twee letterkundige genootschappen, officier de la garde nationale et maître des requêtes; - in de volgende maand krijg ik het eerekruis; het is mijne beurt, het is afgesproken.
Edmond.
Met wie?
Oscar.
Met de onzen... zij, die als ik aan het hoofd van het jeugdige heir staan; want zij staan ook aan het hoofd; wij staan allen aan het hoofd; een dozijn vertrouwde vrienden, die elkander onderschragen, elkander optillen, elkander bewonderen, eene maatschappij van onderlinge bewondering... De een brengt zijne fortuin in, de ander zijn genie, de derde niet met al; het een weegt het andere op, wij slaan alles door elkander en bereiken allen ons doel, den een' den anderen voorthelpende.
Edmond.
Het is onbegrijpelijk!
Oscar.
Het is zoo... Gij ziet het, en indien gij wilt, heeft het u slechts één woord te kosten... Ik zal u beschermen, ik zal u voorthelpen... Één meer, wat zegt dat?... | |
[pagina 247]
| |
Edmond.
Ik bedank u, mijn Vriend! ik dank u hartelijk; maar ongelukkig staat hetgeen ik verlang niet in uwe magt.
Oscar.
Wat is het dan?
Edmond (zuchtende).
Ik zoude gaarne député worden.
Oscar.
Waarom niet? wij maken er zoo velen.
Edmond.
Gij schertst!
Oscar.
Echte députés, députés, die stemmen; ik zeg niet, dat zij spreken, maar wat maakt dat uit!.. Er zijn zoo vele anderen, die niets doen dan praten - Wees gerust, wij zullen u doen benoemen. Wanneer ik u aan onze vrienden voorstel, zullen zij allen de uwen worden... op kosten van wedervergelding; zoodra men in onze bent aangenomen is, heeft men talent, geest, genie, dat behoort er toe, dat wordt door het reglement vereischt. Gij zult getuige zijn hunner werkzaamheden!
Edmond.
Maar waar en wanneer?
Oscar.
Nog dezen ochtend. Ik heb ten mijnent een déjeûner de garçons, laat ik u mijne kaart geven... Zult gij komen?
Edmond (het adres lezende en aarzelende).
Wat waag ik er bij... Nog beter dát, dan mij te verdrinken. Minnaars-logica, mijn Lezer!
Vergun ons, eer wij u dat ontbijt-tooneel - een der aardigste uit Camaraderie - mededeelen, een enkel woord in het midden te brengen over het lot van Letterkundigen ten onzent, - den invloed, dien men zich door de beoefening der Litteratuur in Holland verschaffen kan - het lot, dat gij en ik onzen grootsten geniën ten deel zaagt vallen. Het zijn onderwerpen, in een Tijdschrift van dezen aard, niet hors de propos, - het moge eene inleiding zijn tot de omtrekken der Bentgenooten, die ik in ons Vaderland gekend heb. Ik heb medelijden met elk jong mensch, wiens aanleg hem in Holland de studie der litteratuur boven andere beroepen de voorkeur doet geven; er is grooter waarschijnlijkheid onder ons, als marskramer, dan als letterkundige onafhankelijk te worden. Wij bedoelen door die onafhankelijkheid geen' rijkdom, geene ontheffing aan de verpligting te arbeiden; wij wenschen niet, dat allen tot hoogleeraren worden benoemd, opdat allen (des verkiezende) mogen kunnen rusten; wij hebben er den bloei der letteren te lief toe! Al is niets gewoner bij de weinige vrienden van dergelijke slagtoffers van hunnen aanleg dan de klagt, dat het hard is, dat mannen van genie bij het blad moeten werken, dat ge- | |
[pagina 248]
| |
leerden verpligt zijn jaarlijks één of meer boeken uit te geven, om te kunnen leven; wij heffen die klagt niet aan: in het vaderland van het gezond verstand moest men zich schamen het publiek zulke flaauwheden op te disschen. Voor den handwerksman, voor den landbouwer, voor den winkelier, voor den koopman, voor allen hangt welvaart van ijver af en zijn geld en vlijt bijna synonym: waarom zoude het lot den letterkundigen gunstiger zijn? Op den kansel, voor de balie, aan het ziekbed, wie slaagt er, dan hij, die onvermoeid werkzaam is, dan hij, die zijne rust voor zijnen roem veil heeft? Wij eischen geene andere voorwaarden voor de letterkunde; maar hoe zeer verschilt de belooning aan hare studie verknocht! Zondert de weinige gelukkigen uit, die tot een' hoogleeraarsstoel worden geroepen, en zegt mij, wat levert de loopbaan der overigen op? Daverend handgeklap bij eene voorlezing, - eene laauwe beoordeeling in een tijdschrift - de ongenade van eenen boekhandelaar - kommer en gebrek tot gezellen op de kleine studeerkamer - de smadelijke woorden: ‘het is een schrijver!’ erger nog: ‘het is een dichter!’ waar het de bedeeling van een ambt, het vertrouwen van zijne medeburgers, de waarneming der kleingeestigste beroepsbezigheden geldt, - en, ten gevolge van dat altijd veile bewijs van onbevoegdheid, een gasthuis in het verschiet! O het is iets schoons in Holland der Muzen te offeren, wanneer uwe voorzaten u een uitgestrekt landgoed of een groot vermogen nalieten, wanneer gij uwe werken op velijn kunt laten drukken en in satijn laten inbinden; men zal u eenen genialen zonderling noemen, maar eerbied voor u hebben, u niet al de onbeschaamdheid van familie-trots, geld-trots en ambtenaars-trots doen gevoelen, want gij kunt uw wapen op uw rijtuig laten schilderen, indien gij het verlangt; men weet, dat gij eenen zaakwaarnemer voor uwe eigendommen of uwe fondsen houdt; een man als gij bekleedt slechts eereposten, hij is voor niemand gevaarlijk! Doch de natuur schijnt er zich in te vermeiden, de gaven van geest, genie en gevoel niet enkel aan de gunstelingen der fortuin toe te deelen; ach! dat zij in Holland allen, die zij met deze hooge geschenken verwaardigt, zin voor beeldende kunsten, talent voor palet en penseel schonk! Voor dezulken staat de gansche wereld open; voor dezulken is het ten onzent mogelijk onafhankelijk te worden; voor den kunstenaars-trots derzulken buigen zich aanzienlijke dwazen, onbeduidende rijken, stijfhoofdige beurspilaren; hunne onsterfelijkheid hangt van den laag geboren', opgekomenen, alles aan zijne kunst verschuldigden schilder af! Ik zoude onbillijk zijn, indien ik niet erkende, dat men ten onzent schrijvers en dichters bij voorkeur ééne soort van vrijheid | |
[pagina 249]
| |
toestaat; maar ik zoude ook der waarheid te kort doen, indien ik er niet bij vermeldde, dat die inschikkelijkheid niets anders is dan eene grove beleediging. Men vindt het natuurlijk, men houdt het voor eene gegeven zaak, dat geniale menschen, dat dichters vooral, allerlei dwaasheden begaan, dat zij de wetten der zedelijke en burgerlijke maatschappij schenden, en wanneer men er hen hun leven lang de gevolgen van heeft doen bezuren, verklaart men die feilen na hunnen dood voor ziekelijke geaardheid, verkeerde bloedmenging, en wat niet al? en sticht hun gedenkzuilen en bewierookt hunne schimmen, neen, koopt de bewijzen hunner zedelijke verkeerdheden of verstandelijke dwalingen tot hoogen prijs, als gedachtenissen, aan. Hoe dikwijls riep ik bij dergelijke gelegenheden met Moore uit: 't Is too absurd - 't is weakness, shame
This low prostration before Fame -
This casting down, beneath the car
Of Idols, whatsoe'er they are,
Life's purest, holiest decencies
To be career'd o'er as they pleaseGa naar voetnoot(1).
Maar hoe weinig durfden wij dan vervolgen, immers met de bewustheid, dat dit hun ten onzent was ten deel gevallen: No, - let triumphant Genius have,
All that his loftiest wish can crave.
If he be worshipp'd let it be
For attributes, his noblest, first -
Not with that base idolatry
Which sanctifies his last and worst!Ga naar voetnoot(2).
En toch - indien gij dezulken niet uit uw midden verdreven hadt - indien gij hen niet behandeld hadt als vreemde dieren, aardig om te laten zien, altijd op behoorlijken afstand te houden, - indien gij hun, in beschermende wetten voor hunnen eigendom, het middel hadt aangeboden, hunne burgerlijke verpligtingen te vervullen - indien gij de waarde van dat wenschelijk kopijregt van eenen Hollandschen Letterkundige verhoogdet, door niet aan allerlei wrange uitheemsche vruchten de voorkeur te geven boven goede inheemsche - ge zoudt die kostelijke vrijheid tot laakbare ongeregeldheden kunnen terugnemen; geen dichter onder onzen | |
[pagina 250]
| |
koelen hemel geboren, zoude haar meer van u verlangen. Eerst wanneer de ondervinding ons leert, dat de achting der maatschappij - de eerbied het talent verschuldigd - de hulde, waarop genie regt heeft, dingen zijn misschien in Utopia te vinden, maar waarnaar men in Holland te vergeefs zoekt, breekt een vurige geest de teugels der welvoegelijkheid, die jegens allen, behalve jegens hem, wordt in acht genomen, - verlaagt de behoeftige zijne kunst tot eene koe, die de zijnen van melk en boter verzorgt! Droevige waarheden! Hebt gij het dan nooit gevoeld, dat het tot de kenmerken van een vrij, groot, beschaafd volk behoort, eene rijke, oorspronkelijke, fraaije Letterkunde te hebben? Of indien gij meer gevoel voor het nuttige dan voor het schoone hebt, schonken uwe kinderen u nooit gelegenheid op te merken, welk eenen invloed een boek op het hart, de schrijvers, die hunne eerste begrippen vormden, hunnen lateren kennislust bevredigden, hunne uren van uitspanning kortten (doodden had ik misschien moeten zeggen!) op hunne ontwikkeling als verstandelijke en zedelijke wezens hadden? Gij gelooft aan een volgend leven, en het is u onverschillig, met welke begrippen men hier zijn hoofd bezwaart, zijn hart vervult? Indien ik kinderen had, zij zouden geen' dier dichters lezen, wier maatschappelijke toestand hun gemoed verbitterde. Ik zoude hun bij voorkeur die boeken geven, door eenen geest geschreven, met God en mensch in vrede, - die meer eerbied voor zich zelven had, dan voor het publiek, en wien het publiek op zijne beurt eerbied toedroeg. Daarom - maar ik wil geene namen noemen, want ik zoude hen beleedigen, die ik verzweeg; ik wil liever wenschen, dat eerlang de tijd aanbreke, waarin Nederlands Letterkunde bij al hare voortreffelijkheden, die voege, hare beoefenaars onafhankelijk te maken; waarin het den kunstregters zal invallen, het voor de uitmuntendste eigenschap van een werk te houden, dat het van eenen mannelijken, fieren, krachtigen geest getuigt, die in harmonie is met zijn gemoed. Schoone tijd! eerst dán zal het regtvaardig zijn, bij ons als in Engeland, Frankrijk en Duitschland den staf over die enkelen te breken, welke in groote gaven van geest een' vrijbrief zien voor grove gebreken van hart, - eerst dán zullen wij met Moore een' kruistogt kunnen prediken: Out on the craft - I'd rather be
One of thoses hinds that round me tread,
With just enough of sense to see
The noon-day sun that's o'er my head,
Than thus, with high-built genius cursed
That hath no heart for its foundation,
| |
[pagina 251]
| |
Be all, at once, that 's brightest-worst-
Sublimest-meanest in creation!Ga naar voetnoot(1)
(Het vervolg in het volgend Nommer.) |
|