| |
| |
| |
Vrouwe Sara Battle's gevoelen over Whist.
Naar Charles Lamb's Essays.
‘Een fiksch vuur, een blanke haard en de eisch van het spel,’ dit was de bekende wensch der oude Vrouwe Sara Battle (nu zaliger), die, boven alles (hare godsdienstoefeningen uitgezonderd), een goed Whistspel lief had. Zij was geene dier laauwe half- en halfspeelsters, die er niets tegen hebben, eene plaats in te nemen, wanneer u iemand ontbreekt, om een partijtje voltallig te maken, - die u verzekeren, dat zij er geen genot in vinden te winnen, - dat zij er van houden, het eene spel te winnen en het andere te verliezen; - dat zij een uur aangenaam aan eene speeltafel kunnen doorbrengen, maar dat het hun onverschillig is, of zij al dan niet spelen, en die partij, zoo deze eene verkeerde kaart opspeelt, verzoeken haar terug te nemen, en met eene andere te beginnen. Die onverdragelijke beuzelaars zijn de plaag van eene speeltafel. Eene dezer vliegen bederft het geheele zult; van dezulken mag men zeggen, dat zij niet kaartspelen; zij spelen spelende.
Sara Battle was niet van dat geslacht. Zij verachtte hen uit den grond van haar hart, even als ik, en zoude zich niet, tenzij in een zeer bijzonder geval, gewillig met hen aan dezelfde tafel hebben gezet. Een volslagen tegenstander was haar lief, zij hield van een' beslisten vijand. Zij vroeg geene inschikkelijkheid en had er geene. Zij haatte alle gunstbewijs. Zij verzaakte nimmer en zag het partij niet doen, zonder er haar streng voor te doen boeten. Zij vergeleek het spel bij een gevecht, en haar moed evenaarde haar talent. Zij hield haar goed zwaard (hare kaarten), niet als een danser. Hare houding was regt en statig; zij toonde u zoo min hare kaarten, als zij verlangde de uwe te zien. Ieder heeft echter zijne zwakke zijde en zijn bijgeloof, en ik heb haar, onder de roos, hooren zeggen, dat harten hare liefste kleur was.
Ik heb haar in mijn leven, - en in vele der beste jaren van hetzelve kende ik Sara Battle, - de hand niet naar hare snuifdoos zien uitstrekken, wanneer het hare beurt was op te spelen; gedurende het spel, zag ik haar nimmer eene kaars snuiten; zij schelde geen' bediende vóórdat het rustig was afgeloopen. Zij begon, noch duldde een afleidend gesprek gedurende hetzelve. Gelijk zij met nadruk opmerkte, kaarten waren kaarten, en zoo
| |
| |
ik immer op haar fraai gelaat onverholen' afkeer las, het was over de aanmatiging van een' jong letterkundige, dien men met moeite bewogen had een partijtje mede te maken, en die met voorzeker overdreven goedwilligheid verklaarde: dat er, naar zijn gevoelen, niets kwaads in stak, den geest, na ernstige studiën, nu en dan in vermaken van dien aard te ontspannen. Zij konde het niet verdragen, hare edele bezigheid, aan welke zij hare gaven toewijdde, in dat licht te zien plaatsen. Het was haar arbeid, haar pligt, de zaak, om welke te doen zij in de wereld was gekomen, en zij deed, zij volbragt dien; zij ontspande haren geest later, door de lezing van een boek.
Pope was haar lievelings-dichter, zijn Geroofde Haarlok haar lievelingswerk. Eens bewees zij mij de gunst, zijn beroemd Omberspel, in dat dichtstuk, na te spelen, en mij, met de kaarten in de hand, uit te leggen, in hoe verre het met Tradrille overeenstemde en in welke punten het er van verschilde. Hare aanmerkingen waren juist en geestig, en ik had het genoegen, het hoofdzakelijke derzelve aan Mr. Bowles te zenden; maar ik vermoed, dat hij die te laat ontving, om er voor zijne vernuftige noten op dien Au teur gebruik van te maken.
Quadrille, zeide zij mij dikwijls, was hare eerste liefde, maar Whist had hare rijpere achting gewonnen. Het eerste, verklaarde zij, was schitterend, maar schijnschoon, volkomen geschikt om de jeugd te bekoren. De onzekerheid en snelle afwisseling van maats, - een wisselzin, die het standvastige Whist een gruwel is; - de verblindende oppermagt en koninklijke inhuldiging van den Spadille, - onvoegzaam, zoo als zij juist opmerkte, in de zuivere Aristocratie van het Whistspel, waar zijne kroon en zijn kousenband hem geene eigen magt over zijne adellijke broederen, de Azen, verleenen; de dolle ijdelheid, - zoo verleidelijk voor onervarenen, - alleen te spelen; boven alles de onwederstaanbare bekoorlijkheden van een Sans Prendre Vole, eene zegepraal, van welke in de mogelijkheden van het Whist niets gelijkends bestaat, niets daarbij komends te vinden is; ‘dit alles’, zeide zij, ‘maakt Quadrille een boeijend spel, voor wie jong en vurig zijn’; maar Whist was het solider spel, dát was haar woord. Het was een lange maaltijd, niet, zoo als Quadrille, een feest van brokken. Een of twee Rubbers konden in duur eenen geheelen avond tarten. Zij verleenden der vriendschap tijd, wortel te schieten; zij gaven gelegenheid, eene duurzame vijandschap te koesteren; - zij haatte de grillige, uit afwisselende kansen geborene en altijd onzekere bondgenootschappen van het andere. Die schermutselingen van het Quadrille, zeide zij, herinnerden haar de kleingeestige en kortstondige verdeeldheden der onbeduidende
| |
| |
Italiaansche Staten, door Macchiavelli geschetst; immer van stand en betrekking veranderende, - heden bittere vijanden, morgen suikerzoete vrienden, - kussende en krabbende in éénen ademtogt, - maar de oorlogen van het Whistspel waren bij den langen, duurzamen en diepgewortelden weêrzin der groote Fransche en Engelsche natiên te vergelijken. Wat zij in haar lievelingsspel het meest bewonderde, was eene deftige eenvoudigheid. Er was niets geesteloos, niets overtolligs in. Er was geen nel in, als in het jasspel; geen roem, dat onredelijkste denkbeeld voor een redelijk wezen, dat iemand vijftig of honderd oogen mag eischen, omdat hij kaarten van dezelfde kleur ontving, zonder acht te slaan op de wijze van spelen, of de eigene waarde, of het regt van aanspraak der kaarten zelve; zij hield dit voor een Solocismus, zoo ellendig eene eerzucht in het kaartspel, zeide zij, als Alliteratie in een' Auteur. Zij had een' afkeer van oppervlakkigheid en zag dieper dan de kleur der dingen; de vier reeksen waren soldaten, dacht zij, en moesten elk eene eenvormigheid van kleeding hebben, om hen te onderscheiden; maar wat zouden wij van een' dwazen land-edelman zeggen, die er eene verdienste in zoude stellen, zijne boeren in roode rokken te kleeden, zoo zij nimmer in slagorde mogten worden gesteld, nimmer vuur mogten zien? zij wenschte zelfs, dat Whist nog eenvoudiger ware dan het is, en wilde het, naar mijn oordeel, van eenige sieraden berooven, die, uit hoofde der menschelijke zwakheid, ligt te vergeven zijn, neen! zelfs mogen worden aanbevolen; zij zag er geene reden voor, waarom men, door het keeren eener kaart, troef maakte. Waarom was eene kleur niet altijd troef? waarom had men tweeërlei kleuren, daar het merk der reeksen de kaarten zonder deze genoegzaam zoude doen onderscheiden?
‘Maar het oog, waarde Mevrouw! wordt aangenaam gestreeld door de verscheidenheid. De mensch is niet alleen een redelijk wezen, ook zijne zinnen moeten gevleid en bezig worden gehouden. Wij zien het in de Roomsch-Catholijke Landen, waar muzijk en schilderkunst menigeen' aan den voet des altaars doen aanbidden, dien uw kwakersgeest van zinnen-verdooving buiten zoude hebben doen blijven. Gij, gij zelve, Mevrouw! hebt eene fraaije verzameling schilderijen, - maar, beken het mij, dat ge nimmer, - hetzij ge in uwe galerij te Sandham onder die heldere meesterstukken van Van Dijck wandeldet, of de Paulus Potter's in uwe zijvertrekken bezaagt, - dat ge nimmer zoo keurig een genot smaaktet, als u elken avond eene wèlgekozen verzameling van hofkaarten aanbiedt? de fraaije, ouderwetsche kleedingen, die aan herauten eener processie herinneren; het vrolijk, de zegepraal verkondigend scharlaken, de doodelijk wondende kromme sabels,
| |
| |
in sprekende tegenstelling met hetzelve; - de bleeke majesteit van de schoppens, - de boer in al zijne glorie!
‘Dit alles mag overtollig heeten, en zoo slechts hun naam op het gemeene bordpapier stond, zoude, zonder afbeelding, het spel er even goed om gaan; maar de schoonheid der kaarten zoude voor immer verloren zijn. Beroofd van alles, wat de verbeelding vleit, zouden zij dra ontaarden en gemeen worden. Verbeeld u eene ruwe houten plank of geel geworden trommelvel, in plaats van dat lief groen tafelkleed (het veldtapijt het meest nabijkomende), het geschiktst worstelperk voor deze hoffelijke kampvechters, een waardig tooneel voor hunne wedspelen en tournooijen! Verwissel deze fijn gedraaide ivoren viesjes (het werk van een' Chineeschen kunstenaar, die hun symbolum niet begreep, of hun waar doel even heiligschennend verachtte, als de onbeschaamdste daglooner van Ephese, die ooit de beeldekens der Godesse vernielde), verwissel ze voor kleine stukskens leder (het geld onzer voorvaderen) of krijt en een leitje!’ -
De oude Dame vereerde mijne gezonde logica met eenen grimlach, en ik heb altijd geloofd, dat ik aan hare goedkeuring van de, dien avond, door mij gehoudene rede, over haar lievelings-onderwerp, het legaat van eene allerfraaiste jas-tafel van keurig Sienna-marmer verschuldigd ben. Haar oom van moederszijde, Walter Plumer, (dien ik elders vermelden zal,) had haar van Florence medegebragt, - die jastafel en eene kleinigheid van vijfhonderd Pound St. vielen mij bij haren dood ten deel.
De eerste gift, die ik niet de minste schatte, heb ik met eerbiedige zorg bewaard, ofschoon zij zelve, om de waarheid te getuigen, nimmer zeer met het jassen was ingenomen. ‘Het is inderdaad een gemeen spel’, heb ik haar hooren zeggen, met haren oom twistende, die het zeer partijdig lief had. Zij kon het nimmer op zich verkrijgen hartelijk te zeggen: ‘ik heb honderd, ik heb vijftig oogen;’ - haar mond weigerde ‘jas en nel’ uit te spreken; zij noemde het een gemeen, een ontaalkundig spel. Ik zag haar eens een' Rubber verbeuren, (een spel om vijf dollars) omdat zij geen voordeel wilde trekken van den op te spelen boer, die haar zou hebben doen winnen, maar hetwelk zij had moeten eischen door de onbevallige verklaring: ‘Twee voor zijne hielen!’ Er is iets bijzonder edels in deze soort van zelfverloochening; Sara Battle was eene welgeborene!
Zij hield Piquet het beste kaartspel voor twee personen, ofschoon zij gaarne over de verwaandheid der termen spotte. Pique, Repique en Capot, dacht zij, waren niet van gemaaktheid vrij te pleiten. Maar spelen voor twee of zelfs voor drie personen, boezemden haar nooit veel belang in; zij had het vierkante
| |
| |
lief en verdedigde dus hare stelling: kaartspel is oorlogsspel, het einde is winst met roem, maar kaarten is oorlogen; schoon het spelen schijne! In een gevecht tot twee strijdenden bepaald, valt het doel, dat men zich voorstelt, te duidelijk in het oog; het is worstelen, maar geen oorlogen; door toeschouwers wordt de zaak niet veel verbeterd. Geen aankijker kan er belang in stellen, tenzij het eene weddingschap gelde, en dan is het alleen om het geld; uw geluk gaat hem niet uit deelneming in u of uw spel ter harte; drie personen is nog erger, een open oorlog van man tegen man zonder bondgenootschap of zamenzwering, als in het Jassen, of eene gedurige afwisseling van verschillende belangen, eene opvolging van verbindtenissen, waarin het hart niet deelt, even ligt aangegaan als verbroken, zoo als in het Omberen. Maar in vierkante spelen (zij meende Whist) is alles, wat men in het kaartspel bereiken kan, volkomen. Dáár sporen beide, voordeel en eerzucht, elk der partijen aan; de laatste kan, in de andere spelen, naauwelijks door den toeschouwer gevoeld worden. Hij heeft te klein een aandeel in de zaak. Maar Whistspelers zijn publiek en acteur tevens. Zij zijn hun eigen schouwspel en behoeven geene aankijkers, die in dit spel onverdragelijk en eene ware onbeschaamdheid zijn. Whist gruwt van onzijdigheid, en kent geen belang buiten zijn' eigen' kring. Gij verheft u op een' verbazenden trek van talent of fortuin, niet omdat een koele, of zelfs een belangstellende toekijker er getuige van is, maar omdat uw maat in het toeval deelt. Gij wint voor twee. Gij zegeviert beide. Twee zijn er door verrukt, twee zijn er tevens door uit het veld geslagen; maar hun valt de ongenade ligter, daar zij die deelen, terwijl de vereeniging (er het hatelijke van weg nemende) uwen roem verdubbelt. Wanneer twee tegen twee verliezen, zijn ze ligter te verzoenen, dan één tegen één in enkele slagting. Het vijandelijk gevoel wordt verzacht door de dubbele afleiding, en het oorlog wordt een beschaafd spel. Door dergelijke redenen was de oude vrouw gewoon haar geliefkoosd tijdverdrijf te verdedigen.
Zij was er nimmer toe te bewegen, om niets eenig spel te spelen, waarin het toeval de kansen regelde. Kans, plag zij te redeneren, - en bewonder hier nog eenmaal de scherpzinnigheid harer gevolgtrekking! - kans is niets, tenzij er iets van afhange. Het is duidelijk, dat dit geen roem kan zijn. Wat redelijke bron van zelfverheffing kan er voor iemand in gelegen zijn, alléén, honderdmalen troef-aas op te spelen, of het voor toeschouwers te doen, zoo er geen inzet mede te winnen valt? Maak eene loterij van honderd duizend loten, met slechts één gelukkig getal; welke aandoening, - domme verwondering uitgezonderd, - zoude
| |
| |
het kunnen opwekken, dat nommer even zoo vele malen door mij te zien trekken, zoo er schat noch landgoed aan verbonden was? Daarom hield zij niet van verkeeren, wanneer dit niet om geld werd gespeeld. Zij noemde het zot, en diegenen dwazen, voor wie, onder zulke omstandigheden, een toevallig geluk iets streelends had. Spelen van louter bekwaamheid voldeden haar niet meer; om een' inzet gespeeld, schenen zij haar een stelsel van overrompeling. Om roem gespeeld, hield zij dien voor eene ijdele uitkramerij des vernufts, van het geheugen of van het vermogen plannen te maken, van den een' tegen den ander', als een spiegelgevecht bij een' wapenschouw, bloedeloos, nutteloos en voordeelloos. Zij konde zich geen spel denken, waaraan het geestige mengsel der kansen, de fraaije verontschuldiging van goed geluk, ontbrak. Twee menschen in een' hoek der kamer Schaak spelende, terwijl het Whistspel zich in het midden bewoog, vervulden haar met onverdragelijk afgrijzen en verveling. Die wèlgesnedene gelijkenissen van kasteelen en ridders, de beeldspraak van het bord, plagt zij te zeggen (en ik geloof, dat zij hierin gelijk had) waren geheel misplaatst en zinneloos. Die koude hoofdgevechten sluiten alle verbeelding buiten, zij verwerpen vorm en kleur; eene lei en een griffel, zeide zij dan, mogt de waardige loopbaan zulker kampvechters heeten!
Den zuurzienden verachters van het kaartspel, die het de voedster der booze driften noemen, gaf zij niet onaardig ten antwoord, dat de mensch een spelend dier is. Hij moet er altijd naar trachten, op deze of gene wijze zijnen toestand te verbeteren; die drift kan voorzeker niet heilzamer afgeleid worden dan door een kaartspel. Het houdt zijne verbeelding bezig, het is inderdaad een tooneelspel; want wij spelen slechts om zeer veel belang te stellen in eene kleine somme gelds, en echter zijn wij, zoo lang de waan duurt, niet minder geboeid, dan of de inzet kroon en rijk gold. Het is eene soort van droom-gevecht; veel moeite, veel strijdens en weinig bloedstortens, groote middelen voor een klein doel. Even vermakelijk en vrij wat schuldeloozer dan vele dier meer ernstige levensspelen, welke de mensch waagt, zonder hen aldus te schatten.
Ondanks al mijnen eerbied voor het oordeel der oude Vrouwe, op dit punt, meen ik in mijn leven oogenblikken te hebben doorgebragt, waarin zelfs kaartspelen om niets zeer aangenaam was. Wanneer ik, naar ziel of ligchaam, krank ben, vraag ik somtijds om de kaarten, en speel uit liefde een spel Piquet, met mijne nicht Brigitta, - Brigitta Elia.
Ik stem toe, dat er iets kleingeestigs in is: maar door tandpijn geplaagd, of met een' verstuikten voet gekweld, wanneer ge on- | |
| |
derworpen en lijdzaam zijt, dan verheugt het u eene mindere soort van beweging te mogen nemen.
Er bestaat, ik ben er van overtuigd, er bestaat een zieken-Whist.
Ik stem toe, het is niet de hoogste stijl; ik vraag er de asch van Sara Battle vergiffenis voor; helaas! zij leeft niet meer, bij wie ik mij er over moest verdedigen!
In oogenblikken als de beschrevene, schijnen mij de voorwaarden, welke mijne oude vriendin verwierp, geoorloofd; ik houde er dan van een dertien of een veertien te hebben, schoon zij niets beduiden. Ik schik mij naar een minder belang, de ziekte brengt er mij toe, die schaduwen van winst vermaken mij.
Het laatste spel, dat ik met mijn lief nichtje speelde (ik maakte haar Capot) - durf ik u zeggen hoe dwaas ik ben? - ik wenschte dat het altijd geduurd had, schoon wij wonnen noch verloren, schoon het slechts eene schaduw van spel heeten mogt. Ik zoude die ijdele dwaasheid gaarne altoos hebben voortgezet. De waterketel, waarin het verzachtend geneesmiddel voor mijn' voet werd gekookt, en dat Brigitta gedoemd was er na het einde van het spel op te leggen, had altijd aan mijne zijde moeten blijven gonzen, - en, daar al zulk nat linnen mij een gruwel is, moest de ketel nog aan mijne zijde staan; Brigitta en ik nog immer spelen!
|
|