De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 525]
| |
In Jouwerkoerke fol Frysk Griemank, ree makke in de Friesen oonbean troch R. Posthumus. Drukt te Grins, bij J. Oomkens, 1836. 72 bl.Wij krijgen dagelijks eene menigte lettervruchten, die zich door hare namen bij ons zoeken aan te bevelen, en het gaat dikwerf: hoe vreemder, hoe aanlokkender. Om de menschen, die de vijf zintuigen bovenal op prijs stellen, te winnen, geeft men b.v. lentebloemen, kransjes, tuiltjes voor het oog, nieskruid voor den neus, citertoonen, weemoedstoonen voor het oor, vruchten en kost voor alle monden voor den smaak. Doch de Heer Posthumus biedt hier den Friezen een haverkorfje aan. Het moest wezen, omdat de Friezen zulke groote liefhebbers van het harddraven zijn; maar anders vreezen wij, dat deze naam het boeksken weinig ter aanbeveling zal strekken. Weinigen toch zullen lust gevoelen, om te onderzoeken wat dit haverkorfje moge bevatten, en velen zullen niet eens zien, dat het korfje vol Frysk griemank is. Wij zullen onzen lezer kortelijk den inhoud mededeelen. De Schrijver zendt een Fransch en Engelsch motto voorop: misschien wel, om al aanstonds te toonen, dat niet alles, wat men hier vindt, oorspronkelijk Friesch is; doch hij is zoo gedienstig ten behoeve zijner landgenooten, er eene berijmde vertaling in het Friesch op te laten volgen. Nu begint hij met eene aanspraak in dichtmaat, waarin hij de Friezen vraagt, of zij ook een voêrtje uit zijn haverkorfje begeeren? Het is griemank, zoo wat mengelmoes: ‘Griemank is it, wat ik jouw
Sonder stank in swjitte kouw.’
(Mengelmoes is hetgeen ik geef, zonder stank en zoetekaauw).
Verder belooft hij hun, die er van zullen eten, niet voor den ploeg te slaan; ja, hij heeft ook nog eidoren in zijn griemank gedaan: Tiuchjes' jimme nei de lierre
Der for jouw ik wat aais-dierre
Yn myn griemank. Oppe stâl,
Stoeu' jimme alle, ik bin sa mâl
Doch mei Friesen, koe'k dit meîtse enz.
(Dingt men u naar de lever, daarvoor geef ik wat eidoren in mijn mengelmoes. Gij stondt toch allen op stal, ik ben zoo mal met de Friezen, konde ik dit maken enz).
| |
[pagina 526]
| |
Dit klinkt al wat duister en zonderling en kan verschillend worden uitgelegd; maar daardoor late zich de lezer niet afschrikken: onder die griemank is veel goeds. Wij wenschten slechts, dat de Schrijver zich bij het proza hadde gehouden, dan zoude er veel meer te prijzen vallen. Zoo is het handjevol fabels, als een voorproefje, in plaats van eene voorrede, uit Lessing zeer goed in Friesche vormen overgegoten. Het zinrijke vernuft, dat daarin ligt, wordt door het naïve van het Friesch nog verhoogd. Nu volgen de Divel in de Doarwaarder, een oud sprookje door P. in trippelmaat berijmd. Het spijt ons, dat wij het moeten zeggen, dat P. hier meer dan ooit tegen den rythmus gezondigd heeft, en dat de verzen daardoor bijna niet te lezen zijn: men oordeele naar het begin, bl. 12. De rest is niet beter. For fyfhonderd jier wier't, in op in hearstjoon
Dat ris in doarwaarder, hoe het er him foon!
Yn Heintje syn selschip kaam op it wyld paad:
Joon! sei men elkoar, in hie eerst oars nin praat.
(Vijf honderd jaar geleden en op een' herfstavond gebeurde het, dat eens een deurwaarder, hoe heeft hij hem gevonden in Heintjes gezelschap? op het wilde pad kwam. Goeden avond zeide men tegen elkander, en sprak voor het overige eerst niet).
Na een lief? toevoegseltje op dit sprookje, vinden wij een zestiental spreuken. Wij zouden ze liever gedachten genoemd hebben, hoewel ze niet geheel oorspronkelijk zijn. Onder het opschrift: Noch in bijtje koessemoesse geeft de Schrijver ons eene verhandeling over eenige ordalia, waarin deze en gene juiste opmerkingen voorkomen. Hierna begint de Muze hare stem weder te verheffen, bl. 35. Hans bendictus.
‘Iens wier er in Keiser, sa seit de histoarje
Op t gemak net sa hjit as wol gleaun nei syn gloarje
Syn boerman, in Abt, hâdt groon uut noch groon yn
Fen rom, in schat har for in bult bolle wyn.’
(Eens was er een Keizer, zoo zegt de historie, niet zoo zeer begeerig naar gemak, als wel brandend naar glorie. Zijn buurman, een Abt, (woordelijk) houdt grond uit noch grond in van roem, en acht dien eene menigte bolle wind).
Voorts behandelt de Schrijver eenige spreekwoorden: de grutte meer wurt nooit fol; Hy kin de L wol; it is leer om leer; goel om goalle, goes om goarre; waarin de Schrijver veel scherpzinnigheid en Noordsche taalkennis ten toon spreidt. Deze stukjes, welke meer voor taalkundigen, dan voor het groote publiek geschreven schijnen, hoewel zij helder en verstaanbaar bewerkt zijn, worden telkens door bekende vertelseltjes afgewisseld, zoo als: it mâlkwyf in de mâlkpoat, de trye, proefstikken, dat wier | |
[pagina 527]
| |
leer om leer, dat wier ek goes om goarre. Het is hierin echter wederom te bejammeren, dat de dichtmaat zoo slecht is, dat ons de eerste regels terstond tegen de borst stuiten; men oordeele bl. 46: ‘In man al in mooi toarn forlyn
Dy 't tige warem ir siet yn.
Hie trye soanen, even âd
As ta gelyk komd oppe wrâd.’
(Een man, reeds een' geruimen tijd geleden, die er ter dege warm in zat, had drie zonen, die even oud waren, als zijnde te gelijk ter wereld gekomen).
bl. 57. In earem in oafreisge hantwurksman
Kaam oppe neidei yn in Frysk weertshuus, de swan.
(Een arm en afgereisd handwerksman kwam op een' namiddag in eene Friesche herberg, de Zwaan).
Deze laatste regel alleen zal den lezer mijn' wensch doen beamen, dat de kundige Schrijver de lier gerust aan de wilgen hange, en ons liever in proza op de vruchten zijner taal- en oudheidkundige navorschingen onthale. Non cuivis contingit adire Corinthum. Maar dat gelooven de menschen thans niet meer, en het is alsof ieder, die schrijft, per fas et nefas Dichter moet wezen, om zijn' geschriften eenige waarde bij te zetten, en, wat nog het ergst is, de meesten willen het maar volstrekt niet gelooven, als men hen aan het verstand wil brengen, dat zij geene zonen van Apollo zijn. De Heer Posthumus levere ons daarom liever stukjes zoo als het laatste in dit boeksken over de fellingen, (land, hetwelk men in gemeenschap bezit), dat wij met belangstelling gelezen hebben. Wat de taal betreft, wij gunnen gaarne ieder zijne spelling, maar geven toch in bedenking, of swjittekouw bl. 5, niet moet zijn swietekou; wat, het of hwat; greut bl. 13, niet great of althans grut wezen moet, en zoo begon begoe, kort bl. 15 kirt of kurt, ron bl. 16 roen of roon, woeksen bl. 23 woegsen of woechsen, quattele bl. 26 kattele enz. En hiermede meenen wij genoeg van dit boeksken gezegd te hebben. De liefhebbers van de Friesche taal zullen er veel in lezen, dat hun bevalt; zij zullen er den man in herkennen, die niet alleen zijne taal volkomen magtig is, maar ook derzelver beoefening met die der Noordsche talen verbindt en in dit opzigt eenen Halbertsma en Hettema op zijde streeft; mannen, die door hunne geleerdheid en taalstudie zich niet slechts jegens onze Nederlandsche taal, maar ook met betrekking tot geschied- en oudheidkunde onmiskenbaar verdienstelijk maken. Wie Friesche poëzij begeert, leze Gijsbert Japicx, en van de nieuweren, de verzen van Dr. E. Halbertsma, Salverda, Telting en eenige weinige anderen. | |
[pagina 528]
| |
Cecilia, of de zegenrijke Nalatenschap. Vrij naar het Hoogduitsch van A.H. Petiscus, door T. van Spall. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots, 1837.Gelijk iedere doelmatige bijdrage ter bevordering van een werkdadig Christendom de goedkeuring en toejuiching verdient van allen, die met de zaak van God en Godsdienst opregtelijk zijn ingenomen, zoo zijn ook die geschriften ten hoogste aanprijzenswaardig, in welke de heilige leer des Evangelies in haar beminnelijk licht en zaligende kracht wordt voorgesteld, vooral indien tevens op derzelver getrouwe beoefening met allen ernst wordt aangedrongen. Inzonderheid moeten ons zulke geschriften welkom zijn, wanneer zij met een bepaald gewigtig doel ondernomen, in een' behagelijken vorm gesteld, op eene indrukmakende wijze behandeld, in een' goeden, soms kernachtigen, stijl beschreven, en met eene onmiskenbare, gedurig toenemende hartelijkheid van toon ten einde gebragt zijn. - Wij aarzelen niet, al deze eigenschappen aan het boven aangekondigde Werk, uit de bekwame pen gevloeid van A.H. Petiscus, en door den Heer Van Spall vrij naar het Hoogduitsch gevolgd, toe te kennen, terwijl wij het Motto tegenover het titelblad geplaatst: goede boeken hebben geen Vaderland, of, zoo als wij ook zouden kunnen zeggen: goede boeken vinden Overal hun Vaderland, met volle ruimte op hetzelve mogen toepassen. - Het boek is getiteld: Cecilia of de zegenrijke nalatenschap, en aan dit opschrift beantwoordt ook de inhoud volkomen. Vrij van dweeperij, zoowel als van de zucht tot tentoonspreiding eener stelselmatige regtzinnigheid, behelst het Godsdienstige wenken, lessen, raadgevingen, opwekkingen, drangredenen en hulpmiddelen tot een echt Christelijk leven, door eene vrome moeder, bij geschrifte, aan hare dochter nagelaten, met gepaste inlassching van aanmerkelijke bijzonderheden uit de geschiedenis haars levens; waardoor de belangstelling verhoogd, en de aangenaamheid der lezing bevorderd wordt. Het Iste Hoofdstuk, ten opschrift hebbende: De familie-geschiedenis, kunnen wij beschouwen als de inleiding tot het volgende; het is een brief van Cecilia's Tante, waarbij deze het geschrift der moeder aan de dochter toezendt, en behelst de noodige mededeeling tot opheldering der familie-aangelegenheden, waarvan vervolgens meer of min uitvoerig gesproken wordt. De overige twaalf Afdeelingen behelzen: de nalatenschap zelve, en zijn van den navolgenden inhoud: ‘II. Uit de geschiedenis van Cecilia's opvoeding. III. De Heilige inzegening. IV. Cecilia op den dag na hare inzegening. V. De eerste viering des Avondmaals. VI. Mijne moeder, zoo als zij leefde en stierf. VII. De zusters, en het huisselijke leven. VIII. De verbindtenis der vriendschap. IX. God, de nutuur en de mensch. X. Godsdien- | |
[pagina 529]
| |
stigheid en geloofskracht. XI. De Godsdienstige zin der vrouw. XII. Het leven in Jezus. XIII. De Godsdienstijver der vrouw.’ - Alles, wat hier voorkomt, ademt eenen milden Christelijken geest, en is geschikt om het gemoed te stemmen tot geloof, liefde en hoop; het boek verdient alle aanbeveling, inzonderheid voor aankomende en volwassen meisjes. Wij hebben geene ruimte voor eene proeve; een woord over de vertaling besluite onze aankondiging. De Heer Van Spall heeft zijne taak met lof volbragt, en slechts zelden tegen het struikelblok der Germanismen gestooten. Hier en daar hinderde ons eene minder juiste, niet Hollandsche constructie, b.v. op blz. 9: ‘eenen edelen man, met welken vereenigd te worden, zich echter in langen tijd het uitzigt niet wilde opdoen.’ Op de correctie valt niet te roemen; doch wij hebben nog eene aanmerking van meer gewigt! Er ligt over vele plaatsen in dit Werkje eene uitheemsche tint, die de kundige en ijverige Vertaler niet had moeten overnemen. Ons althans scheen dat herhaalde plukken van bloemen en vlechten van welriekende kransen, waarmede de meisjes haren Leeraar in de Godsdienst vereerden (blz. 68), geheel Duitsch; - in ons Vaderland, waar de openlijke toetreding tot Christus gemeente, naar den aard der plegtigheid zelve, statelijk en deftig, maar zonder zweem van eene geestelijke bruiloft, geschiedt, had dat opsieren van Gods huis met bloemen en kransen, en die late rozen in de golvende haarlokken der meisjes (blz. 163), bij gelegenheid der kerkelijke inzegening, weg kunnen blijven. Zoo zien wij ook op ééne bladzijde (114), ten gevolge derzelfde tijding, moeder en dochter, de eerste ter zijde neêrzinken, de andere verbleekt van haren stoel vallen. Onder onze Nederlandsche schoonen en lieven is dat in flaauwte vallen, schoon zij voor de Duitsche in waar gevoel niet zwichten, zelfs bij de ontzettendste voorvallen zoo gemeenzaam niet, en de Hemel verhoede, dat het dit ooit worde. Ziedaar de onbeduidende vlekjes op een tafereel, dat overigens waarlijk schoon mag heeten; laat dit geenen ongunstigen indruk op uw oordeel maken, Lezer! Het titelblad is met een niet onbevallig vignetje versierd.
B. | |
Spanje. Karakters van beroemde Mannen, die thans in Spanje het bewind in handen hebben. Eene Geschiedenis van de jongste Gebeurtenissen in dat Land. Door Eduard Grosse (Uit het Hoogduitsch vertaald). Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1837.Spanje en de Spanjaarden, la partie honteuse de la politique de nos jours; de onuitputtelijke leveraars van allernieuwste nieuwstijdingen voor onze dagbladen; beurtelings het Eldorado en de Mississippi onzer effectenhandelaars; het volk, dat in onze eeuw voor vrijheid vocht, | |
[pagina 530]
| |
schoon het nooit vrij was, en de vrijheid in ballingschap zond, zoodra de dwingeland was gevallen; het land van het meisje van Sarragossa, en het land van den sergeant van La Granja, wie heeft er geen belang bij? Ik spreek opzettelijk van er belang bij te hebben, en niet van er belang in te stellen: het eerste vooronderstelt het houden van Spaansche schuldbrieven, het laatste de kennis van der Spanjaarden wenschen. Zoo talloos als zij zijn, die u zuchtend zullen verklaren, dat zij in de eene cathegorie behooren, zoo telbaar zijn de weinigen, die met grond mogen beweren, dat zij in de andere eene plaats verdienen. Ik weet niet, of de naam van Eduard Grosse zich op de lijst der eersten bevindt; gij zelf moogt beoordeelen, of hij regt heeft te eischen, dat wij hem op die der laatsten aanschrijven; hij is Christino noch Carlist, hij is een lid van het jonge Europa. Uit het oogpunt dier school beschouwt hij Ferdinand VII, Zea Bermudes, Llauder, Martinez de la Rosa, Toreno, Mendizabal, Mina, Isturitz, Cordova, Zumalacarreguy, Don Carlos en de Basken; - mogt gij Carlist of Christino zijn, zoo beveel ik u het boek aan, want: Du choc des opinions jaillit la vérité, en ik wil het u niet ontraden, al gelooft gij zoo min als ik aan het liberalisme, gebaseerd op het wereldburgerschap, dat geboren is geworden met den grooten geweldigen ommezwaai der wereld zelve, blz. 207; al zegt ge met mij Pope na: On forms of government let fools contest
What makes men happiest certainly's the best.
Zóó veel over het oorspronkelijke; wat deze vertaling betreft, ik wenschte, dat de Uitgever beter papier en letter, de Vertaler wat minder magtspreuken in zijne voorrede en een' fraaijer stijl in het Werk hadde gegeven; - dat Uitgever noch Vertaler, ik weet niet aan wien de schuld te geven, - den titel hadden veranderd. Deze mogt dan een minder aanlokkend uithangbord geweest zijn, hij zoude ten minste geene onwaarheid hebben behelsd; want van de mannen, die thans (1837) het bewind in handen hebben, hebben zeven achtste het, jaren geleden, in handen gehad. Of moet alles wat Spanje betreft, tegenwoordig eene speculatie op de ligtgeloovigheid des publieks zijn? | |
Jaarboekje voor de Provincie Overijssel, voor het jaar 1837. - Gedrukt bij J.J. Tijl, te Zwolle, in 8o. Behalve den Kalender 116, XXXII blz.Regerings-Almanak van en voor de Provincie Groningen, voor het jaar 1837. Te Groningen bij J. Oomkens, in 8o. Behalve den Kalender enz. 176 blz.Op het slot onzer Aankondiging der Provinciale Almanakken voor den jare 1837 (No. VII van dit Maandwerk, bl. 361), betuigden | |
[pagina 531]
| |
wij onze verwondering, dat niet ééne der Redactiën der zeven aangekondigde jaarboekjes tot het besluit is gekomen, om in haren Almanak de namen der gewestelijke en plaatselijke autoriteiten te plaatsen. - Toen wij dit schreven, waren wij van het bestaan der hierboven opgeteekende boekskens onkundig. Zij zijn ons als nu op eene allezins heusche wijze toegezonden, en wij haasten ons ze aan te kondigen. Men vindt in deze beide jaarboekjes de namen der Leden van het Koninklijke Huis, van de Staten-Generaal, van de Hooge Staatsbeambten, enz., enz., alsmede de namen der Leden van het Gewestelijk Bestuur der beide gezegde Provinciën, die der onderscheidene ambtenaren zoowel in het Burgerlijke en Militaire, als in het regterlijke, financiëele en geestelijke, en alles, wat ten deze voor eenen inwoner dier Provinciën wetenswaardig kan geacht worden. De Redacteur van het Overijsselsche jaarboekje, de ijverige Heer D. van Schreven, griffier van de Ridderschap dier Provincie, heeft niets gespaard, om dit nuttig Werkje, waarvan reeds vroegere jaargangen bestaan, zoo volledig mogelijk te doen zijn. Het boeksken is buitendien verrijkt met eenige bijzondere aanteekeningen, omtrent de bevolking, het onderwijs, den landbouw, de nijverheid, enz., enz., dezer Provincie, terwijl drie gesteendrukte afteekeningen van nieuw gebouwde gestichten hetzelve versieren. Ook de Regerings-Almanak der Provincie Groningen verdient alle aanbeveling. Hij bestaat in den tegenwoordigen vorm nu reeds vijf jaren. Reeds sedert 1694 werd in Groningen jaarlijks een zoogenaamde Politieke Almanak, in klein 12o, uitgegeven, die tot 1795 uitkwam, en naderhand tot 1833, onder den naam van Regerings-Almanak, werd vervolgd, en sedert laatstgenoemd jaar door het aangekondigd boekje is vervangen. Dit boekje is van zeer veel belang, ja bijna onontbeerlijk voor hem, die in de Provincie of in de Stad Groningen eenen kerkelijken, burgerlijken, militairen of anderen post bekleedt, of er mede in betrekking staat. De werkzame en kundige Heer Mr. H.O. Feith, Archivarius der Provincie, heeft dezen jaargang, even als de beide vorige, verrijkt met aanteekeningen van hetgeen sedert den jare 1645 jaarlijks te Groningen merkwaardigs heeft plaats gehad; en zulks ten vervolge van de Fasti Consulares van Ubbo Emmius, die met 1644 eindigen. Beide boekskens zijn alzoo zeer aanbevelingswaardig, en kunnen ook buiten de Provincie van nut zijn. Sedert den jare 1830 bestaat de Staats-Almanak niet meer: het Gouvernement schijnt ongenegen eenen Almanak uit te geven, waarin de ambtenaren in het Land der ongetrouwen niet kunnen opgeteekend worden, en nu missen de bewoners der getrouw geblevene Provinciën ook | |
[pagina 532]
| |
de namen dergenen, die bij hen in eenig ambt of bediening zijn geplaatst. De Zuid-Hollandsche Almanak voorziet hierin gedeeltelijk, maar kan niet alle Provinciën uitvoerig behandelen.
V.H. | |
Chant National, Imitation de Tollens, Reçu en Hommage, par sa Majesté Guillaume Ier, Roi des Pays-Bas, Grand-Duc de Luxembourg, etc. etc. etc. - Vendu au Profit des Orphelins du Peintre Hollandais, Pitloo, Décédé à Naples, Victime du Chôléra en l'Année 1837. A Leide, chez J.H. Zitman, 1837.Wij geven geen Bal ten voordeele der Armen; dat wij er ook geene Gedichten voor schreven! Het doel, hoe loffelijk, heiligt dat middel niet. Oordeel, Lezer! - de eerste verzen of de laatste? naardat wij het Boekje opslaan: 6.
Bescherm hem, God! bewaak zijn' troon,
Op duurzaam regt gebouwd,
Blink' altoos in ons oog zijn kroon
Nog meer door deugd dan goud!
Steun Gij den schepter, dien hij torscht,
Bestier hem in zijn hand;
Beziel, o God! bewaar den Vorst,
Den Vorst en 't Vaderland.
7.
Van hier, van hier wat wenschen smeedt,
Voor één van twee alleen;
Voor ons gevoel, in lief en leed,
Zijn Land en Koning één.
Verhoor, o God! zijn' aanroep niet,
Wie ooit hen scheiden dorst,
Maar hoor het één, het eigen lied,
Voor Vaderland en Vorst.
8.
Dring' luid, van uit ons feestgedruisch,
Die bede Uw' hemel in:
Bewaar den Vorst, bewaar zijn Huis
En ons, zijn huisgezin.
Doe nog ons laatst, ons jongst gezang,
Dien eigen' wensch gestand:
Bewaar, o God! den Koning lang
En 't lieve Vaderland.
6.
Du Roi, bénis la personne,
C'est le but de nos voeux,
Ses vertus sur sa couronne
L'emportent à nos yeux;
De sa famille chérie
o Dieu! maintient(s) les droits,
Protège aussi leur patrie,
La Patrie, et ses Rois!
7.
Et vous tous, de ce royaume,
Fuyez! méchans, envieux,
Vous n'aimez notre Guillaume,
Ni son pays heureux;
Dieu, de leur ame ennemie!(,)
N'entends pas à la fois,
Chanter, la chère patrie,
La Patrie et ses Rois!
8.
Pour conserver ce bon père
A son peuple fidel
Que ce tribût populaire,
Monte au trône éternel;
Créateur de l'infinie,
Ecoute encor nos voix,
Priant, pour notre patrie
La Patrie et ses Rois.
Onthoud daarom den kinderen Pitloo uwe gave niet: wees onder vreemden is dubbel wees zijn Dies sla uw oogen op hen neêr,
Ons aller Vader troost u weêr.
|
|