teugels van het bewind in handen hield, sommigen zich verbeeldden, dat, ‘daar iedere verstandige vrouw zich gaarne met zaken bemoeit, haar, volgens hun gevoelen, slechts weinig verstand moest zijn ten deel gevallen, dewijl zij zoo afgetrokken van dezelve leefde.’ Hij prijst haar voorbeeldig gedrag; - ‘geregeld in de uitoefening harer Godsdienstpligten, bragt zij een goed gedeelte van den dag in haar eigen vertrek door, las zeer veel, hield zich dikwerf met handwerken onledig, en scheen haren tijd en hare gedachten aan alles behalve aan staatszaken toe te wijden. In verkeer en gesprek toonde zij zich levendig en verpligtend; er was niets gedwongens, niets onnatuurlijks in haar. De Koning zeide tot den Graaf van Shrewsbury, dat, ofschoon hij het regte middel Engeland te behagen niet wist te bedenken, hij zeker was, dat zij het zoude uitvinden, en dat wij allen onder haar bestuur zeer gelukkig zouden zijn.’ Ziedaar het miniatuur-portret, dat Burnet ons als dat der Koningin aanbiedt; wij zien niets dan hare gerustheid, hare eenvoudigheid, en hare onbekommerdheid, bij de belangrijke gebeurtenissen, welke onder hare oogen voorvielen: hoe verre is hij echter van de waarheid af! Wij zullen het gordijn van voor een levensgroot afbeeldsel wegschuiven, dat zij van zich zelve ontwierp. De onrust, waarin deze Vorstin leefde; de kwelling, het verborgen verdriet, de angsten en de wanhoop van Maria, gedurende de afwezigheid van Willem, zijn op geen blad der Geschiedenis te vinden! en, gelijk wij zagen, ontgingen zij zelfs aan den blik van den Schotschen Bisschop. Zij werden voor de nieuwsgierigheid en tot onderrigt der nakomelingschap bewaard; en door Dalrymple gevonden, in de brieven van Maria aan haren echtgenoot, in het kabinet van Koning Willem. Het kan nuttig wezen, de gesmoorde klagten dier bedrukte Koningin onder het oog des lezers te brengen, klagten, welke zij uitte in eenen tijd, ‘toen er in haar niets gedwongens, niets onnatuurlijks was, en zij, haren tijd en hare gedachten aan alles behalve aan staatszaken toewijdende, zich dikwijls met handwerken onledig hield.’
Wij zullen niet stil staan bij de bezorgdheid der Koningin voor het lot van Willem, - of hare vreesselijke vermoedens, dat velen, die haar omringden, haar ontrouw waren; - een verloren slag had haar noodlottig kunnen wezen, eene zamenzwering de vruchten eener zege kunnen doen te loor gaan, - de gedurige schrikken, welke zij doorstond, waren van dien aard, dat zij ons doen aarzelen te beslissen, wie het meeste leden, zij, die van den troon waren gestooten, of zij, die denzelven hadden beklommen.
De Koningin was er zóó verre van, hare gedachten aan ‘geene staatszaken toe te wijden,’ dat elke brief, gewoonlijk omstreeks den avond geschreven, eene kronijk van den strijd des dags inhoudt; zij verhaalt niet alleen de gebeurtenissen, maar deelt zelfs gesprekken