vreden is, en zoo hij de hand in zijn' boezem steekt, bekennen moet, dat het anonyme der recensie hem welgevallig is: wie weet, of de onderteekening ten minste bij het publiek den gunstigen indruk niet zou verhinderd hebben! - Wij zullen dit verslag niet onderteekenen, alleen omdat het slechts de zaak geldt, en omdat wij hopen, dat onze onbepaalde goedkeuring van hunne onderneming aan de Heeren schrijvers niet onaangenaam wezen zal. Eindelijk zullen in eene vierde rubriek verhandelingen of bijdragen, in de moedertaal geschreven, opgenomen worden.
De Voorrede eindigt met een zedig en innemend verzoek om de toegevendheid der lezers. Men had het slot kunnen weglaten: Id autem rogamus, petimus, poscimus, ut huic opusculo si quid boni inest, nequis nostram qualemcumque gloriam detrectet. De benijders, zoo er zijn, zullen door dit dringend verzoek niet bekeerd worden.
Wij zullen een kort verslag laten volgen van de stukken, die in dezen bundel opgenomen zijn:
II. p. 1-14. Prolusio scholastica van den Heer J.G. Elink Sterk, Zij handelt over het onvoldoende van aanleg of geleerdheid op zich zelve, en over de noodzakelijke vereeniging van beide. In het betoog is zeer veel gang; de voordragt is levendig, en de latiniteit uitmuntend.
II. p. 15-22. Prolusio scholastica van den Heer A.G. van Cappelle, in memoriam viri doct. G.J. Zillesen, eene warme lofrede, die het hart van den Schrijver eer aandoet.
III. p. 23-32. Hetzelfde geldt van de Prolusio van den Heer C.H. Thiebout in memoriam Jani ter Pelkwijk.
IV. p. 33-64. Ev. Waardenburg, Oratio de veterum literarum studio ad vim imaginandi recto iudicio temperandam imprimis accommodato. Er zijn nuttige, hoewel niet nieuwe opmerkingen in dit wèl geschreven stuk. De stelling is eene waarheid, en zij verdiende een strenger betoog, dan wij in het opstel van den Heer Waardenburg vinden. Hij heeft al te veel op de onderwerpen der oude schrijvers aangehouden, en niet genoeg getoond, dat het eigenlijke heil van het temperamentum eener wilde en ongeregelde verbeeldingskracht in de strenge studie ligt, en in de methode, welke de beoefening der Ouden vordert.
V. p. 67-85, Beoordeeling der Dissertatie van den Heer A. de Jongh, de Herodoti Philosophia. De recensie laat zich met even veel genoegen lezen als de Dissertatie zelve. Het hapert welligt aan ons, dat dergelijke onderwerpen ons niet bevallen willen, en dat wij evenmin behagen scheppen in de Philosophia Herodoti als b.v. in de facultas historica van Plato, of in de poëzij van Euclides. Er is geen schrijver of poëet, over wiens philosophie