De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijI. Elementa Botanices, in usum Lectionum Academicarum(,) conscripta ab H.C. van Hall, Instituti Regii Batavi Socio, Botanices et Oecon.ruralis Professore in Academia Groningana. Groningae, apud J. Oomkens, Acad. Typogr. 1834. p. XII, 244 et Index. 8o.II. Eerste beginselen der Plantkunde, door H.C. van Hall, Hoogleeraar te Groningen. Groningen, bij J. Oomkens, Boek- en Steendrukker, 1836, p. trie. 120 bl. en Tabel. 8o.Men heeft in onze tijden veel over hooger onderwijs gesproken, over den toestand der Academiën en de middelen, waardoor dezelve weder tot haren vroegeren luister zouden kunnen opgevoerd worden; gewoonlijk bepaalde men zich dan tot de betrekking dier instellingen tot den Staat, en meende, dat de Hoogescholen door van buiten aangebragte middelen moesten verbeterd worden. Voorzeker is dit eene onbetwistbare waarheid: de Academiën zijn instellingen van den Staat en wederkeerig deszelfs hechtste steunpilaren, wier bloei van de wezenlijke welvaart des Lands niet kan worden afgescheiden. Van den anderen kant echter is het niet minder waar, dat de Academiën, zoo als zij nu bestaan, op velerlei wijze uit zich zelve kunnen verbeterd worden. Als voorbeeld daarvan willen wij nu alleen het dicteren noemen, eene wijze van onderwijs, die, hoezeer bij herhaling gegispt, nog dikwerf gevolgd wordt. Nergens echter kan dezelve ondoelmatiger zijn, dan in het onderwijs der natuurkundige wetenschappen, die voor eene levendige voordragt zoo zeer geschikt zijn, onder het juk der dicteer-methode echter verstikken en geene vruchten dragen, behalve dat de toehoorders hunne examina afleggen, en in verschillende betrekkingen leden der Maatschappij worden. Voor Plantenkunde - een vak, waarin ons Land zoo vele oudere | |
[pagina 190]
| |
oorspronkelijke voortreffelijke Werken bezit - was tot dus ver geen Handboek, geen Compendium voor Academisch onderwijs verschenen, en behalve de vertaling van A. Richard Elèmens de Botanique, door Altena, onder toezigt van Prof. Cl. Mulder bezorgd, bestond er geen bruikbaar plantenkundig Handboek in het Nederduitsch. De twee bovenstaande Werkjes van den Hoogleeraar H.C. van Hall, - die reeds, vóórdat hij het Hoogleeraarambt te Groningen aanvaardde, door oorspronkelijke geschriften zich als bekwaam plantenkundige had doen kennen, - verdienen derhalve alle toejuiching. I. Is voor het eigenlijk Academisch onderwijs geschreven. Beknoptheid stond op den voorgrond, en men mag er dus alleen dát in zoeken, hetgeen tot het afleggen van een propaedentisch examen noodig is. Uit dat oogpunt moet men dus ook het Werkje beoordeelen. Zij echter, die bij dit weinige zich niet willen bepalen, vinden in de, bij ieder § opgegeven literatuur, den weg tot dieper onderzoek aangewezen. Wij willen onze lezers niet met eene inhouds-opgave vermoeijen, die men uit den titel ligtelijk kan opmaken, en liever met een woord over de wijze van behandeling spreken. Alle hoofdstukken der wetenschap worden in afzonderlijke Capita en vrij evenredig behandeld. Wij zouden echter de Organographie liefst achter de Anatomie hebben geplaatst gezien; waardoor de rangschikking en de behandeling der enkele deelen juister en meer logisch had kunnen geschieden. De Anatomie is volgens Kieser behandeld, waarin misschien de ontdekkingen van Meijen eenige wijzigingen noodzakelijk zullen maken. Het Hoofdstuk over physiologie is zeer kort, daarentegen het phytographische gedeelte weêr iets breedvoeriger behandeld. Het Linneaansche stelsel wordt nog zeer op den voorgrond geplaatst, echter voortreffelijk en met kritiek uiteengezet. De natuurlijke methode is zeer kort voorgesteld, en daarvan alleen de verdeelingen opgegeven; het ware wenschelijk geweest, dat de grondslagen daarvan iets breedvoeriger ontwikkeld waren; - ook hadden de voortreffelijke Ordines naturales van Bartling, welke naast de onlangs verschenen tweede uitgave van de Introduction van J. Lindley de eerste plaats bekleeden, onder de literatuur eene plaats moeten vinden. - Doch wij zouden bijna den schijn aannemen, alsof wij onzen lezers een tafereel van het minder goede in het boek wilden voorhouden, hetgeen echter geenszins het geval is, en eene ondankbaarheid tegen de verdiensten van den geachten Schrijver en zijne goede pogingen zijn zoude. Daarom zal Zijn Hooggel. ons nog eene opmerking ten goede houden. Het Werkje behandelt alleen de zuivere wetenschap en geen der vele toegepaste gedeelten derzelve, behalve de in het | |
[pagina 191]
| |
laatste Hoofdstuk behandelde Geographia plantarum. Misschien was het het schoone en treffende dier leer, welke den Schrijver uitlokten, aan haar een klein plaatsje in te ruimen. Misschien echter ware het doelmatiger geweest, vooral ten opzigte der jonge geneeskundigen, voor wier onderwijs het boek hoofdzakelijk bestemd is, daarvoor eene korte schets van de algemeene leer der geneeskrachten of krachten der planten en eigenschappen in het algemeen, te hebben gegeven. Het geheel is aphoristisch in § § behandeld, waardoor den Leeraar gelegenheid tot verderen mondelingen uitleg gegeven wordt. De philosophische wijze van behandeling, welke Decandolle zoo schoon gevolgd heeft, kon, daar de Schrijver voor, dikwijls weinig ontwikkelde, jonge lieden schreef en niet voor geleerden, hier minder doelmatig zijn. De stijl is eenvoudig en duidelijk, en de nette en compresse druk geven aan het Werkje ook uiterlijk aanbeveling, die het echter niet behoeft: want de tijd heeft reeds geleerd, dat de Heer Van Hall zijn doel niet gemist heeft; niet alleen te Groningen, maar ook op andere Hoogescholen voorziet hetzelve in eene lang gevoelde behoefte der studerende jeugd.
II. Is op eene nog meer beknopte schaal ingerigt, en wij vreezen inderdaad, dat daardoor niet in alles die volledige ontwikkeling aan de zaken is gegeven, welke tot het wèl verstaan noodzakelijk is. Het Werkje blijft echter nuttig, en het doel des Schrijvers is vooral hoogst lofwaardig. Hetzelve is namelijk voor het onderwijs der jonge Pharmaceuten bestemd, dat tot dus ver bij ons op eene zoo lage schaal is ingerigt. - De hoofdstukken zijn hier anders gerangschikt dan in de Latijnsche Elementa. Physiologie en Anatomie worden vooraf beschouwd, en dan Organographie en het Stelsel behandeld. Zeer doelmatig wordt de kunstspraak het laatst beschouwd, en het is waarlijk te verwonderen, dat dit nog niet overal geschiedt. Door daarvan eene drooge lijst van namen en definities te maken, eene ware moles indigesta, die niemand, veel minder een jong student, verteren kan, hebben vele leermeesters de jonge beoefenaars van deze schoone studie afgeschrikt. De kunstspraak, welke met Organographie en Morphologie in verband wordt gebragt, wordt ligtelijk aangeleerd en niet spoedig vergeten. Zoo lang Göthe geenen leermeester vinden kon, die zulk eene verstandige wijze van onderwijs volgde, was het hem onmogelijk, een beoefenaar der Plantenkunde te worden, eene wetenschap, die hij naderhand zoo hoog op prijs stelde, (‘Aus meinem Leben.’) Sommigen hebben deze eerste beginselen voor een populair Handboek gehouden, hetwelk het volgens des Schrijvers eigene bedoeling | |
[pagina 192]
| |
geenszins is. Wel ware het te wenschen, dat men ook onder ons het voorbeeld van de voortreffelijke Plantenkundigen Zuccarini in Duitschland en John Lindley in Engeland volgde, en door meer populaire geschriften zorgde, dat de voortreffelijke studie der Natuur, welke voor de ontwikkeling van verstand en hart zoo heilzaam is, meer algemeen verspreid wierde. Doch de taak is allermoeijelijkst en kan alleen door ervarene beoefenaars volbragt wordenGa naar voetnoot(1).
Jan, 1837. Anonymus. |
|