| |
John Fenimore Cooper op reis.
Qu'est ce qu'un voyageur? - n'est-ce pas par hasard
Un mortel ennuyé qui n'est bien nulle part
Qui sort de son pays pour voir d'autres visages,
Et de nouveaux travers, que l'on appelle usages;
Qui rencontre en tous lieux nouveaux sujets d'ennui,
Et mécontent de tout, revient bâiller chez lui?
Toen Groot-Brittanje zich omstreeks het eerste vierde dezer eeuw op het gelijktijdig bezit van drie zeldzame dichterlijke vernuften mogt verhoovaardigen, zeide één harer kinderen - regt Engelsch - dat de Muze der Poëzij al het geschapene tusschen hen verdeeld had. De hemel werd aan Moore toegekend, - ik weet waarlijk niet, of de man aan den hemel van Christus of aan dien van Mahomed dacht; - Walter Scott, gij vermoedt het, kreeg de aarde ten zetel, want een Engelschman houdt zijn eiland voor de natuurlijke vertegenwoordigster derzelve; en Lord Byron ontving de niet gemakkelijke taak Lucifer in zijn duister rijk te overwinnen, een last, dien elk, voor wien Vondels meesterstuk geen gesloten
| |
| |
boek is, heuschelijk zoude hebben geweigerd. Er was meer vernuft dan waarheid in die vinding, en de strekking der schriften van de drie groote mannen is verre van dezelve geheel te wettigen.
Doch een later eisch van dien aard mogt gegronder heeten; het was die van Jonathan, welke voor John Fenimore Cooper den drietand van Neptunus vroeg, en hem den grootschen eernaam van dichter en schilder der zee toekende. Wij beroepen ons op het oordeel van hen, die zijne meesterlijke tafereelen van dien aard gelezen hebben, - wij beroepen ons zelfs op de eenzijdigheid van zijn talent. Scott is in Quentin Durward en in Ivanhoe, of wilt gij in Europa en in het Oosten, even groot schilder als op zijne Hooglandsche bergen, of in Woodstock of Waverley; - Byron's lier heeft toonen, welke de hemel aan de hel benijdt, - Moore's Prophet of Chorassan bewijst, dat er ook andere verwen op zijn palet zijn dan tinten van rozengeur en maneschijn; - Cooper daarentegen, Cooper moet gij op zee laten, wanneer gij hem bewonderen wilt. Werp mij zijne woestijnen, zijne Savannah's, zijne bosschen niet tegen; wat zijn het anders dan een andere Oceaan, eindelooze ruimten, waarop geene menschelijke bewoners een spoor hunner aanwezigheid achter lieten; wildernissen, waarvan hij ons de vergeten zwervers met even gloeijende kleuren schildert, als die, welke hij bij het in het leven terugroepen der gezonkene beheerschers der wateren bezigt? Voor mij, ik heb Cooper niet meer dan twee malen in zijnen Bravo herkend; de eerste maal bij gelegenheid eener ongelukkige reminiscentie uit the Spy; de tweede maal bij den heerlijken wedstrijd op de golven van het Adriatische meir, - hij zag in Venetië slechts eene andere Venus, uit de baren geboren. Verg mij niet, dat ik u van den Heidenmauer en den Headsman spreke; ik zoek niet gaarne naar doornen aan de rozen; - ik betreur elke verkeerde aanwending van talent of genie. Het is een vergeefsch martelaarschap!
En toch wagen wij het uwe aandacht op dien man te vestigen; niet als romanschrijver, niet op zee, maar reizende langs den Rijn en door Zwitserland, in eene gemakkelijke postkoets, nog altijd Yankee, het is waar, maar Yankee, die met al de genoegens van het Europeesche leven opheeft, en Frances Trollope menige aanmerking op zijn geliefd Vaderland toestemt. Vrees evenwel niet, dat wij u eene letterlijke vertaling dier Excursion on the Rhine en Visit to Switserland zullen geven, of u lang doen stilstaan bij zijne Residence in France! Voor het laatste is er bij ons te weinig constitutionneel leven, en onze dagbladen hebben u buitendien van tijd tot tijd met de gebeurtenissen in Parijs bekend gemaakt, welke Cooper door eenen republikeinschen bril beschouwt; - wat de eersten betreft, wij zijn verklaarde tegenstanders van drooge reis- | |
| |
journalen, en willen ons voorstellen, dat wij in de postkoets slechts naar de aardigste anecdotes en opmerkingen van Cooper luisterden. Het moet pikant, het kan zelfs nuttig zijn dien man te hooren, wanneer het eigenaardige zijner wijze van zien niet in honderde gemeenplaatsen des dagelijkschen levens te loor gaat. Wij zullen dus al de genoegens der reize smaken, zonder de vermoeijenissen derzelve door te staan, zonder de kosten te moeten dragen, iets voor Hollanders zeer wezenlijks, - vindt gij niet? Het zal u voor het minst blijken, dat de groote landgenoot van Washington Irving niet tot die reizigers behoort, in ons motto even juist als scherp geteekend, - dat hij niet zonder vrucht eenige jaren op het Vaste Land doorbragt, - en onpartijdig genoeg is, waar de weegschaal bij zijne vergelijkingen ten onzen voordeele overhelt, uit geene bespottelijke vaderlandsliefde, de minderheid van America te verzwijgen. Het is die openhartigheid, welke ons in hem bevalt, welke wij gaarne, ook door onze reizigers op kleiner schaal, zagen navolgen.
Zie hier de fragmenten, welke wij vervolgen zullen, indien zij u niet doen geeuwen.
| |
Een tuin achter het huis en postpaarden.
Parijs.
Wij zijn een weinig geneigd te stoffen op de gemakkelijkheid van het reizen in America, en, voorzeker, zoo lang als iemand het in stoombooten en op spoorwegen kan uithouden, en met louteren spoed tevreden is, kan geen Land ter wereld misschien met het onze wedijveren, de afstanden in aanmerking genomen; maar ons ontbreekt geheel de voortreffelijkste wijze van de eene plaats naar de andere te komen, welke men in Europa aan de inrigting der Posterijen heeft dank te wijten. Door hare paarden voor uw eigen rijtuig te laten spannen, wordt de koets u eene andere kamer, in welke niemand regt heeft onaangediend binnen te treden, in welke gij voor alle stoornis beveiligd zijt, - en gij blijft, wat meer zegt dan dit, heer van uwen tijd. Welk een genoegen is het te kunnen gaan waarheen het u behaagt - te kunnen stilhouden waar het u lust; en niet van het blazen van den hoorn of het kleppen der klok af te hangen! Wat de snelheid betreft, ge kunt, des verkiezende, tien (Engelsche) mijlen in één uur afleggen, door eene kleinigheid meer te betalen, - of met slechts de helft van dien spoed voortrollen, indien dit beter met uwe neiging overeenkomt. Een goede knecht en een goed rijtuig zijn onontbeerlijk; maar beide zijn, tot billijken prijs, in dit gedeelte der wereld te krijgen.
| |
| |
Ik gevoelde nooit het voordeel van deze wijze van reizen - en ik geloof nu alle anderen te hebben beproefd - noch het aangename van den voet, waarop men te Parijs leeft, zoo sterk als bij deze gelegenheid. Tot het laatste oogenblik toe had ik niet besloten, welken weg wij zouden inslaan, over welke plaatsen wij het doel van onzen togt zouden bereiken. De meubelen der vertrekken, welke wij bewoonden, waren mijn eigendom, en het was ons plan vóór den winter in Parijs terug te zijn, ten einde er dien door te brengen. Vroeg in den morgen was de ballast gestouwd - het rijtuig stond in den hof gereed - en te tien ure zetteden wij ons, als gewoonlijk, rustig aan het ontbijt. Wanneer gij waart binnen getreden, ge zoudt naauwelijks eenig teeken van reisvaardigheid aan ons hebben bespeurd. Als ervaren veteranen hadden wij ons bij het inpakken tot het schraalst mogelijk minimum bepaald; geen enkel meubel was van zijne plaats geraakt; alles was in volkomen orde, en gij zult u eenig denkbeeld der gemakken kunnen vormen, wanneer gij in het oog houdt, dat deze de toestand was van een huisgezin, dat uit vreemdelingen bestond, en dat binnen een half uur eene reize van verscheidene maanden zou aanvaarden; werwaarts wist men niet.
Ik dacht aan den steenworp van Rousseau, toen ik in mijne besluiteloosheid door de glazen der kamer in den fraaijen tuin tuurde, die zich achter dezelve uitbreidt; en ofschoon ik als vreemdeling misschien weinig bevoegd ben over het onderwerp vonnis te vellen, wil ik liever met u kouten over die te Parijs zoo algemeene lusthoven, dan over de twijfelingen van den armen Jean Jacques of de mijne. Ik ken de stad reeds sedert zes jaren, en toch verbazen dezelve mij dagelijks door hun aantal, hunne schoonheid en hunne pracht. In Rome en in Florence, in Venetië en in Genua mogen de lusthoven het in rijkdom en uitgestrektheid, betrekkelijk, van de Parijsche winnen, maar, Rome uitgezonderd, bezit geene dier steden zulke tuinen; en Rome zelve heeft er slechts weinige bij de paleizen harer edelen. De Romeinsche Villa's zijn meest alle van de paleizen afgescheiden, en de helft derzelve liggen buiten de muren der Heilige stad. De bijzondere noch openlijke tuinen binnen Parijs kunnen met deze Villa's vergeleken worden; maar er is eene weelde, eene rust, eene schoonheid, in die vijf of zes morgen lands, die hier achter zoo menig hôtel in lusthoven herschapen zijn, welke ik niet geloof, dat eenige stad der Christenheid in zulk een' overvloed aanbiedt. De wijze van leven, welke het hôtel tusschen la cour et le jardin plaatst, wordt teregt voor de volmaaktste aangezien, die een verblijf in de stad veroorlooft: want terwijl zij veiligheid waarborgt door middel der poort, en het gebouw aan de straat onttrekt - de hoogste wensch van wie
| |
| |
niet tot het gemeen behooren - geeft zij plaats en ruimte voor beweging en verlustiging door lommer, heestergewassen, boomen en wandeldreven. Het is niets ongewoons voor Franschen, in den zomer hunnen maaltijd te doen op eene schoone stille plek van zulk eenen hof, en dat in het hart van eene der volkrijkste en drokste steden van geheel Europa. De armzalige en bekrompene onderdeelen van onze steden beletten voor immer de mogelijkheid van het genot eener zoo groote en echter zoo gepaste weelde, en indien het al dezen of genen lieveling des lots ten onzent gelukken mogt zijne eigen woning en buurt in dezen trant te verfraaijen, zoude een club ondernemers hem spoedig verpligten, hun door zijne laurierboomen en rozenstruiken een pad te banen of een' weg te openen, ten einde hunne zakken te vullen. In America sympathiseert elk met den man, die geld verdient; want dat is het voorwerp der algemeene jagt, de snaar, welke men slechts behoeft aan te roeren, om bij het gansche publiek weerklank te vinden; en klein is inderdaad ten onzent het getal dergenen, die zich een begrip kunnen maken van de geneugten van iemand, die het zijne op eene bevallige wijze en met eenen goeden smaak wil besteden en genieten. Wanneer dit het gevolg was van de eenvoudigheid onzer leefwijze, zoude het ten minste eerbiedwaardig zijn; - maar elk weet, dat het grootste genoegen ten onzent in pralen bestaat: eene tentoonspreiding van pracht, ten koste van gemak en gepastheid, is het euvel, waaraan men in America mank gaat.
Eenige minuten vóór tien ure en het geklikklak van zweep en hoeven verkondigden ons, dat de paarden naderden. De porte-cochère werd geopend, en twee postiljons, met ouderwetsche stevels, reden, elk op een ros gezeten, en een ander bij den teugel houdende, binnen. Dit alles geschiedt rustig, daar er niets ongewoons in steekt; zij spanden de paarden voor het rijtuig, zonder eene enkele vraag te doen, en plaatsten zich toen in hun bont liverei naast hetzelve. Ondertusschen waren wij in de calèche gestegen; de paspoort was voor Brussel genomen: ‘Par quelle route, Monsieur?’ vraagde de postiljon, met den voet in den stijgbeugel, gereed zich in den zadel te werpen. ‘A St. Denis!’ antwoordde ik, daar de vraag mij tot het nemen van een besluit verpligtte, en al mijne twijfelingen deed ophouden, zoo als twijfelingen dit gewoonlijk doen door het inslaan van het platgetreden spoor.
| |
Louis Philippe en generaal Lafayette.
Generaal Lafayette vattede in 1830 de republikeinsche betuigingen van den Roi-Citoyen, in het eerst te letterlijk, op, en nam misschien niet altijd dat ménagement in acht, waarop iemand, die een' troon
| |
| |
bekleedt, al is het un trône populaire, aanspraak maakt. Hij verhaalde mij, toen ik hem in dien tijd eens des avonds bezocht, dat de Koning hem des morgens gezegd had, dat eenigen zijner hovelingen den Generaal un maire du palais noemden. Ik vroeg hem, of hij geloofde, dat Z.M. met die meening instemde. ‘Wel, hij betuigt wel niet, dat hij het doet; maar ik geloof toch, dat hij tant soit peu van hetzelfde gevoelen is.’ Het was een kittelachtige toestand met een' Souverein op zulk een' voet te staan, een toestand zonder voorbeeld in Frankrijk, voor het minst, sedert de dagen van Hugues Capet. Weinige weken later deelde Generaal Lafayette mij een ander gesprek mede, dat hij met den Koning over zijn eigen vrij lomp ontslag uit zijne geliefkoosde betrekking gevoerd had. ‘Gij zult voor uw leven tot honorair Opperbevelhebber over de Nationale Garde benoemd worden,’ zeide de Koning. - ‘Sire! wat zoudt gij er van zeggen honorair Koning te zijn?’ was het antwoord. Het was duidelijk te zien, dat zulk eene vriendschap niet altoosdurend konde wezen.
|
|