De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
Wetenschappelijke bijdragen.Berigten over Sumatra.(Vervolg en Slot van Bl. 28, No. VII.)De geheele vereenigde vloed, die nu, langzaam en statig, in eene Noord-Oostelijke rigting, door het lage en vlakke land heenkronkelt, heet van hier af en verder benedenwaarts, tot hij zich in zee verliest, Kampar besar of groote Kampar. Bij Panggalan kotta baroe zal de Batang may reeds bevaarbaar zijn voor prahoejen van honderd pikols (à 40 gantangs ieder); volgens anderen heeft men er intusschen slechts vaartuigen, die 600 tot 800 gantangs laden, en met zes menschen bemand zijn. Wat er ook van zij, zóó veel is zeker, dat de vaart bij gezegd dorp slechts met kleine vaartuigen geschiedt, tot aan het dorp Koewo, alwaar men zich bereids geheel in het lage vlakke land bevindt. De goederen worden hier echter veelal in eenigzins grootere prahoejen overgeladen, waarmede de reis verder wordt vervolgd tot Palalawang, welk laatstgenoemd dorp eene voorname stapelplaats is, die, nog eenige dagreizens van het zeestrand verwijderd, op beide de oevers van de Kampar besar is gelegen. Men rekent de reis van Kotta baroe tot Moewara sako op 10 tot 12 dagen, en van hier tot Palalawang op 3 à 4 dagen. Voor den geheelen terugtogt zal men, plus-minus, eene maand noodig hebben. In het afvaren wordt meestal geroeid, in het opwaarts keeren, veel met lange bamboezen gestooten. De val Antako, waarvan hier boven is gewaagd, zal, bij hoog water, geheel onzigtbaar zijn; maar, bij lagen stand van hetzelve, 3 tot 4 voeten regtlijnige storting hebben, waarom bij laatstgemelde omstandigheden de goederen steeds hier ontscheept moeten worden. Van Palalawang wordt de handel met groote vaartuigen, welke drie masten voeren en met 20 tot 30 personen bemand zijn, naar Singapore en elders over zee gedreven. De inlanders zeilen, tot dat einde, uit de Koewala kampar komende, oostelijk om het eiland Pantjoor naar Groot-Karimon, dat op 1o 0′ N. breedte en 100o 25′ Oosterlengte van Greenwich ligt, en vervolgen alsdan van hier de reis N. Oostwaarts naar Singapore, welk laatstgemeld eiland, onder de inlandsche kooplieden in onze bezittingen alhier, algemeen onder den naam van Salet bekend is. Op den noord- | |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
hoek van het eiland Groot-Karimon, alwaar zich eene piek verheft, moeten een aantal Sinezen wonen, die zich voornamelijk met het graven van tin, uit gemelden berg, bezig houden, welk metaal zij insgelijks grootendeels te Salet verkoopen. Den geheelen overtogt van Palalawang tot Singapore stellen de inlanders gewoonlijk op zes dagen reizens. Ten Oosten van de zes kotta's, welke met Tandjong pauw eindigen, liggen, langs de boorden van de Batang kampar en Batang may, de acht kotta's, die de volgende dorpen tellen: Tandjong balie, Batoe basoerej, Pankej, kotta Toeha, Meidinsabam, Moewaratakkoe, Tandjong en Goenoengmalelo. De Batang kampar of may verder afzakkende, komt men in de vijf kotta's, bestaande uit de dorpen: Koewo, Salo, Pankienang, Ayer tierie en Roembieo, en beneden deze afdeeling heeft men eindelijk de drie kotta's, bevattende de dorpen Kampar, Tarantan en Tarata boeloe. Van laatstgenoemde plaats loopt een weg noordwaarts door een laag en moerassig bosch naar Pakenbaroe, welke route slechts eene goede dagreis ver zal zijn. Pakenbaroe is een aanzienlijk dorp, dat op den regter oever van de rivier Tabang of Siak ligt, en alwaar vrij veel handel wordt gedreven, inzonderheid met de verder landwaarts gelegene distrikten. Men zal hier vaartuigen hebben, die 30 tot 50 koyangs laden, en met welke men, de Batang Tabang afzakkende, in twee dagen de stad Siak bereikt. Van hier heeft men alsdan nog twee dagen reizens tot aan zee. De uitmonding der rivier, welke in de straat van Malakka valt, heet Koewala, SiakGa naar voetnoot(1). Wegens het moeijelijke vervoer der goederen over land van Tarataboeloe naar Pakenbaroe is de handel met Siak, uit onze binnenlanden in derzelver naburige vrije streken, van veel minder aanbelang dan die, welke langs de Batang kampar af, naar Palalawang wordt gevoerd, welke narigten ook volkomen overeenstemmen met de opgaven in de Singapore chronicle, aangaande de artikelen, welke op dit eiland van de Oostkust van Sumatra aangebragt worden. Vooral zijn deze opgaven belangwekkend ten opzigte van de koffij, van welk produkt eene aanzienlijke hoeveelheid van de rivier Kampar, in de laatste jaren, te Singapore is ingevoerd geworden. De stad Siak is gelegen aan beide oevers van de rivier Tabang of Siak, omtrent 16 geographische mijlen van derzelver uitgang in zee verwijderd. De breedte van dezen stroom bedraagt, volgens | |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
Milburn, ongeveer eene halve Engelsche mijl, en zijne diepte van 7 tot 15 vademen; maar op de baak staat, bij laag water, slechts 16 voet, en verscheidene ondiepten liggen nabij deszelfs mond. Men neemt daarin een geregeld rijzen en dalen van het water, tot boven Pakenbaroe, waar. De oevers zijn laag, drassig en geheel met bosch bedektGa naar voetnoot(1). De voornaamste artikelen, die te Siak worden omgezet, en waarvan de prijzen slechts geringe veranderingen ondergaan, bestaan uit:
en eenige weinige andere producten. De Radja of Vorst van Siak heeft 5 pCt. van allen invoer, berekend naar de factuurswaarde. Bij den uitvoer is alleen Was met 2 Sp. matten per pikol belast. Eenige mijlen bezuiden de Batang may, vloeit de Batang rieo, eene eenigzins kleinere rivier, die uit den Boekit kamoemoeng ontspringt, en na zich verscheidene mijlen lager, bij kotta Lama, met de Batang siebayang, en vervolgens nog met onderscheidene andere stroomen vereenigd te hebben, hare wateren door de Kampar besar in zee voert. Op den regter oever van de Batang rieo ligt de inlandsche handelplaats Panggalan kapas, die tot de vijf dorpen behoort, welke het landschap Kapas vormen, dat ten Oosten aan de vijftig kotta's grenst. Naar Panggalan kapas heeft men slechts één' weg uit de Bana lima poeloe die van Paya kombo over Tarem en het gehucht Boeloe-kasso gaat. Van hier loopt het pad opwaarts over den Boekit kamoemoeng en vervolgens, bijna aanhoudend, door bosch en wildernis tot aan gezegde marktplaats. Men moet daarbij verscheidene malen de Batang rieo en meer andere rivieren doorwaden. Onbeladen gaande, zal men den togt van het dorp Tarem tot Panggalan kapas in 1 tot 1½ dag kunnen volbrengen, terwijl men, bevracht zijnde, | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
gewoonlijk 3 dagen daartoe noodig heeft, waar men alsdan in de hier en daar verstrooid liggende boschtuinen overnacht. Deze meerdere moeijelijkheid in de gemeenschap maakt deze handelplaats van minder aanbelang voor onze bezittingen, dan Panggalan kotta baroe. De vaartuigen, welke men op de Batang rieo gebruikt, zouden slechts 100 tot 300 gantangs bevatten en door 3 tot 4 koppen bemand zijn. Men maakt daarmede de reis, van Panggalan kapas tot aan het tamelijk volkrijke dorp Koentoe, in 2 à 3 dagen. Hier heeft men grootere gedekte prahoejen, die door 8 tot 10 personen geroeid worden en 1000 tot 4000 gantangs ladenGa naar voetnoot(1), en met welke men, de rivier Siebayang verder afzakkende, in 8 tot 10 dagen Palalawang bereikt. De terugtogt van laatstgenoemde plaats tot Panggalan kapas zal 16 tot 20 dagen vereischen. Van de menigvuldige dorpen, die langs de Batang siebayang liggen, voeren verscheidene wegen over land naar de rivier Kampar of May en elders. Zoo bestaat er een pad van Koentoe naar Panggalan kotta baroe, dat vier dagreizen ver is. Een andere weg loopt van Lipat kajin naar Koewo, die omtrent 10 uren gaans is, en een derde van het dorp Goenoeng seilan naar Salo, insgelijks van twee dagreizen afstand. Het land, dat men langs deze wegen doortrekt, is doorgaans laag, niet zelden moerassig en bijkans overal met bosch bedekt. Men wil, dat zich in deze uitgebreide wildernissen vele olifanten ophouden; ook zoude men er nu en dan eenen orang-oetanGa naar voetnoot(2) ontmoeten, welk laatstgemeld dier door de inlanders Mawej wordt genoemd. Eene derde, door ons reeds vroeger met een woord vermelde inlandsche stapelplaats, die door onze oostelijke afdeelingen meer schijnt bezocht te worden, dan de voorgaande, is bij de bewoners dezer streken bekend onder den naam van Panggalan sarie. Dit dorp is gelegen in een laag en vruchtbaar dal, bij den zamenloop van eenige armen der rivier Siebayang, die haar water door eene menigte takken van verschillende bergtoppen en heuvelen ontvangt. Uit ons distrikt vier kotta's of Alaban, leiden drie onderscheidene wegen naar deze handelplaats, waarvan één van Sietanang, bij Gadoeij, over den Boekit sieniepie gaat; een tweede loopt van Ampalo over den Boekit Tjoendoeng, en eindelijk de derde, over de gehuchten Padang loenga en Oengang. Alle drie deze paden zijn intusschen bijna even moeijelijk wegens het bergachtige land, dat zij doorloopen en deszelfs uitgestrekte wildernissen, waarin men slechts hier en dáár eene op zich zelve staande hut vindt, die te midden van eenen armoedigen boschtuin van Patatas, | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
Djagoeng of Turksch koorn en eenige kleine rijstplantaadjen gelegen is. Onbezwaard leggen de inlanders deze wegen gewoonlijk in 2, bevracht in 3 tot 4 dagen af. De vaartuigen, met welke de handel op de Batang siebayang, van Panggalan sarie, tot Koentoe wordt gedreven, zullen 400 tot 500 gantangs groot zijn en door 5 tot 6 menschen geroeid worden. Te Koentoe worden de goederen alsdan met grootere vaartuigen verder afwaarts gebragt, gelijk ik reeds boven heb aangeteekend. De vierde en laatste handelplaats eindelijk op onze kaart, die tevens, voor onze tegenwoordige bezittingen, de onbeduidendste van allen is, ligt ongeveer vier mijlen ten O.Z.O. van Panggalan sarie, op den regter oever van de Batang sienjienjie, welke rivier in het gebergte Talaga baros ontspringt, en zich bij het dorp Lipat kajin met de Siebayang vereenigt. Deze marktplaats is genaamd Panggalan indaroeng. Het pad van het gehucht Mengantie derwaarts, voert door eene wilde en bijna geheel onbewoonde streek. Bevracht zijnde, blijven de inlanders op deze route meestendeels 3 tot 4 nachten onderweg. Men bedient zich te Panggalan indaroeng van kleine prahoejen, waarmede men de vaart op de rivier Sienjienjie tot Lipat kajin in 5 tot 6 dagen volbrengt. Behalve deze vier hoofdstapelplaatsen, uit welke de handel te water naar de Oostkust gedreven wordt, blijft ons nu nog de rivier Indragierie over, die het grootste gedeelte van hare eerste wateren nagenoeg uit het hart van onze bezittingen hier ontvangt. De rivieren Sinamang, Oembielien, Ampat plankies en Siejoejoeng maken, in dit hoogere gedeelte, hare voornaamste bronnen uit. Deze vier aanzienlijke en wilde stroomen, tot welke nog eenige andere kleine komen, vereenigen zich in eenen naauwen en zeer steilen, rotsigen bergpas, op 0o 31′ tot 33′ Noorderbreedte en 100o 53′ tot 54′ Oosterlengte van Greenwich, alwaar deze onstuimige watermassa, als ware het, door eenen trechter Oost-Noord-Oostwaarts stort, welke vloed alsdan door de inlanders Batang kwantan wordt genoemd. Onder die benaming stroomt deze rivier ruim anderhalven graad Oostwaarts, waarna dezelve den naam van Indragierie ontvangt, dien zij ook behoudt, tot zij zich, door verscheidene armen, in zee heeft verloren. Bij het gehucht Doeriangedang, dat een paar mijlen beneden het bovengenoemde merkwaardige vereenigingspunt, op den regter oever van de Kwantan, is gelegen, heeft deze stroom ongeveer 200 tot 250 voeten breedte, en daarbij eene zeer verschillende diepte van 2½ 5, 8, 11 en 6 vademen. Het bed van denzelven schijnt in dit gedeelte zeer klippig te zijn, doordien vele rotsblokken hier, | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
en dáár oprijzen, waartegen zich het tamelijk driftige water met zwaar gebruis breekt. Evenwel wordt de rivier hier reeds bevaren met kleine vaartuigen van 150 tot 200 gantangs, waarmede men, bij eenigzins hoog water, in één' dag, gemakkelijk het dorp Loeboedjambie kan bereiken. Voor de terugreis heeft men echter steeds 4 tot 5 dagen noodig. Behalve deze waterpassage loopen, uit onze Z.O. afdeelingen, verscheidene paden over land naar Loeboedjambie, die echter allen vrij moeijelijk en meest onderscheidene dagreizens ver zijn. Het dorp Loeboedjambie ligt op beide oevers van de Batang kwantan en is de hoofdzetel van het Rijk van dezen naam. Hetzelve was vroeger eene zeer uitgebreide en volkrijke plaats, die echter door de oorlogen met de Padries veel geleden heeft; zijnde dezelve in 1823, na verscheidene dagen door eene Padriesche magt van ruim 1200 man belegerd geweest te zijn, op last van Toewankoe Pasaman van Lintouw, grootendeels eene prooi der vlammen geworden. Sedert deze noodlottige verwoesting hebben zich echter allengs weder een aantal inlandsche kooplieden daar nedergezet, die thans weder met het Oosterstrand en de verder Westelijk of opwaarts liggende landschappen eenen vrij levendigen handel drijven. De voornaamste handel schijnt in lijnwaden en zout te bestaan, welke artikelen veelal tegen andere inlandsche producten, inzonderheid koffij, verruild worden. Men vindt te Loeboedjambie vaartuigen, die 1000 en meer gantangs zout laden en met 16 tot 20 koppen bemand zijn. Met deze vaartuigen zoude men de reis van dit dorp tot aan het zeestrand in 6 tot 8 dagen af- en in 15 tot 20 dagen opwaarts maken. De oevers van de rivier Kwantan zijn doorgaans laag en glooijend, en haar bed zal eene gemiddelde diepte hebben van 1½ tot 3 vademen. Langs de boorden van dezen stroom liggen eene menigte dorpen en gehuchten, die onderscheidene landschappen vormen, waarvan bijna ieder een eigen en afzonderlijk bestuur heeft. Werpen wij ten slotte eenen algemeenen blik op deze verschillende rivieren, dan zien wij, dat dezelve ruim twee derde gedeelten van de breedte van dit eiland doorloopen, en op deze wijze eene hoogst belangrijke verbinding tusschen de ver afgelegene binnenlanden en het Oosterstrand opleveren. De Maleijers weten van deze, gelijk wij aangetoond hebben, voor de gemeenschap in het algemeen, en vooral tot het vervoer van producten, onwaardeerbare omstandigheid, het noodige voordeel te trekken, en hunne handelsbelangen, zelfs tot in onze bezittingen hier, te doen gelden, waarvan wij menigvuldige bewijzen erlangd hebben. De markten in de vijftig kotta's, Alaban en van andere verder Zuidwaarts gelegene afdeelingen, bevatten steeds eene hoeveelheid witte en ge- | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
kleurde lijnwaden, zijden stoffen, zout en meer andere artikelen, welke ten deele reeds op zich zelve den stempel der uitheemschheid dragen en buitendien ook, volgens de getuigenis der kooplieden zelve, van gindschen kant van het eiland aangebragt worden. Ofschoon nu de handel met de Oostkust over het algemeen, en die in koffij en zout meer in het bijzonder, langs onze Oostelijke grenzen, door nieuwe verordeningen genoegzaam beperkt, en zoo veel mogelijk gestremd is geworden, zoo zijn nogtans de sluikwegen door het gebergte te menigvuldig, om niet alles, wat men wil, van de hiervoren vermelde vrije, inlandsche handelplaatsen, zonder de minste moeijelijkheid, bijna dagelijks te kunnen erlangen. En stellen wij ook, dat de bewoners van de vijftig kotta's en Alaban, door eenen naauweren omgang, met onze handelsbronnen en inrigtingen bekend gemaakt, van het verkeer met de Oostelijke streken allengs geheel afzien, zoo zullen nogtans de ver van onze tegenwoordige stapelplaatsen verwijderd liggende Zuidelijke afdeelingen, bij name de distrikten Soenpoer, Moewara, Kotatoedjoe, Siejoejoeng en meer andere aangrenzende landschappen, bij voortduring tot den handel met Loeboedjambie aangemoedigd worden, tot wij eens eenen veiligen doortogt geopend zullen hebben van Padang, regtlijnig door de Tigablas en Sembielan kotta's naar bovengezegde, thans alleen door den grooten cirkel van den weg onzer hoofdplaats zeer afgelegen schijnende Landen. | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
Naschrift.Volgens bij het Museum ontvangene berigten van de Heeren S. Muller en P.W. Korthals, gedagteekend 17 October 1836, bevonden zij zich alstoen te Banjermassing op Borneo, en genoten eene volmaakte gezondheid. Hunne Natuuronderzoekingen waren met het beste gevolg bekroond, en de door hen gemaakte verzamelingen, boven verwachting, menigvuldig en kostbaar. Op eenen afstand van meer dan 250 Engelsche mijlen binnen 's lands van dat woeste eiland, hadden zij onze brieven ontvangen, en zagen zij toen eene scheepsgelegenheid te gemoet, om naar Java, en van dáár weder naar het Moederland terug te keeren. Het zal voor hunne betrekkingen en vrienden aangenaam zijn, zulks te vernemen, en deze zullen ongetwijfeld hunne wenschen met die der moedige en onvermoeide reizigers en met de onze vereenigen, dat derzelver voornemens verwezenlijkt, en niet door de menigvuldige gevaren, welke hen in hunne tegenwoordige hagchelijke verblijfplaats omringen, mogen te leur gesteld of verijdeld worden!
J.A.S. |
|