De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijAbbildungen neuer oder unvolständig bekannnter (bekannter) Amphibien,nach dem Leben entworfen und mit einem erläuternden Texte begleitet von H. Schlegel, Conservator am Königl. Niederländ Museum.(1e Decade.) Düsseldorf bey Arnz en Comp. Leiden bij C.C. van der Hoek.Onder de openbare Inrigtingen in ons Vaderland, aan kunsten of wetenschappen toegewijd, is er zeker geene, welke bij den vreemdeling meer bekend is en hooger staat aangeschreven, dan ons Rijks-Museum van Natuurlijke Historie, in de grijze Academiestad Leiden. En waarlijk, ieder, die voor de eerste maal den drempel van dat, uitwendig zoo weinig belovend gebouw, betreedt, staat verbaasd bij den indruk, dien het gezigt dier lange, heldere galerijen op hem te weeg brengt, eenen indruk, die tot een verheven godsdienstig gevoel wordt opgevoerd, wanneer hij, van zijne eerste verwondering terug gekomen, eenen meer aandachtigen blik werpt op de hem omringende, ontelbare menigte voorwerpen van allerlei kleur en gedaante, van allerlei landaard en natuur, en zich, in een' oogenblik des tijds, als in het middelpunt der Schepping waant overgebragt, waar de oorsprong schijnt te zijn van alles, wat in het Noorden en in het Zuiden, in het Oosten en in het Westen van onzen bol, dierlijk leven ontvangen heeft. Wie denkt niet onwillekeurig, wanneer hij zich dáár, zoo veilig en gerust, in het midden ziet geplaatst van zoo vele wijd gemuilde, scherp getande en forsch geklaauwde roofdieren - in hunnen levenden en vrijen toestand, den schrik en angst van bosschen en zeeën! - aan den vreedzamen omgang, waarin, naar het scheppingsverhaal, het eerste, onschuldige menschenpaar met de hen omringende ongelijksoortige wezens ver- | |
[pagina 283]
| |
keerde..... Dan, ons bestek gedoogt niet, om aldus voort te redeneren. Men mag vooronderstellen, dat ieder onzer lezers Leidens sieraad wel eens in zijn leven zal hebben bezocht; dat hij dáár indrukken zal hebben ontvangen naar zijne toevallige stemming of zijn' natuurlijken gemoedsaard; dat hij bekend zal wezen met de orde en netheid, die kenmerkende vaderlandsche stempels, welke dáár heerschende zijn, en met de stomme getuigen van den alles overtreffenden rijkdom der Natuur; doch ook tevens met de sprekende bewijzen van den altijd durenden voortgang van het menschelijke kunstvermogen, welke daar beiden, in de oorspronkelijk door God geschapene, en door den mensch (mag het zoo genoemd worden?) herschapene wezens, zoo overvloedig voorhanden zijn. Buiten en behalve de menigte dezer ten toon gestelde voorwerpen, bevat het Museum nog een' schat van natuurvoortbrengselen, welke, uit hoofde van plaatsgebrek, niet hebben kunnen worden uit een gezetGa naar voetnoot(1), en eene menigte van kostbare bouwstoffen, tot de uitgave van wetenschappelijke Werken geschikt, welker algemeene bekendmaking aan de geleerde wereld, door ieder beoefenaar der natuurlijke geschiedenis wel met reikhalzend verlangen, doch tot heden vruchteloos, is te gemoet gezien. - Geen wonder dus, dat de aankondiging van een Werk, hetwelk onder den titel van Essai sur la physionomie des Serpens, door den boekhandelaar Cijfveer, bij inteekening zou worden uitgegeven, en hetwelk den Heer Schlegel, Conservateur bij het Museum, en in het vak der natuurlijke geschiedenis zoo gunstig bekend, tot vervaardiger heeft, een algemeen genoegen verschafte; doch, helaas! ook van deze onderneming hebben wij tot heden niets dan het Prospectus in het licht zien verschijnen, en de redenen van dit nieuwe oponthoud zijn in den boekhandel genoegzaam bekendGa naar voetnoot(2). Het schijnt echter, dat de Heer Schlegel de opruiming der zwarigheden, welke de uitgaaf van zijn Essai in den weg stonden, niet heeft willen afwachten, om een nieuw Werk te beginnen, en het is aan dezen prijzenswaardigen ijver, dat de geleerde we- | |
[pagina 284]
| |
reld, onder den hierboven vermelden titel van Abbildungen enz., een plaatwerk zal te danken hebben, van hetwelk de eerste aflevering vóór ons ligt, en dat wij zonder uitstel meenen te moeten aankondigen. Dit Werk, hetwelk, zoo als uit den boven opgegeven' titel blijkt, over tweeslachtige dieren handelt, heeft bepaaldelijk ten oogmerk, om afbeeldingen te geven van nieuwe of onvolkomen bekende Amphibiën. Deze afbeeldingen zien bij tientallen (Décades) het licht, en zijn vergezeld van eenen beknopten, beschrijvenden tekst in de Hoogduitsche taal. De inteekening geschiedt aanvankelijk voor tien décades, wordende iedere décade tegen ƒ6 verkrijgbaar gesteld. Wij willen ons thans hoofdzakelijk bepalen tot eene opgave van hetgene ons in de eerste Décade door den Heer Schlegel wordt aangeboden. Plaat I is een uitmuntend fraai gewerkte kop van den Crocodilus biporcatus, volgens eene afbeelding van den Heer Pik (Bik?), teekenaar van den Hoogleeraar Reinwardt, die hem op de Moluksche eilanden naar het leven vervaardigde. Volgens den titel zijn en zullen al de platen naar de levende voorwerpen vervaardigd zijn, hetwelk vooral voor deze soort van dieren van het grootste belang is, wier veelal schitterende, doch ook teedere kleuren na den dood en vooral op spiritus spoedig geheel of gedeeltelijk verloren gaan. - Deze kop behoorde aan een voorwerp, dat 17 voeten lengte had, en is op de helft der natuurlijke grootte herleid. Wij wenschten wel, dat de Heer Schlegel zoodanige herleidingen ook op de platen zelve geliefde aan te duiden; het werk wordt daardoor den vergelijkenden en bestemmenden Amphibioloog gemakkelijker gemaakt. Deze aanmerking is echter, wat de 1ste décade betreft, alleenlijk op dezen Krokodilskop van toepassing, daar de overige afbeeldingen niet verkleind zijn. Plaat II. Gymnodactylus marmoratus. Eene nieuwe soort der afdeeling Gymnodact., door Kuhl het eerst op Java ontdekt, en later door de Heeren Macklot op Nieuw-Guinea en Muller, in de omstreken van Padang op Sumatra, insgelijks waargenomen. Drie afbeeldingen naar dieren van onderscheiden' leeftijd, met eenige bijzondere deelen van dezelve. Plaat III. Scineus Mulleri. Deze soort behoort, volgens den Heer Schlegel, tot de fraaiste en uitstekendste van dit geslacht, en werd ter Westkust van Nieuw-Guinea gevonden door den Heer Muller, welke, ondanks alle aangewende moeite, slechts één éénig exemplaar van dezelve heeft kunnen meester worden. Dezelve werd door den te vroeg gestorven', verdienstelijken Van Oort naar het leven geteekend, en ontleent haren naam van den wak- | |
[pagina 285]
| |
keren Muller, den éénig overgeblevenen der Natuurkundige reizigers onder wijlen Boie en Macklot, en van al de vroegere, welke zich, sedert den Hoogleeraar Reinwardt, met die hagchelijke taak belast hebben. Zijne laatste berigten zijn van het gevaarvolle en zeldzaam bezochte Borneo. Plaat IV. Calamaria Linaei (Linnaei). Drie afbeeldingen en bijzondere deelen naar teekeningen van wijlen den Heer Van Oort. Deze fraai gekleurde slang behoort tot diegenen, welker kleursverscheidenheid den natuurkundigen aanleiding gegeven heeft tot het invoeren van onderscheidene soorten, die door den Heer Schlegel, als verscheidenheden, tot eene zelfde soort worden terug gebragt. Plaat V. Coluber melanurus. Deze schoone en zeldzame adder is het eerst door den Hoogleeraar Reinwardt op Java ontdekt, aan wiens goedheid de Heer Schlegel ook het bezit der teekening dank weet. Deze afbeelding is uitmuntend. Plaat VI. Dendrophis ornata. Van deze zoo bij uitstek prachtig gekleurde, en bij de Amphibiologen wèl bekende boomslang, geeft de Heer Schlegel alleen eene afbeelding, omdat de vroegere, steeds naar in wijngeest bewaarde voorwerpen vervaardigd zijnde, door het verlies der kleuren, geen denkbeeld kunnen geven van den rijkdom en de pracht, waarmede de groote Schepper dit kleine dier begiftigd heeft: deze daarentegen is naar het leven vervaardigd. Wij zijn den Heer Schl. voor deze oplettendheid dank verschuldigd. Plaat VII en VIII. Fig. 7-11. Dryiophis langaha. Eene merkwaardige slang, welke tot heden alleen door eene afbeelding en beschrijving van Brugières, doch zeer onvolkomen, bekend was. Plaat VIII. Fig. 1-6. Dryiophis prasina. Van deze bestond reeds eene, door Russel, doch niet naar het leven, gegevene afbeelding; ook was de vorm van den kop bij dezen niet duidelijk afgemaald. Deze figuren strekken derhalve ter aanvulling van die van Russel. Plaat IX. Vier afbeeldingen van boomkikvorschen; als: Fig. 1. Hyla chalconotus. Door Kuhl op Java ontdekt, en door Van Raalten naar het leven geteekend. Fig. 2. H. cyanea; door Van Oort, naar een oud, op Amboina gevonden voorwerp. Fig. 3. H. erythrea. Afbeelding van een zeer jong individu, door Kuhl en Van Hasselt op Java, en nu onlangs door Muller op Sumatra gevonden. Fig. 4. H. aurifasciata; insgelijks door Kuhl en Van Hasselt op Java ontdekt. Eindelijk Plaat X geeft in 4 afbeeldingen een overzigt van het geslacht Ceratophrys; als: | |
[pagina 286]
| |
Fig. 1 en 2. Cerat. Cornuta, man en wijf, door Dr. Hering naar het leven in de Kolonie Suriname vervaardigd. Fig. 3. C. montana; door Kuhl op Java ontdekt. Fig. 4. C. turpicola. Deze derde soort van dit geslacht werd door den Heer Van Oort, in haar Vaderland, de Westkust van Nieuw-Guinea, naar het leven afgemaald. Men ziet uit deze opgave, wat de 1ste décade van dit Werk bevat, en mag daaruit afleiden, wat men zich voor het vervolg van hetzelve beloven kan. Wij hebben ons voorgenomen, deze onderneming slechts aan te kondigen, niet te beoordeelen; doch, wij kunnen, wij mogen ons niet onthouden, om aan hare uitvoering den meest mogelijken lof toe te zwaaijen. De steendruk platen mogen uitmuntend fraai genoemd worden; zij zijn met de meeste zorg en netheid gekleurd, en vooral ook, wat in deze zoo veel afdoet, met zulk eene juistheid en naauwkeurigheid geteekend, dat men niet eene plaat, maar het afgebeelde voorwerp zelf meent vóór zich te hebben. Zulk eene precisie ligt buiten het bereik, ten minste buiten het doel van den gewonen teekenaar; om hierin zóó te slagen, moet hij natuurkenner tevens, of onafgebroken onder het oog van een' zoodanigen werkzaam zijn; en beiden blijkt hier het geval te zijn geweest. Wat den tekst betreft, deze is, zoo als wij boven reeds aanstipten, in de Hoogduitsche taal geschreven: het jammert onze Nationaliteit, dat men om den wil van het debiet verpligt is, om, bij het uitgeven van Nederlandsche Werken, tot de taal der vreemden zijne toevlugt te nemen; doch als éénig hulpmiddel, om in het goede doel wèl te slagen, behooren wij het toe te juichen. De stijl is duidelijk en bondig, gelijk zulke wetenschappelijke beschrijvingen behooren te zijn. Een paar feilen in den tekst, zoo als bl. 10 en elders Raçe voor Race, bl. 23 vor, Der, in plaats van vor. Der en bl. 30 Patang-Singalang voor Batang-Singalang, zijn kleinigheden, welke wij alleenlijk aanstippen, om te toonen, dat zij onzer oplettendheid niet ontsnapt zijn. Wij hebben aanmerking hooren maken op het 8o formaat van den tekst, terwijl de platen in quarto zijn: ook wij hadden liever tekst en platen in een zelfde formaat ontvangen; doch voor zoo verre zulks kan gelaten zijn ter vermijding van onkosten, hebben wij ook daar vrede meê. Moge deze onderneming kunnen worden voortgezet, zoo als zij begonnen is, en de Heer Schlegel met dezelve gelukkiger zijn, dan tot heden met diergelijken van de zijde des Museums het geval is geweestGa naar voetnoot(1)! Wij wenschen dit van harte, en aarzelen | |
[pagina 287]
| |
niet de medewerking in te roepen van een iegelijk, die daartoe mogt in staat wezen. De beoefenaar der Natuurlijke Geschiedenis van professie, hieraan valt niet te twijfelen, heeft zich wel reeds tot den aankoop van dit Werk verbonden; doch dit getal is in ons klein Land niet groot; ieder man van vermogen, die er eene boekerij of verzameling van plaatwerken op nahoudt, moge zich de kleine uitgave getroosten, om eene onderneming te helpen voortzetten, welke innig met den wetenschappelijken roem onzes Vaderlands verbonden is, en die den vreemdeling kan doen zien, niet alleen, dat wij middelen bezitten, waarvan grootere Natiën verstoken zijn, maar ook, dat wij die middelen ten nutte der wetenschappen willen en weten te bezigen. - Dit Werk worde onder de handen van den ijverigen en geleerden Schlegel tevens een duurzaam monument, toegewijd aan de nagedachtenis der verdienstelijke slagtoffers van hunne natuurkundige onderzoekingen in onze Oost-Indische bezittingen!
L..... S.- |
|