doel, om menschen, die door andere bezigheden verhinderd worden zich in de geschiedenis te oefenen, ter hulp te komen, is minste aan twijfel onderhevig.
Doch wij leven in een' tijd van brokwerk. In plaats van de ons huivering wekkende quarto- en folio-uitgaven onzer vaderen, waarin de gansche omvang eener wetenschap werd behandeld en uiteengezet, zijn de octavoos en duodecimoos gekomen, en daarmede is met gelijken tred solide kennis en diepgaande geleerdheid tot eene acht- en twaalfdubbele vermindering terug gegaan. ‘Schetsen, tafereelen, trekken en groepen,’ ziedaar de geliefde titels onzer dagen: en dat zelfs in die vakken van letterkunde, welke volkstrekt zulk eene verminking niet dulden. Doch het is onbegonnen werk daarover de Autheurs aan te vallen, die, als de hoofden elker omwenteling, van het volk de wet ontvangen! zij kunnen immers, alleen door het involgen van den heerschenden smaak, voorkomen, dat de literatuur van smaak geheel en al alle Werken van ernstiger studie verdringe! Liever dus dan hem te beschuldigen, beklagen wij een' man van klassieke kunde als Petiscus, die zich door den geest des tijds genoodzaakt ziet, den deftigen erentfesten vorm der geschiedenis aan de ligtzinnigheid des publieks op te offeren, dat alleen op voorwaarde eener behagelijke voorstelling met streng-historische onderwerpen wil worden bezig gehouden.
Het is waar, de Heer Petiscus heeft dit zwakke punt van zijnen arbeid zoeken te bemantelen, door die brokstukken aan te kondigen als hoofdtrekken, in derzelver oorzaken, gevolgen en onderlinge betrekkingen geschetst: doch wie het Werk inziet overtuigt zich spoedig, dat de behandeling der verschillende gebeurtenissen te weinig doorgaand pragmatisch is, om dien titel te regtvaardigen.
Hoe dit zij, geroepen, om het Werk, zoo als het daar ligt, te beoordeelen, hebben wij het met genoegen doorloopen. Wat wij aanvankelijk dachten, dat de Schrijver ook aan eene andere zwakheid onzes tijds zou hebben toegegeven, namelijk om het algemeen aangenomen gezigtspunt, waaruit men tot nu toe gebeurtenissen en personen beschouwde, te laten varen, en een' tegenovergestelden weg van beoordeeling te volgen, waarbij in den laatsten tijd de gekroonde schurken van vroeger dagen uitmuntend gevaren hebben, bleek, tot onze voldoening, eene ijdele vrees geweest te zijn. Neen, de Autheur heeft zich tot dezen armhartigen kunstgreep, om nieuw te zijn, niet vernederd. Wij vinden bij hem de klassieke personaadjes weder, gelijk de Oudheid ons die heeft leeren kennen! boosheid heet geene wijze staatkunde, dwingelandij geene vorstelijke grootheid, vrijheidszucht geene re-