| |
| |
| |
Verzameling van Fransche Woorden, uit de Noordsche talen afkomstig of door sommigen afgeleid, bijeengebragt door Mr. J.H. Hoeufft.
Eerste Stuk. A-E. Breda. Broese en Comp. 1836. II. 160 bl. 8o.
De geleerde Schrijver, aan wien onze taalkunde reeds menige belangrijke bijdrage verschuldigd is, tracht ook door het tegenwoordig geschrift eene gaping in deze wetenschap aan te vullen, en de onderlinge verwantschap der talen van een min gewoon standpunt te beschouwen; want terwijl velen zich bezig houden met het afleiden van Nederduitsche woorden uit Zuidelijke talen, poogt hij integendeel aan te toonen, dat een groot gedeelte van den Franschen woordenschat uit de Noordsche talen ontleend is. ‘Ontwarende (zegt hij in het Voorberigt) dat de schrijvers der Fransche Etymologische Woordenboeken veelal, uit onkunde der Noordsche talen, in de grofste en tastbaarste misslagen vervallen, vond ik mij genoopt zulks tot eigen onderrigt met eenige voorbeelden te staven, en, ter gemoetkoming aan mijn geheugen, in eenige losse aanteekeningen op het papier te brengen.’ Het werk aldus tot een boekdeel aangroeijende, besloot de Schrijver reeds vóór zes jaren, na lang aarzelens, hetzelve ter perse te geven, toen het eerste deel van Pougens Origines Françaises het licht zag: dit deed hem zijn voornemen staken; doch, door den dood diens geleerden, het vervolg niet verschijnende, vatte hij het vroegere plan weder op, en aldus zag de eerste aflevering van deze woordenlijst eindelijk het licht. Zijne bedoeling was daarbij ‘geenszins een eigenlijk gezegd Etymologicon, maar alleen eenige bijdragen of bouwstoffen tot hetzelve den beoefenaren der Fransche en Cimbrische taalkunde aan te bieden.’
Nadat de Schrijver ons aldus in het korte voorberigt het oogpunt aangegeven heeft, waaruit hij zijn geschrift beschouwd wil hebben, laat hij zonder verdere inleiding de woordenlijst volgen. Deze bevat grootendeels naam- en werkwoorden, alphabetisch gerangschikt en uit andere talen opgehelderd of daaruit afgeleid. Onder de naamwoorden zijn zoowel bijvoegelijke als zelfstandige, zoowel eigene als gemeene opgenomen, en daaronder eenigen, welke het Fransche burgerregt nog niet of naauwelijks hebben verworven; eenigen, welke eigenlijk tot het Provençaalsch behooren, en velen, die alleen in oud-Fransche schriften voorkomen en door den Heer Hoeufft uit de Woordenboeken van La combe, Furetière, Ménage, Roquefort en anderen ontleend zijn.
Uit het bovengezegde zal men hier geen volledig etymologisch woordenboek verwachten; de Schrijver levert ons alleen eene ont- | |
| |
leding van die woorden, welke hij onderzocht heeft, als eene bijdrage tot zoodanig werk; van dáár, dat er vele artikelen ontbreken, die misschien evenzeer voor vergelijking met andere talen vatbaar waren, wij zeggen met andere, dewijl de beteekenis, welke de Heer Hoeufft aan het woord Noordsche gehecht heeft, niet alleen de Duitsche en Skandinavische, maar ook de Keltische talen omvat, terwijl ook het Grieksch, Latijn, eenige Oostersche en Romansche talen daarbij in het oog worden gehouden.
Als eene proeve van dit Werk nemen wij eenige korte artikelen over, waaruit de Lezer de behandeling der onderwerpen zal leeren kennen:
‘Acheter. Te vergeefs trachten sommigen dit van acceptare te doen komen, omdat men oudtijds achepter schreef. De p komt in dit woord uit het bij Ulphilas voorkomende kaupon, A.S. ceapan, cypan, ons koopen. Daarenboven is het niet onmogelijk, dat accipere en acceptare van Keltischen oorsprong zijn. Ten minste is achub in het Wallisch occupare, capere. Leibnitz vergelijkt met hetzelve het Duitsche kaufen.
‘Bar. Dat dit woord, in Bar sur Aube, Bar sur Seine, Bar le Duc, en meer andere namen, in het oud-Gauloisch eene haven beteekend heeft, blijkt uit het Wallische en Bretonsche aber, Cornwallisch haber, ostium fluminis, eigenlijk casus fluminis, de uitloop der rivier; het tegengestelde van inver, εγχυσις, zamengesteld uit in en ver, door verwisseling der vermaagschapte letter, hetzelfde als ber, terwijl aber uit a en ber of ver bestaat. Zie ook den Tegenwoordigen staat van Frankrijk, Ie Dl. bl. 148.
‘Besogne, oudtijds besoigne, kan wel van denzelfden oorsprong zijn, als het Angels. bysgian, abysgean, bezigen, en gebysgod, gebezigd. In die taal is bysig ons bezig.
‘Bouocha is in de Lotharingische volkstaal een beukenboom. Van het Duitsche Buche.
‘Brigand. Hoe onzeker de afleiding zijn moge van hen, die dit woord doen zamengesteld zijn van berg en gang, als beteekende het zoo veel als een bergganger, omdat de struikroovers zich veel op bergen ophouden, breng ik, daar vele afleidingen slechts gissingen zijn, dezelve hier ééniglijk bij, om niets, hetwelk van Noordsche afkomst schijnt, overgeslagen te laten. Fauchet, door Ménage aangehaald, leidt het af van het Gauloische brig of brug, omdat de bruggen voor rooverijen zeer gelegen zijn. Ten minste zijn dezelve den roovers in het uitoefenen van hunne onzalige kostwinning, en tot het ontkomen, van groot nut. Dan, aanvankelijk werd dit woord in eenen goeden zin voor eene zekere soort van krijgsknechten genomen, doch daarna van de strooperijen van dit slag van volk tot die van andere roovers overge- | |
| |
bragt. Deze knechten waren die, welke in het bastaard-Latijn ruptarii genaamd werden, hetzij omdat zij van den ploeg als afgescheurd, hetzij omdat zij aan het terram rumpere gewoon waren. Mogelijk komt derhalve brigand van het Keltische of Bas-Bretonsche brix, eene scheur, waarvan ook waarschijnlijk ons breuk.
‘Captif. Lat. captivus. Misschien van Keltischen oorsprong; zijnde in het Wallisch caetb.
‘Cavité van het Lat. cavus, hetwelk van het Keltische caw komt.
‘Childebrand. Volgens Wachter, puer clarus. Van child, nog in het Eng. child, A.S. cild; Frank. en Allem. chind, en brand, hetwelk in eigennamen, volgens Wachter, clarus is; volgens Junius, in Batav., p. 202 en 203, incensor, impulsor.
‘Dix van het Kelt. dec, waarvan ook het Grieksch δέχα. In het Wallisch is het deg, in het Galisch deich.
‘Esquippe. Oud woord. Van het Goth. skip, Angel. scyp, ons schip.’
De Lezer zal uit de bijgebragte voorbeelden ten minste eenigermate den aard van het onderhavige geschrift kunnen beoordeelen en bij de lezing van hetzelve nog meer overtuigd worden, dat er veel geleerdheid toe besteed, veel wetenswaardigs in hetzelve te vinden is; nogtans zal men te gelijk genoeg stof tot aanmerkingen vinden en in vele opzigten van den Schrijver in gevoelen verschillen. Wij zullen met dien eerbied, welken zijne jaren en geleerdheid vereischen, eenige bedenkingen, ons bij het lezen voorgekomen, hier mededeelen.
Etymologie is genealogie der taal, der enkele woorden haar toebehoorende; zal zij dus algemeen nuttig zijn, dat is, voor elk, die de afkomst, geschiedenis en verwantschap van eenig woord navorscht en op die wijs in den aard der taal wil indringen, een geschikte leiddraad wezen, dan is volledigheid een eerst vereischte; een onvolledig woordenboek is alleen als een noodhulp bruikbaar. Wel is waar, dat een Etymologisch Woordenboek, waarin niets overgeslagen is, een Werk van grooten omvang wordt, waartoe, indien het naar eisch volvoerd zal worden, eens menschen leeftijd naauwelijks toereikend is; wel is waar, dat er voor het Fransch tot nog toe geen zoodanig Werk bestaat, en dat dus elke bijdrage daartoe, goed uitgevoerd, hare waarde heeft; doch deze is dan ook partiëel en bepaalt zich veelal bij hen, die óf nieuwe bijdragen daartoe vergaderen, óf meerdere dergelijke schriften bezitten, ten einde het eene door het andere aan te vullen. Deze grondstelling op het vóór ons liggende geschrift toepassende, hadden wij gewenscht, dat de Schrijver daarin meer woorden opgenomen en daarentegen eenige andere, welke óf geen zuiver Fransch zijn, óf eigennamen, dier taal niet bijzonder eigen, óf slechts van uit- | |
| |
heemsche personen en zaken gebruikte, hadde achtergelaten, en wij wenschen zeer, dat de Schrijver in het vervolg dit in het oog moge houden.
Ten andere. Indien een Etymologisch Woordenboek de afkomst en geschiedenis van elk opgenomen woord bevatten moet, behoort hetzelve ook historisch gedocumenteerd en in zijne oudste gedaante nagespoord te worden, ten einde de afleiding regelmatig en zeker zij; en deze gedaanteveranderingen moeten met plaatsen uit oude Schrijvers worden bevestigd, niet blootelijk met het gezag van vroegere taalkundigen, die dikwijls verkeerd gezien en onnaauwkeurig opgegeven hebben; en bij deze citaten behoort de zuiverheid van den tekst zeer in het oog gehouden te worden. Op die wijs alleen gaat de wetenschap voorwaarts en wordt men van dwaalwegen teruggehouden. Het is dus niet genoeg, elk woord met een dergelijk uit eene andere taal te vergelijken of daaruit af te leiden, maar men moet deze afstamming historisch kunnen bewijzen en van elke letter rekenschap afleggen. Om deze zelfde reden komen ons de aangehaalde gissingen van andere taalvorschers, wanneer zij bloote gissingen zijn, niet met bewijzen gestaafd, nutteloos en onbruikbaar voor.
Het was vroeger een geliefkoosd denkbeeld bij de taalkundigen, om de Keltische talen als de oudste te beschouwen, als de bron, waaruit de overige gevloeid waren, even als men de Duitsche volkeren, op gezag van Strabo en andere Ouden, voor afstammelingen van de Kelten hield. Zonder dit gevoelen zoo ver te drijven, als Pelloutier gedaan heeft, die al de Europesche volkeren en talen tot de Keltische terugbrengt, meende men echter daarin de wortels van alle overigens onverklaarbare woorden te kunnen vinden, en, mits men niet te naauw zag, gelukte dit.
Deze dwaling, in lateren tijd erkend, heeft veel nadeel aan de diepere taalstudie gedaan, en schijnt den Franschen grammatisten nog altijd aan te kleven; de Heer Hoeufft, wien deze misslag niet verborgen konde blijven, heeft eenen middelweg trachten in te slaan, door tusschen de Fransche en Keltische talen nu eens het Latijn en Grieksch, dan weder de Duitsche dialekten te plaatsen; doch wij zouden hem gaarne in bedenking geven, of hij daardoor wel nader aan het doel gekomen is. Want men behoeft de Keltische taaltakken slechts oppervlakkig na te gaan, om in te zien, gelijk ook de Schrijver zelf meer dan ééns opmerkt, dat zij zeer verbasterd zijn en, meer nog dan de Duitsche, Latijnsche woorden hebben overgenomen en dezelve naar hun taaleigen hervormd en verkort, hetgeen, bij den langdurigen omgang met en onderwerping aan de Romeinen, natuurlijk het geval moest wezen. Daarenboven bezitten wij van deze talen weinige of geene oude ge- | |
| |
denkstukken, tenzij men den Galischen tekst van Ossian en de Iersche bardenliederen, waarvan men er eenigen tot de 5de eeuw brengt, voor echte voortbrengsels houde, in dien zin namelijk, dat de taal niet door latere afschrijvers vernieuwd is geworden, behalve dat deze geschriften in ons Land schaars aangetroffen worden.
Het zijn deze bescheidene bedenkingen, welke wij den Schrijver in overweging geven, met den wensch, dat het vervolg van zijne woordenlijst op die wijze gedocumenteerd en aan de geschiedenis der taal, welke hij behandelt, dienstbaar moge gemaakt worden, waardoor dezelve, naar ons inzien, in bruikbaarheid winnen en weinig uitvoeriger worden zal, indien hij tevens besluiten kan de onberedeneerde gissingen van vroegere taalleeraars uit zijn Werk te weren.
Er blijft ons thans alleen nog over, eenige der door hem zelven voorgeslagene afleidingen na te gaan, waarbij wij kortheidshalve ons tot weinige woorden zullen bepalen.
Abandonner wordt afgeleid van het Hoogd. Band en donner; wij meenen het gevoegelijker te verklaren door a ban donner, daar hij, die in den rijksban verviel, door elk verlaten en als het ware aan de hem vervolgende magt overgegeven werd.
Abréger, ‘zegt Wachter te komen van het Hoogd. abbrechen.’ Zoude het niet veeleer van het Lat. abbreviare Veget. L. 3 Pr. afgeleid zijn? Verg. leger en het Lat. levis.
Adulateur. ‘Le mot aduler veut dire litéralement être doux à quelqu'un; c'est l'aduleo, l'edulizo des Grecs; l'adulari du Latin; racine dul, dol, doux; du Celte dol, tol, poli, uni etc. Zie Roubaud, Nouv. Synon. Franç.’ Adulateur is zonder twijfel overgenomen uit het Latijn, en dit weder, zoo wij ons niet bedriegen, van het Gr. δουλος, slaaf.
Alippe, ‘een kinnebakslag. Van het oude Lippe, Lip.’ Zoude het niet eer van het Lat. alapa komen?
Antre. ‘Antre vient de la racine celtique tar, ter, tra, tre, qui signifie trou, piquer, percer, entr'ouvrir, faire un vuide entre etc.’ Roubaud, Nouv. Syn. Fr. waarom niet van het Lat. antrum, Gr. ἂντρον?
Arhnob. Hier wordt eene ‘oud Duitsche vertaling van den lofzang van Maria, omtrent 100 jaren na Christus opgesteld,’ geciteerd: bedoelt men hiermede het Latijn of de vertaling? in het laatste geval is de opgaaf valsch; wij kennen geen ouder Duitsch dan het Goth. uit de 4de eeuw. Het is welligt hetzelfde stuk, dat Reinier de Graaf aan Alkemade met een gelijk voorgeven toezond.
Avilir ‘komt, volgens Roubaud, van het Keltische wael, vil.’ Waarom niet van het Lat. vilis?
| |
| |
Balcon wordt op gezag van Ménage en Burman van het Hoogd. balke afgeleid; het is een Oostersch woord balcaneh, tenzij dit zelf uit het Ital. balcone gesproten zij, want de uitgang one is echt Italiaansch.
Bouquin. Van dit woord worden verschillende afleidingen medegedeeld: ware het niet genoeg de plaats aan te halen uit den Dietschen Doctrinael HS.
Daer bi hebbic dit boeckijn
Dat voren lach int latijn
Al tantwerpen ghetoghen ute.
even zoo mannequin, brodequin.
Bref, Brève, Brévet wordt van het Duitsche brief afgeleid. Bilderdijk Geslachtl. c.s. merkt op, dat het Lat. brevis voor lijst of notitie reeds onder de Romeinsche Keizers in gebruik was en bij Flav. Vopiscus (Bon. 15) Ael. Lampridius (Alex. Sev. 21.) en dergelijke schrijvers voorkomt.
Brigand. De afleiding bij den Schrijver voorkomende hebben wij boven opgegeven; wij herinneren hem het middeleeuwsche Brigantes.
Brouter. Het eenvoudigste schijnt men dit woord van het Grieksche βρώσκω, βεβρώθω, comedo, depasco, af te leiden. II. X. vs. 94. Βεβρωκώς κακά φάρμακα. βρωτίς beteekent esca. De koloniën te Marseille en elders gevestigd, hebben, zoo als bekend is, vele Grieksche woorden in Gallië overgeplant.
Cadenat. ‘Van Keltischen oorsprong.’ Het wordt vergeleken met het Wallische chaden en cadwyn, Bretonsch chadena keten. Dit zij zoo; maar de t in het Fr. woord toont den Latijnschen oorsprong. Zoo fat van fatuus, chat van catus, celibat van coelibatus enz.
Cause. ‘Misschien van Keltischen oorsprong, zijnde in het Wallisch áchos en achaws.’ Men vindt dit woord reeds in zekeren eed bij Nithardus geboekt, uit de 9de eeuw: in adiudha et in cadhuna cosa enz. het Spaansch heeft ook cosa, even als het Italiaansch, terwijl deze beide talen voor cause, oorzaak, causa schrijven. Ook verandert het Lat. an in het Fr. meestal in ao, au, ou; dit schijnt de afleiding van den Schrijver waarschijnlijk te maken, bewijs is het echter niet.
Cendre, ‘van het Keltische can, wit, blank, grijs, waarvan ook het Latijnsche canus, candidus enz.’ Is het niet van het Lat. cinis, cineris, cinere, waarvan de Italianen cenere gemaakt hebben?
Chaîne, ‘van het Bretonsche ching, hetwelk iets slingerends en daarvan hetzelfde als Chaîne beteekent.’ Zou het niet van catena zijn? vergelijk facere, faire, sanus, sanitas, sain, santé.
Dagobert; deze eigennaam leidt de schrijver af van degen,
| |
| |
krijgsman, en bert, beroemd. Wij gelooven te onregt; de o is koppelletter of wil men teeken van eenen genit., zoodat het eerste woord, dag, niet degen, zijn zou. De verklaring laten wij overigens dáár.
Domeure wordt volgens Roubaud van het Keltische mor, breidel, teugel, en hiervan figuurlijk al wat tegenhoudt, afgeleid. Het schijnt ons weder uit het Latijnsche morari, demorari, gesproten, te meer, omdat het oud Fransch demorer heeft. Rom. du Renard vs. 10612. (Méon, Tom. II).
Mès li lechieres ne demore.
Dieu. De afleiding door den Schrijver voorgesteld, en die ook in andere bewoordingen voorkomt in het Taalk. Mag. II, bl. 164, komt ons te onbepaald en gezocht voor. Hij vergel. hetgeen Grimm aangeteekend heeft Mythol. bl. 10 volg. en 131.
Doch hiermede genoeg. De geachte Schrijver zal hieruit zien dat wij zijn Werk met aandacht hebben nagegaan; wij hebben met bescheidene vrijmoedigheid onze bedenkingen geopperd en hopen, dat zij heuschelijk opgenomen zullen worden en tot nadere overweging aanleiding geven; waarbij wij ten slotte den wensch voegen, dat de Heer Hoeufft zich ook van de nasporingen der nieuwere taalkenners, Grimm, Graff, Bopp, Bekker, Raynouard, Méon en Champollion-Figeac moge bedienen, en vooral in de bronnen zelve, de oud Fransche gedichten, de aangehaalde woorden naslaan. Wij wenschen hem lust en krachten, om dit, en hetgeen hij uit den schat zijner belezenheid ons verder mogt willen mededeelen, gelukkig te voltooijen.
|
|