De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 634]
| |
Kort overzigt van de Geschiedenis der Nederlanden, met name der Noord-Nederlanden, van den vroegsten tot den tegenwoordigen tijd. (Een leiddraad bij onderwijs en zelf-oefening.) Door Mr. B.H. Lulofs, Hoogleeraar te Groningen, Lid van het Koninklijk-Nederlandsch Instituut enz., enz. (In twee Stukjes, waarvan dit eerste de oudere Historie bevat, benevens een enkel woord in de Voorrede over des Heeren Bilderdijk's Geschiedenis des Vaderlands, en in de Toevoegselen iets over Groningens voormalige betrekking tot Utrecht en Drenthe.) Te Groningen, bij J. Oomkens, 1835, XII en 310 bl. 8o.Dit alles (en nog meer) staat op den titel des Boeks! Wij merken het aan als een blijk van nederigheid des Hooggeleerden Schrijvers, dat hij meende als eene bijzondere aanbeveling voor zijn Werk te moeten vermelden, dat het zich met de Geschiedenis door Bilderdijk beschreven bemoeide. Hij zegt dan ook in het Voorberigt (op den titel heet het Voorrede): ‘Bij gelegenheid van het opstellen dezer Schets heb ik onzen beroemden Bilderdijk in zijne Geschiedenis des Vaderlands niet zelden bewonderd. Hoe vol opgeraapte stellingen, vitterijen, scheldwoorden en wonderspreuken dit Werk ook zijn moge, geeft het toch veel stof tot denken, en ook hier is allezins toepasselijk hetgeen ik mij reeds voor eenige jaren, nog bij 's Dichters leven, in mijne aanmerkingen over Bowring veroorloofd heb te zeggen, dat de Heer Bilderdijk, zelfs in zijne misvattingen, den man gelijk is, die des nachts met eene lantaarn of fakkel op reis zijnde, ook dáár, waar hij van den weg dwaalt, ligt anderen behulpzaam is om het regte spoor te vinden, of wel op de doolpaden, waarop hij is vervallen, nog veel nuttigs en fraais ontdekt.’ Daarop volgt eene geestige en juiste waardering van den veelal onverstandig gelaakten stijl van Bilderdijks Geschiedenis. Doch verder verklaart ZHG. zich tegen de beginselen van Bilderdijks geschiedschrijven; en gewagende van de toen nog versche Verdediging van de eer van J. Wagenaar en Vrouwe Jacoba, tegen Bilderdijk, door Prof. Siegenbeek, strijkt hij het vonnis, dat Wagenaar, als Historieschrijver, Bilderdijk honderdwerf overtreffe; en dat, ofschoon welligt, volgens het toenmaals bestaande stellige Staatsregt, Jacoba geen wettige Gravin was, toch ‘ex Jure Publico philoso- | |
[pagina 635]
| |
phico et naturalis, voor hetwelk vroeg of laat in iedere Burger-maatschappij al het daartegen indruischend Stellig Regt zal moeten zwichten, was zij het wel degelijk.’ - Ten slotte treffen wij er een' uitval in aan tegen de recensie in de Vaderl. Letteroefeningen van des Hoogleeraars reis naar Baden-Baden; deze verradt even weinig smaak als de twaalfderlei soort van letters op den titel, en den kakelbonten (soit dit Congrevischen) omslag des Boeks. Doch laat ons het Werk zelf beschouwen. Het heeft geene opgave van den inhoud, noch bovenschrift der bladzijden, tot gemak des lezers: maar behandelt, in Zeven Tijdperken, in 72 paragraphen, de Geschiedenis der Nederlanden van de vroegste tijden aan, dat wij iets van haar weten of gissen kunnen, tot aan de vereeniging van al de Nederlanden, in 1543, onder Keizer Karel V. De druk is goed; en de marginalia vergoeden eenigzins het gebrek van inhouds-opgave of register. Het Werk is doorvlochten met plaatsen uit oude en nieuwe Dichters; waaromtrent de Heer Lulofs in het Voorberigt eene opheldering geeft, die wij gaarne laten gelden; gelijk wij ook gaarne instemmen met den bijzonderen lof aldaar gegeven aan den Dichter Staring. Bij elke § zijn vragen gevoegd: eene inrigting, welke zeer nuttig zou zijn, indien de Lezer zich die uit de § zelve kon beantwoorden; of indien er althans eene bepaalde aanwijzing bijgevoegd was van de plaatsen, waar men op elke derzelve goed bescheid kon vinden. Dit niet het geval zijnde, maken zulke vragen het den Lezer lastig en het Boek minder bruikbaar. Iets anders was het, indien het Boek een compendium was voor lessen van den Hoogleeraar zelven; wanneer die Vragen konden dienen, om de Toehoorders vooraf oplettend te maken, en ter herinnering van het gehoorde; ofschoon zulke compendia daardoor minder bruikbaar worden voor anderen: maar de Heer Lulofs geeft, (volgens het Voorberigt) geen onderwijs in de Nederlandsche Geschiedenis; ofschoon, gelijk hij teregt er bij aanmerkt, dezelve zeer naauw verwant is aan het vak, waarin hij onderwijst, van Nederlandsche Letterkunde en Welsprekendheid. Ter beoordeeling van het Werk zelf, hetzij van het geheel of in bijzonderheden, laten wij ons voor ditmaal niet in, in maar wachten daarmede tot het geheel zal zijn in het licht verschenen; en wij verlangen daarnaar: want (om den Heer L. met gelijke maat toe te meten, als hij den Heer Bilderdijk meet): ofschoon men aangaande hetgeen de Heer L. schrijft, zoowel in vorm als inhoud, vaak van ander oordeel of anderen smaak moge zijn, men ziet toch doorgaans met genoegen zijn vernuft, en verneemt zijne veelzijdige geleerdheid, en laat zich gaarne, en doorgaans met vrucht, door ZHG. onderhouden.
χρρ. | |
[pagina 636]
| |
Taalkundig Magazijn, of gemengde Bijdragen tot de kennis der Nederduitsche taal: bijeenverzameld door A. de Jager, 2de Deel, 3de Stuk. Te Rotterdam, bij T.J. Wijnhoven Hendriksen, 1837 van bl. 223-358.In het 3de No. van dit Tijdschrift hebben wij verslag der zes eerste stukken van het boven aangekondigd Magazijn gegeven. - Het was ons regt aangenaam alstoen een gunstig oordeel over het Werk te kunnen vellen, en ook het thans voor ons liggende Stuk heeft aanspraak, op gelijke gunstige beoordeeling. Men vindt hier ten eerste (bl. 225-274) eene beknopte opgave der Handschriften en gedrukte Werken in de oudere en latere Friesche taal, door Jr. Mr. M. Hettema, voor de beoefenaren der Friesche taal zeer belangrijk. De geleerde Schrijver spreekt eerst over de Handschriften, en wel 1o. over de Perkamenten, waarvan hij er acht en 2o. over Papieren, waarvan hij er vier omschrijft; vervolgens spreekt hij over de gedrukte Werken en toont ten slotte aan, dat, hoezeer al de door hem opgestelde Stukken, in de oude Friesche taal, hoewel in spelling verschillende, zijn opgesteld, die taal zich echter in twee Hoofdafdeelingen, de oudere en nieuwere, verdeelt. Lezenswaardig is hetgeen de Heer Hettema hieromtrent aanteekent. Mogten zijne bemoeijingen en die van andere Friesche taalgeleerden strekken, om de beoefening van die echt-nationale en tevens rijke taal aan te wakkeren; van eene taal, die in ons Land maar al te zeer miskend wordt, als een patois of jargon, goed voor boeren, maar niet waardig om bestudeerd te worden. Hierop volgt (bl. 277-296) een verslag van den Hoogleeraar J.M. Schrant, aangaande een viertal Oud-Nederlandsche Rijmwerken, onlangs te Gend in het licht gegeven. Gezegde vier Rijmwerken zijn in den jare 1836, door den Heer Bloemaert, door den druk bekend gemaakt. De Uitgever brengt ze tot de Veertiende Eeuw. De Heer Schrant geeft uit twee derzelve eenige proeven, die van de zuiverheid der taal getuigen; en de Heer De Jager neemt deze gelegenheid waar, om in een bijvoegsel te spreken over de Rijmkronijk van Jan van Heelu en over den Reinaert de Vos, beide in het vorige jaar door den Heer J.F. Willems uitgegeven. Mr. L. Ph. C. van den Bergh geeft hierop (bl. 299-312) zijne beschouwing over de verbuiging der naamwoorden in het Oud-Nederduitsch: en de Heer L.A. te Winkel (bl. 315-328) iets over het gebruik der hulpwoorden hebben en zijn. Vervolgens treft men hier aan (bl. 331-344) eene lijst van Groningsche woorden, en eindelijk (bl. 347-358) opmerkingen, bedenkingen en vragen betreffende de Nederduitsche taal. - Op de gezegde lijst vinden wij aankalken voor iemand in de boete beslaan; flater voor misslag, fout; gelag voor onthaal; koeskas voor alles dooreen; ploeteren | |
[pagina 637]
| |
voor in het water plassen; schaperig voor onnoozel enz., als Groningsch opgegeven: zij zijn het echter niet uitsluitend, daar zij ook elders, ja in Holland, in die beteekenissen worden opgevat. Wij eindigen deze onze korte aankondiging, met dit Magazijn iederen beminnaar en beoefenaar onzer Nederduitsche taal, bij herhaling nadrukkelijk aan te bevelen, en den Verzamelaar veel deelneming, medewerking en ondersteuning toe te wenschen.
Candore et ardore. | |
De Reiskuur, uit het Hoogduitsch van Louis Lax, door Steenbergen van Goor. Te Groningen bij R.J. Schierbeek, Junior, 1837. 2 Deelen.Deze met smaak geschrevene reisbeschrijving door een gedeelte van België en Engeland bevat de avonturen en lotgevallen van den zich noemenden Hans van Zwicken, die in September 1834, op raad van zijnen medicus, deze reis, ter herstelling zijner gezondheid, ondernam. De Schrijver vergezelde hem, en zijne opmerkingen over het land, dat hij doorreist, en de volksgebruiken, die hij waarneemt, zijn zeer lezenswaardig. Bovendien worden dezelve afgewisseld door verhalen, tot welke, ten minste gedeeltelijk, waarheid den grondslag gelegd heeft. In een bevallig romantisch kleed gedost, en met scherts en luim hier en daar gekruid, maken zij inderdaad dit Werk tot eene hoogst aangename lektuur, en het Nederlandsch publiek is den Heer Steenbergen van Goor dank verschuldigd voor deze vertaling, die overal de kenteekenen draagt van 's mans geschiktheid voor zulk een' arbeid. Men vergeet geheel, dat het Werk oorspronkelijk in het Duitsch geschreven is: zóó los is de stijl, zóó gemakkelijk de periodenbouw. Nog onlangs schreef mij een beroemd Dichter: ‘de Gids onderscheidt zich, door dikwijls proeven te geven van den schrijftrant der gerecenseerde Schrijvers, hetgeen bij de andere Maandwerken doorgaans veel te spaarzaam geschiedt; waardoor zij, ter kwader uur, eene groote ruimte winnen voor geheel onbeduidend Mengelwerk.’ Ik wil mij dien wenk ten nutte maken, en door het mededeelen van een paar staaltjes van de schrijfwijze van Lax, en den stijl van zijnen vertolker, het Boek nader doen kennen. Tot het eerste breng ik het volgende, zoo juiste oordeel over onzen Koning, als een bewijs, dat de reiziger goed zag en naauwkeurig onderzocht; hij voert een' Belg sprekende in: ‘Dat Willem het beste voor ons Land wilde en beoogde, is onloochenbaar. Dat ons Land onder zijne regering wezenlijk gelukkig was, is almede niet te ontkennen; en ieder weldenkende Belg zou gaarne gezien hebben, dat het den Hemel behaagd hadde, ons onder zijnen, waarlijk niet drukkenden, schepter te laten blijven. | |
[pagina 638]
| |
Maar dat hij, hoezeer dan ook onwillekeurig, het zijne tot de tegenwoordige jammerlijke resultaten bijgedragen heeft, zal ieder, die der zake kundig is, mij gaarne toestemmen. Hij wilde het goede, maar hij wilde het op zijne wijze. Hij vergat, dat hij geenszins met eene verlichte, maar wel degelijk met eene, door de Fransche overheersching zedelijk verbasterde natie, te doen had, welke men zachtkens en langzamerhand van hare dwalingen terugbrengen en in hare inbeelding vooral niet te ruw beleedigen moest. Even als voor kinderen, had men ook voor haar den medicijnbeker met honig moeten bestrijken. De zoogenaamde grieven zijn reeds te dikwijls ter sprake gebragt, en gij weet toch zeker wel, waarin zij bestonden. Vele der vreemde Hoogleeraren, welke de Koning van elders beroepen had, waren voortreffelijke mannen, en het verlies van Birnbaum en anderen zal steeds voor België zeer te beklagen zijn: andere van die geleerde Heeren hadden hunne aanstelling slechts aan allerlei intrigues en woelingen te danken, waren de regering vijandig en werkten der geestelijkheid in de hand.’ Het tweede ontleenen wij aan het Hoofdstuk over de Soirée musicale te Brussel, alwaar zich onder anderen Mej. Bertrand op de harp, en Servais op de violoncel lieten hooren, en de beroemde Parijsche kunstenaar Fetis op de piano improviseerde. Regt geestig is de verdediging, die wij dáár vinden van de slaperigheid, welke, te midden van de heerlijke muzijk, Van Zwicken overmeesterde; dezen legt hij het volgende in den mond: ‘Wat toch is de slaap anders dan een voorsmaak der zaligheid, die immers ook niet anders is dan eene ongestoorde rust, zonder den strijd en de moeijelijkheden van het aardsche leven? waarom Cicero hem reeds een perfugium curanum et sollicitudinum noemde. Doch gelijk men niet zalig kan worden, als men niet rein van zonden is, zoo kan men ook geen' gerusten slaap genieten, zonder een goed geweten te bezitten. De booswicht slaapt nooit zoet, nooit gerust. Niets is nu geschikter, om in ons gemoed die harmonie te herstellen, welke zoo noodwendig tot het insluimeren is, wanneer geen deel van ons organismus zich te luid mag laten hooren, als juist de muzijk; want zij, die immers zelve harmonie is, wiegt hij gevoelvolle menschen, in zeker opzigt, alle neigingen en hartstogten in eenen graad van geestige rust, zoodat wij geheel ziel, en onze ziel geheel oor schijnen te zijn. Te regt zegt Oken: “de muzijk is de uitdrukking van het verlangen der ziel, om tot God terug te keeren. Zij doet den mensch onbewust naar eenen toestand haken, dien hij niet kent, en verplaatst hem in eene hemelsche rust.” Hoezeer nu zulk een zoete, wakende droom eenen zoeten, droomenden slaap bevordert, is klaarblijkelijk; en juist daarom, wijl de muzijk gevoelvolle perso- | |
[pagina 639]
| |
nen doet insluimeren en de geruste sluimering een bewijs van eenen deugdzamen wandel is, zegt Shakespeare te regt: wie geene muzjik in zijne ziel heeft, is tot elke misdaad bekwaam. Derhalve behoordet gij, in plaats van mij te bekijven, er dankbaar voor te zijn, dat u een voor muzijk zoo vatbaar reisgenoot geschonken is, terwijl ik mij eigenlijk voor u moest wachten.’
V. | |
De Carbonari in Rome. Uit het Fransch van Charles Didier, door Steenbergen van Goor. Drie Deelen. Te Leeuwarden, bij L. Schierbeek, 1837.De Aristocratie onzer dagen ergert zich zeker te zeer aan den titel van dit Boek, om het te lezen; daar een gepoederd hoofd niet langer haar attribut obligé is, gelooven wij ons niet onjuist uit te drukken, u verzekerende, dat haar bij de lezing de haren van schrik zouden te berge rijzen, wanneer zij opmerkte, in welk een gunstig licht de Heer Didier de Carbonari plaatst. Wij hebben er ons niet aan geërgerd; wij weten, dat er een tijd was, waarin de Hollandsche staatkunde en de Hollandsche gastvrijheid ballingen uit alle oorden der wereld opnam en herbergde; indien eenige roervinken en woelwaters regt hebben op deernis, het zijn de Italiaansche. Didier verplaatst ons op Romes klassieken grond, en terwijl hij zijne helden tusschen de bouwvallen der vroegere wereld laat rondwandelen, levert hij ons meer dan een' alledaagschen roman; zijn Werk verdient ten volle de eer eener vertaling. De personen, die hij opvoert, boezemen belang in; hunne karakters zijn fiks aangelegd en goed volgehouden; overal heerscht leven en werking; ieder onpartijdige zal in zijn tafereel den Schilder van grooten aanleg herkennen. Een stout penseel, een fraai koloriet, gepaste afwisseling van licht en bruin, bevallige groepering, juist gekozene standen maken een geheel uit, dat elken meester eere zoude aandoen, - dat het kunstkeurig oog met welgevallen aanschouwt, en de verzamelaar gaarne in zijn kabinet opneemt. ‘En het Carbonarismus en deszelfs bekende strekking?’ Ach, Lezer! laat u toch nooit diets maken, dat een roman een' opstand te weeg brengt, eene omwenteling bevordert. Het zijn de ziekten van het staatsligchaam, het is de strijd van onvereenigbare hoofdstoffen, welke tot die geweldige schokken, die geduchte uitbarstingen leidt; ik geloof niet, dat het voortreffelijkste Bewind die voorkomen, ik ben zeker, dat de vurigste schrijver die niet veroorzaken kan. En is dan ons Vaderland niet de wieg van het gezond verstand, en beleedigt men Volk en Vorst niet door dergelijke bedenkingen? Alles kan gevaarlijk worden voor den oordeellooze; en toch heeft de Hervorming geen' index noodzakelijk geacht. | |
[pagina 640]
| |
Onzen hartelijken dank den bekwamen Man, die ons van het uitmuntend origineel eene verdienstelijke kopij leverde. De lijst, die dit tafereel omvat, had fraaijer kunnen zijn; de tot opluistering bijgebragte sieraden met meer smaak gekozen. - Avis à Messieurs Oosterhuis, best et Schierbeek! | |
Handleiding of Leerboek der Likeurstokerij, bereiding aller soorten van parfumeriën en Chocolaadbereiding of opregte, op veeljarige ervaring gegronde Handleiding, ter bereiding aller Likeuren, Ratafia's, kunstmatige Wijnen, Bitters, Elixers, Punsch-Siropen, welriekende Oliën en Waters, echte Eau de Cologne, Balsems, Staalkogels, welriekende Azijnen, alle soorten van Pomaden en Zeepen, alsmede de fabrijkmatige bereiding der Chocoladen; benevens een Aanhangsel, inhoudende een beknopt Alphabetisch overzigt van de voornaamste, in dit Werk voorkomende Ingrediënten, enz. enz. Volgens het nieuwste en volkomen vereenvoudigste stelsel bewerkt, door Dominicus Horix, naar den Tweeden Druk, uit het Hoogduitsch overgebragt en met vele aanmerkingen en bijvoegsels vermeerderd, door Th. G. Entrup Bavink, Apotheker. Met eene Plaat. Te Groningen, bij J. Oomkens, Boek- en Steendrukker.Wie na het lezen van dezen, alles behalve korten en eenvoudigen titel, nog niet weet wat het Boek bevat, dien zien wij geene kans, hetzelve in eene aankondigende beoordeeling te doen kennen. Het uithangbord is zeer uitvoerig; wij behoeven dus niets te doen, dan den Lezer te verzekeren, dat hij dit alles, wat het aankondigt, en meer nog dan dit, in dezen wèlvoorzienen winkel vinden kan. Voor Likeurstokers, Parfumeurs, Heeren- en Dames-kappers, Confituriers en Zeep- en Chocoladen-fabrikeurs is het een onmisbaar vade-mecum. Ja, wie niet, gelijk wij, van nature een' afschrik heeft van kunstwijnen, kan zijn' wijnkooper bedanken en bereiden zich in eigen' persoon Madera van Appelmost met stroop, Mallaga van vijgen en razijnen, Cyprischen wijn van korinten, laurierbeziën enz. Lacrimae Christi van kruidnagelen, oranjeschillen enz., en Champagne moussé (waarom niet mousseux?) van sappige peren en koolstofzure Ammoni. - Het Boek is duidelijk en compres gedrukt. | |
Stanzaas bij het Graf der Moeder van het Vaderland; door G.A.C.W. Marquis de Thouars. Hoorn. Gebr. Vermande. 1837.In waarheid: De Dichter slaat een' toon van 't najaar aan,
Een graflied op 't verjaarfeest van 's Lands Moeder.
IV Stanza.
|
|