| |
Schriften over de Homoeöpathie.
3o. De Geest der Homoeöpathie, een woord van waarschuwing aan ieder, die op gezondheid en leven prijs stelt; door Dr. Friedrich Alexander Simon Jun. Uit het Hoogduitsch vertaald en met korte aanteekeningen vermeerderd door Dr. J. Bosman Tresling, Practiserend Geneesheer te Winschoten. Te Groningen bij M. Smit, 1836. 8o. 144 bl.
‘De booze geest der Homoeöpathie’ had wel mogen gedrukt worden in plaats van ‘de geest der Homoeöpathie’ aan het hoofd van dezen langen titel; want al wat kwaads in de Homoeöpathie te vinden is, wordt hier ten toon gesteld: trouwens, de Schrijver van dit Werk, Dr. Simon Jr. te Hamburg, is een booze geest voor Hahnemann, zijne leer en volgelingen; die geleerde heeft zich zoo lang en zoo veel en zoo openlijk moeite gegeven, om de Homoeöpathie te verdelgen, en doet daartoe nog dagelijks in zijn Antihomoeöpathisches-Archiv zoo vele pogingen, dat hij ondersteld mag worden, al de wapenen der gewone geneeskunde, zoowel als de zwakke zijden der nieuwe methode, wèl te kennen. Zulke vijanden kunnen lastig voor de Homoeöpathie worden, en hebben des te meer gewigt, naarmate men meer waarheidsliefde en minder partijdigheid in hunne schriften opmerkt; want niet of er veel gezegd wordt, maar of het gezegde grond heeft, doet ter zake.
De Vertaler begint op pag. 3 van zijn voorberigt met de uitspraak van eene kleinigheid, ‘dat de geheele Homoeöpathie schandelijk bedrog is en anders niet;’ tot die overtuiging is hij door eigen
| |
| |
onderzoek, maar vooral op het voetspoor van Dr. Simon, gekomen: de leerling wil toch altijd den meester overtreffen.
De noodzakelijkheid en onzekerheid der geneeskunde (zie pag. 2 van het Stuk zelf) heeft gemaakt, dat Hahnemanns veelbelovende leer vele menschen vond, die van dáár eindelijk de lang gewenschte zekerheid hoopten te erlangen. Om diezelfde redenen vindt niet alleen de methode van Hahnemann, maar vonden alle nieuwe systemen, die van Brown, Broussais en Rasori, eene menigte van aanhangers: en waren het nog maar deze! Neen, la Médecine Curative van Le Roi, allerhande universeele middelen en dergelijke schandelijke kwakzalverijen vinden dezer dagen in ons Land eene menigte van aanbidders, die niet ophouden hunne beurs en hunne ingewanden door beide te ontlasten.
Heeft het Werk van Le Roi niet dezer dagen in Amsterdam een' vertaler gevonden, en worden zijne middelen, welke alle ingewanden in den grond moeten bederven, niet in vele apotheken verkocht? Heilig de Homoeöpathie, vergeleken bij zulke produkten! En zoo al de Homoeöpathie, door te veel vertrouwen in te boezemen, misleiden mogt, en zij te dien opzigte naar charlatanerie riekt, meent men dan, dat er geene charlatanerie zal overblijven als zij verdelgd is? Neen, het schijnt het lot der geneeskunde, het is een gevolg van hare onmisbaarheid en onzekerheid, dat te allen tijde de onbeschaamdste bedriegerij, ten koste van menschenlevens, in dezelve bestaan heeft en bestaan zal. Zóó weinig kan de leek de ware priesters van de leugenprofeten onderscheiden, dat zelfs kundige en scherpziende leeken dagelijks de dupe zijn op het punt der geneeskunde.
Op pag. 3 ontmoeten wij voor de tweede maal eene dosis Grieksch, waarmede de Schrijver ook in andere Werken zeer gul is, en waarvoor wij beleefd den hoed afnemen.
Dat Grieksch moet ons hier doen verstaan, dat nu de doopcedel van Hahnemann staat geligt te worden. Mij dacht, het ware doelmatiger, eerst de zaak zelve te beschouwen, en den lezer niet door een ongunstig levensberigt al vast in te nemen tegen de methode. Op pag. 4 en 5 vinden wij, dat, niet zelfbedrog door ingenomenheid met eigene denkbeelden, of door schijnbare ervaringen of iedere andere oorzaak, Hahnemann zijne dwaalleer heeft voorgepredikt; maar ‘dat het klaarblijkelijk hoofddoel van zijn leven steeds geweest is opzien te maken en geld bijeen te schrapen, en hij te allen tijde handel gedreven heeft met wetenschappelijke zaken, waarbij de verdenking van opzettelijke en voorbedachtelijke bedriegerijen noodzakelijk moet opkomen.’
Dr. Simon Jr. is veel jonger en dus geen tijdgenoot van Dr. Hahnemann. Wij verwonderen ons dan met regt, dat Dr. Simon Jr. zóó iets
| |
| |
zegt, terwijl eerlijke en beroemde mannen, welke tijdgenooten van Hahnemann waren en die geene Homoeöpathen zijn geweest, zich zoo geheel anders over Hahnemann uitdrukken.
Kopp zegt op pag. 471 van zijne Denkwürdigkeiten: ‘Wer unbefangen Hahnemann's Wirken von seinem ersten Auftreten als Schriftsteller, als Lehrer, Urheber und Meister einer eigenen Schule - bis jetzt kritisch gefolgt ist, kann den genialen Untersuchungssinn, die speculative Originalität und die mächtige Geisteskraft dieses Mannes nicht verkennen. Mit hohem Talent, bewahrter Menschenkenntniss und Klugheit, vieljährig gesammelter Gelehrsamkeit und seltener Ausdauer sucht er muthvoll seine kühnen Plane aus zu führen. Ueberall lässt er den experimentirenden Beobachter, den in früheren Zeiten eifrig gewesenen Arbeiter im Gebiete der Chemie erkennen.’
En C.W. Hufeland zegt in zijn Journ. Bd. 62, H. 1, S. 7. ‘Der Gegenstand wird um so wichtiger, wenn der Urheber ein Mann ist, dem wir unsere Achtung nicht versagen können, und dass dieses bei Herrn Hahnemann der Fall ist, wird wohl niemand läugnen können, am wenigsten der, der ihn nicht von gestern her kennt; wie diess der Fall bei dem Verfasser dieses Aufsatzes ist, der, mit ihm schon vor langer als 30 Jaren durch freundschaftliche und litterarische Verhältnisse verbunden, ihn jederzeit als einen unserer ausgezeichnetsten, geistvollsten und originalsten Aertzte geschätzt hat.’
Op pag. 6 lezen wij, dat Hahnemann in zijne eerste praktijksjaren de scheikunde practisch oefende, boeken schreef en zich weinig met de geneeskundige practijk ophield. Vreemd al weder, een kwakzalver en bedrieger en geldzuchtige zou veel meer rekening gemaakt hebben bij de practijk; want in de geneeskunde is de charlatanerie het ware middel tot rijkdom, en in de geneeskunde kan een domoor al vrij wat geluk hebben en figuur maken. Maar in de scheikunde en litteratuur kan iedere voetstap ons nagerekend worden. Vooral in de practische scheikunde, waarvan de meeste geneeskundigen iets weten, gaat het bedriegen niet zoo gemakkelijk. Hoe dom van Hahnemann, dat hij juist zaken bij de hand nam, waarin men niet bedriegen kan!
Op pag. 8 en 9 vinden wij het begin en de ontwikkeling van Hahnemanns methode, de bekende historie van den Hertog enz.; op dit alles zou wel wat af te dingen zijn, maar wij zouden een boek moeten schrijven, dikker dan hetgeen wij beoordeelen, als wij alles wilden ophalen; alleen dit: op pag. 11 lezen wij omtrent de ontdekking van de koortsmakende kracht der kina bij gezonden: ‘Uit deze groote ontdekking trok hij zonder bedenken het besluit, dat de artsenijen slechts, door middel van hare de gezonde menschen ziekmakende krachten, ziektetoestanden kunnen
| |
| |
genezen, en dat wel alleen dezulke, welke uit verschijnsels zijn zamengesteld, die het tegen hetzelve aan te wenden geneesmiddel in staat is in den gezonden mensch gelijksoortig te verwekken.’
Nadat in het laatst der achttiende eeuw Hahnemann reeds zijne nieuwe methode had aangeduid, zonder dat dezelve bijzonder de aandacht scheen te trekken, gaf hij in 1810 zijn Organon uit, na veeljarig onderzoek van zijne ontdekking. Dit is te lezen in de Geschichte und Bedeutung des Homoeöpathischen Heilverfahrens, von Dr. G.L. Rau, 1833, en overal, waar met waarheidsliefde over het ontstaan der Homoeöpathie geschreven is.
Dus heeft Hahnemann zich 15 jaren of langer bedacht, alvorens hij zijne methode bekend maakte. Tegenwoordig bedenkt men zich zoo lang niet als men iets gevonden heeft, of meent gevonden te hebben. En in allen gevalle heeft Hahnemann hier niet zonder bedenken gehandeld.
Uit zulke trekken kan men den geest, waarin Dr. Simon Jr. dit boek geschreven heeft, kennen. En als Dr. Simon Jr. de helft argumenten had gebruikt, maar alleen ware had gekozen, dan zou hij zich voor een denkend lezer niet verdacht gemaakt hebben van der waarheid te kort te doen, om zijnen vijand te kunnen benadeelen. Maar al te zeer blijkt uit dit geheele Werkje, dat de Schrijver aan de Homoeöpathie à tout prix nadeel wilde doen.
Hahnemann heeft, naar ons inzien, in vele dingen gedwaald en zich door eenzijdigheid gekenmerkt; Hahnemann is grof uitgevaren tegen andersdenkenden, en verdient dus op zijne beurt niet, dat men hem spare, en die er dan nu lust in heeft om hem even zoo grof aan te spreken, moge zich daarmede vermaken; wij voor ons vinden, dat het in wetenschappelijke zaken, tusschen wetenschappelijke menschen, minder te pas komt. Dat men hem zijne dwalingen, zijne grofheden aantoone, des noods op eene grove wijze! Maar dat men hem niet tot eenen listigen bedrieger verlage, zoo als b.v. op pag. 30 (want wij moeten die ongerijmde uitvallen dan toch eenigzins aanduiden). Hier heeft de Schrijver gesproken van een bewijs, dat kina bij gezonden geene koorts verwekt, en gaat nu dus voort: ‘Even zoo is het met het voetbad van eene oplossing van arsenicum, na welks aanwending eene veertiendaagsche arsenicum-koorts geprofeteerd wordt. Met geen woord spreekt hij van de gevorderd wordende sterkte der rattenkruids-oplossing, waarop het dan toch hoofdzakelijk aankomt; want eene slappe oplossing werkt in het geheel niet op het ligchaam. Ik heb het arsenicum zeer stout uit- en inwendig laten gebruiken, en ben met de voor- en nadeelen van deszelfs gebruik zeer naauwkeurig bekend; van eene bijzondere, door hetzelve veroorzaakte koorts, heb ik echter niets kunnen bemerken. Het is,
| |
| |
helaas! ook hier niet te loochenen, dat hij die veertiendaagsche arsenicum-koorts zoo stellig en zeker heeft bepaald, dewijl hij wist, hoe groot in het algemeen de vrees voor arsenicum is, en hoe weinig hij te vreezen had, dat zich vele liefhebbers voor rattenkruids-baden zouden opdoen.’
‘De zwavel geneest, volgens Hahnemann, de scabies, omdat zij, inwendig genomen, bij gezonden eenen uitslag veroorzaakt, die aan de schurft zeer gelijk zoude zijn. Ook deze schurftachtige uitslag is een groot verdichtsel.’ Nu vraagt men dan billijk: wilde Hahnemann hier ook bedriegen, waarom koos hij zwavel, een middel, dat ieder kan nemen en dus zijne proef kan nadoen? En als hij zwavel en vele andere dagelijksche middelen gebruikt, blijkbaar wel dwalende, maar niet trachtende te bedriegen (immers dan moest hij de domste domoor zijn), waarom zal hij dan juist met het arsenicum opzettelijk gelogen hebben? Dat is hoogstonwaarschijnlijk, ja het wederlegt zich zelf. Wij en anderen met ons zullen voor als nog meer gewigt hechten aan de uitspraak van Kopp en Hufeland, dan aan die van eenen vijand als wij hier ontmoeten. Daarenboven vinden wij geene redenen, om ten opzigte van de Werken van Dr. Simon Jr. die schoorvoetende bedeesdheid met flaauwhartige complimenten in acht te nemen, welke wij reeds verscheidene jaren in de Duitsche tijdschriften der gewone Geneeskunde met verwondering hebben opgemerkt.
Wij moeten nu over het beginsel similia similibus spreken, over de materies medica, de dosis, het diëet en de chronische Krankheiten; dan de waarde der ervaringen in de Homoeöpathie, en de oorzaken, waarom zoo vele zieken tot de Homoeöpathie zich wenden, nagaan; en daarna nog een gemoedelijk woord aan den bescheiden' lezer rigten.
Voorzeker heeft Hahnemann, zoo als alle refor matoren, te veel waarde gehecht aan zijn principe similia similibus; hij wilde, dat het alléén heerschen zoude, even als Broussais wilde, dat er niet dan ontsteking bestaan zou en niet dan antiphlogistica zouden genezen, even als Brown wilde, dat er maar alleen zwakte als ziekte en dus alleen prikkels als geneesmiddelen zouden zijn. Misschien heeft Hahnemann het nog iets erger gemaakt dan anderen; dit willen wij eens aannemen, schoon het gansch niet bewezen is. Het beginsel similia similibus is geene leugen, zoo als men het hier wil doen voorkomen; maar het kan en zal bestaan naast andere beginselen in de geneeskunde. De verdienste van Hahnemann, en het voordeel, dat hij der menschheid heeft gedaan, bestaat dáárin, dat hij op dit te veel verzuimde beginsel de aandacht heeft bepaald.
Dit toch is het, waarvan Oswald Croll in het begin van 1600 reeds zeer duidelijk met de volgende woorden op pag. 60 spreekt ‘Die Krankheit heilen heisst entwerder das fehlende der Natur erset- | |
| |
zen oder das überflüssige entfernen; die Natur thut solches selbst, ist aber oft zu schwach; diejenigen Dinge also, welche eine gleiche Kraft, als die Natur in Anwendung bringen muss, haben, welche also jener Kraft similia sind, dienen als Heilmittel.’ De tolken nu van deze kracht zijn de symptomen, en ziedaar dan het gansche mystère verklaard. Het blijft den denkenden Homoeöpaath overgelaten, om essentiëele symptomen te onderscheiden van de onbeduidende. En de platte, lompe, oppervlakkige symptomaticus wordt bij de Homoeöpathen even als bij de gewone geneeskundigen gevonden, maar ook als valsche priester en leugenprofeet erkend: wat wil men meer?!
Wat wil men eindelijk meer dan het volgende, dat Hufeland zegt in een stukje, hetwelk waarschijnlijk niet aan ieder is bekend geworden of in het geheugen gebleven, getiteld: Die Physiatrik. ‘Selbst Hahnemann's Homoeöpathie hat, trotz aller scheinbaren Nichtachtung der Naturheilkraft in der That zur Unterstützung der Physiatrik beigetragen; denn beruht nicht ihr ganzes Princip und Wirken auf Anregung der Lebenskraft zur Umänderung des abnormen Zustandes in den normalen, durch Anwendung specifischer, d.h. solcher Mittel, welche eine eigenthümliche Beziehung zu dem kranken Organ oder kranken Lebenszustand haben? Ist sie nicht oft auch nur eine, durch die Zeit und strenge Diät bewirkte Naturheilung? In der That, hierin besteht eben das wesentliche Verdienst der Homoeöpathie, die Lebenskraft gerade in dem leidenden Organe zur Thätigkeit und Hülfe auf zu rufen und die Mittel auf zu suchen und an zu wenden, welche diesem Organe und diesem Krankheitszustande am nächsten verwandt sind.’ Hier toont Hufeland, dat het hem niet om personen, maar om zaken te doen is; dat hij de waarheid, welke in de Homoeöpathie ligt, heeft gezien. Hahnemann schijnt de natuurkrachten te miskennen; hij erkent dezelve echter op verscheidene plaatsen van zijn Organon, b.v. op pag. 39 van de 4de Edit. ‘Man hat durch ritzende Werkzeuge ein dem natürlichen nachgemachtes Nasenbluten hervor zu bringen gesucht um die Anfälle z.B. eines chronischen Kopfschmerzes zu erleichtern. Da konnte man wohl das Blut in Menge aus den Nasenhohlen rinnen machen und den Menschen schwächen; aber die Erleichterung davon war weit geringer, als wenn zu andrer Zeit die instinktartige Lebenskraft aus eigenem Triebe auch nur wenige Tropfe ausfliessen liess.’
Maar Hufeland toont ook, dat hij bij verscheidene genezingen der Homoeöpathen zelfbedrog voor mogelijk houdt, namelijk, dat de Natuur alleen doet, wat de Homoeöpaath meent te hebben verrigt. Het zou ons te wijdloopig doen worden, wanneer wij hier meer wilden aanvoeren. Wij sparen dit, totdat tijd en
| |
| |
lust of eene volgende gelegenheid ons toelaten, onze eigene denkbeelden op het punt der Homoeöpathie nader uit een te zetten.
De geneesmiddelleer wordt met regt vol gebreken genoemd; de Homoeöpathen zelve erkennen dit, en het zal zonder twijfel zeer veel moeite inhebben, dezelve geregeld, duidelijk, juist en bruikbaar te maken, daar zij thans in vele opzigten juist het omgekeerde van dit alles is. Welaan! als de Homoeöpathen de helft van den tijd zullen besteed hebben aan hunne materies medica, welke aan de materies medica der gewone Geneeskunde is te koste gelegd, dan zullen wij haar veroordeelen. De dosis is een steen des aanstoots voor velen. Maar, goede Vrienden! men kan Homoeöpaath zijn en geven oncen als men dat liever wil, of zich daar beter bij bevindt. Hoe zou de dosis het essentiëele eener methode kunnen uitmaken? en toch trekken de meesten tegen die dosis te velde, alsof dit de spil was, waarop de Homoeöpathie draait! Ik beken, Hahnemann heeft het ver gebragt met zijne verdunning; maar thans is er zoo veel, wat vroeger leugen was, tot waarheid geworden, wat vroeger onzin scheen, nu door dagelijksche ondervinding geleerd, dat wij ook hier de grenzen van het mogelijke misschien nog niet kennen. En de natuurkundige heeft veel reden om voorzigtig te zijn in het bepalen van die grenzen, zoo hij niet wil gelogenstraft worden door zijne nazaten. Evenwel zou het met die Potenzirung ook zelfbedrog zijn kunnen, en dit vermoeden wij daarom, dewijl vele Homoeöpathen het met die dosis en met dat potenziren gansch niet eens zijn.
Hahnemann heeft blinde navolgers zoo als iedere reformator; maar Hahnemann heeft er ook die ziende en zelfs zeer helder ziende zijn; deze onderzoeken: dat leeren ons hunne schriften; zij zullen de waarheid ten laatste ontdekken. Wij vinden hier op pag. 40 en verder eene menigte personaliteiten tegen Hahnemann, welke tot de waarheid of volmaakbaarheid van zijne methode niets afdoen. Dat Hahnemann vroeger omtrent diëet en dosis andere denkbeelden koesterde, bewijst niets tegen zijne tegenwoordige stellingen. Immers dat gebeurt den mensch in het algemeen en den medicus in het bijzonder zeer dikwijls; vooral wanneer hij rond genoeg is, om voor zijne dwalingen uit te komen.
Wij komen nu op pag. 49 tot de leer der slepende ziekten. Hahnemann had in zijn Organon alleen dynamischen ziekte-toestand erkend en alleen dynamische middelen daartegen aangewend; hij wierp alle materiëele ziekte-oorzaak verre weg. Hij wierp daarbij iedere hypothese van ziekte-oorzaak en wezen der ziekte ook verre weg.
Nu erkent hij voor slepende ziekten materiëele ziekte-oorzaak, en gebruikt hypothesen om die te verklaren, en derzelver wezen
| |
| |
na te sporen. Om deze inconsequentie althans had hij eenen minder gedecideerden toon behooren aan te nemen, en had hij niet, vooral ook nog in latere editiën van zijn Organon, zoo hevig moeten uitvaren tegen hen, welke materiëele ziekte-oorzaken aannemen en hypothesen in hun rationaal onderzoek gebruiken. De bekentenissen van Hahnemann, welke wij hier aangevoerd vinden, doen ons zien, dat hij geen kwakzalver was, maar zijne dwalingen of de gevallen, waarin Homoeöpathie niet hielp, erkende. Ingevalle Hahnemann, zoekende naar de oorzaak van het herhaald mislukken der Homoeöpathische geneeswijze bij chronische ziekten, nu weder tot dwaling is vervallen door de Psora, en wel door alweder uitsluitend te spreken, dan verhelpen voorzeker de beste zijner volgelingen, als b.v. Rau, dezen misslag door de chronische ziekten in psorische, d.i. ziekten, die van syphilis of scabies direct of indirect ontstaan, en in apsorische, d.i. ziekten, die b.v. uit langdurige diaetetische misbruiken of langdurig aanhoudende animi pathemata voortkomen. Dus is voor den toleranten, voor hem, die zien wil, ook alweder een middelweg gevonden, en behoeft ook in dit opzigt de Chronisch-zieke niet altijd uitsluitend een antipsoricum van de Homoeöpaath te verwachten; er is dus niet zoo groot een gevaar voor de menschheid, als de schrijver wel vreest. Men zie voorts over de psora-theorie Rau, Beiträge zur Wissenschaft. Begründung der Homoeöpathie. En men ergere zich niet te zeer over de eenzijdigheid van Hahnemann! zij is met de jaren bij hem toegenomen, zoo als dat doorgaans het geval is bij de meeste menschen, en er is dus geene hoop, dat Hahnemann die zal afleggen.
Wij zeggen van hem: Erroris culpa minuitur inventionis laude.
Verheugen wij ons, dat er Homoeöpathen zijn, die ons eenig regt geven op het wachten van verbetering van het eenzijdige, overdrevene en hypothesische in de Homoeöpathie!
Een man als Moritz Muller, wiens denkbeelden over Homoeöpathie wij nader zullen bekend maken;
Een man als Rau, welke dit jaar zijn plan heeft medegedeeld, om een nieuw en omgewerkt Organon te leveren;
Vereenigingen van Homoeöpathen, die zich vrij noemen, om te toonen, dat zij geene Autoriteit huldigen, gelijk er dit jaar eene is tot stand gekomen: dit zijn zoo vele blijken voor ieder, die zien en hooren wil, dat de Homoeöpathen op vele punten onderzoek doen en hunne resultaten bekend maken. Dit zijn onze gronden om te denken, dat de menschheid het er nog al redelijk met de Homoeöpathie zal afbrengen.
En nu naderen wij op pag. 60 tot het beoordeelen van de waarde der ervaringen in de Homoeöpathie, alsmede van de oorzaaken, waarom velen zich dezer nieuwe methode toevertrouwen.
| |
| |
Wij zijn het hier op vele punten met den schrijver eens; het zelfbedrog, dat bij alle geneeskundige observatiën doorgaans eene groote rol speelt, en waarin men zoo ligt misbruik maakt van het post ergo propter, moet voorzeker al zeer ligt bij homoeöpathische behandeling plaats vinden. Nu, als het alles ter goeder trouw gaat, is er nog hoop, dat ieder zijne dwalingen meer of min door den tijd ontdekt. Als het ter kwader trouw gaat, weet ik geene hulp; maar de Homoeöpathie is de schuld van die kwade trouw niet, en wij zien het dagelijks, hoe weinig hulp er is tegen Allopathen, die ter kwader trouw ons hunne kunsten opdisschen. Och! of wij zulke lieden met de Homoeöpathie konden verdelgen, dan zouden wij evenzeer verbitterd tegen haar schrijven als Dr. Simon Jr.
Intusschen schijnt Dr. Simon Jr. dit ook te gevoelen, als hij op pag. 67 zegt: ‘Helaas! ik weet het wel, de Homoeöpathen slagen!! (schrijffout voorzeker van den vertaler) ons met onze eigene wapenen! Dat is zeer gemakkelijk voor hen. Waarom zijn wij zelve niet eerlijker! Maar kunnen wij, moeten wij het zijn? Mundus vult decipi ergo...... etc.’ Wat op pag. 69 gezegd wordt is zeer waar!
Eindelijk het slot; ook hierin is door den partijdigen geest de redenering hier en daar onjuist.
En ons slot is: beproeft alles en behoudt het goede. Ook de Homoeöpathie is der beproeving waardig; het is evenwel niet gemakkelijk, dezelve naauwkeurig te beproeven.
De Homoeöpathie zal hulp kunnen geven, waar de gewone Geneeskunde dat niet kan, zoo wij meenen, vooral bij krankzinnigen. Maar de Homoeöpathie moet als onderdeel der gewone Geneeskunde worden gerangschikt. Iedere uitsluitende methode is éénzijdig en dus hoogst gebrekkig. Ieder eenzijdig practicus dwaalt of bedriegt.
Die heilkunst keine Homoeöpathie;
wohl aber
Homoeöpathie in der heilkunst.
De aanmerkingen van Dr. Bosman Tresling zijn in den geest van Dr. Simon en grootendeels uit zijn Antihomoeöpathisch-Archiv genomen.
Wat No. 7 derzelve aangaat; wij meenen, dat Paracelsus het similia similibus niet in dien geest verstond als Hahnemann. Paracelsus leidde uit de geelheid van het vocht des Chelidoniums af, dat het tegen geelzucht moest helpen, en uit den testikelvorm van de bollen der orchiden, dat zij tegen kwalen der testiculi dienstig waren. De zwarte vlak op de bloemenkroon van de Euphrasia was hem een teeken, dat zij goed is voor ziekten van het oog: dit is dan toch een ander similia similibus curare.
| |
| |
Even als Hahnemann op pag. 53 van zijn Organon zegt, dat de voorbeelden, welke hij hier bijbrengen zal, niet door hem worden opgehaald, tot steun van zijne methode, dewijl zijne methode dien steun niet behoeft (dus kunnen er eenige onjuist zijn zonder dat dit iets ter zake doet), even zoo zegt Hahnemann op pag. 102 van zijn Organon: ‘Auch diese folgenden Stellen aus den die Homoeöpathie ahnenden Schriftstellen führe ich nicht als Erweise der Gegründheit dieser Lehre an, die wohl durch sich selbst fest steht, sondern um dem Vorwürfe zu entgehen als hatte ich diese Ahnungen verschwiegen, um mir die Priorität der Idee zu sichern.’ En nu gaat men den man beschuldigen, dat hij voorbedachtelijk anderen, die dergelijke Ahnungen hadden, zou hebben verzwegen, alleen om zelf meer te schijnen dan hij is. En wat de ontwikkeling als methode aangaat, daar heeft Hahnemann gelijk in, als hij beweert, dat niemand vóór hem die tot stand gebragt heeft.
Zou Dr. Bosman Tresling de schriften der Homoeöpathie niet gezien en gelezen hebben door een' bril, dien Dr. Simon Junior hem opgezet heeft?
Over andere punten, welke hier in volgende aanmerkingen voorkomen, hebben wij onze opinie reeds gezegd.
In het voorbijgaan merken wij aan op pag. 106, dat Prof. Rinseis in Munchen niet eerst onlangs, maar reeds in 1834, zich tegen de Homoeöpathie verklaard heeft. Zie Berliner Centralzeitung 1834. 16 Aug.
Op pag. 112 moeten wij opmerken, dat ziekten, welke volstrekt geene symptomen hebben, voor den medicus ook als niet bestaande kunnen geacht worden. Propter nudam similitudinem zal Hahnemann ook wel de genezing niet verwacht hebben, en zoowel Hahnemann als de Homoeöpathen weten het zeer goed, dat niet de symptomen, maar de ziekte moet genezen worden. Vooral drukt Hahnemann op de symptomen, omdat hij beweert, dat men het wezen der ziekten niet kan kennen en dus daartegen zijn geneesplan niet kan rigten.
Op pag. 122 spreekt Dr. Tresling van Isopathie. Wat wij hier lezen van de vele Homoeöpathen, die de Homoeöpathie vaarwel gezegd en de Isopathie zouden aangenomen hebben, is ons tot nu toe niet als waar gebleken. Isopathie is eene onrijpe vrucht, waaromtrent men zijn oordeel nog moet opschorten, die door de meeste Homoeöpathen zeer onbeduidend en onzeker wordt geacht, door anderen geheel verworpen. Hering, een nieuwigheidszoeker, heeft wat te veel ophef daarvan gemaakt.
Er zou nog een en ander aan te merken vallen op hetgeen hier verder in deze aanteekeningen voorkomt, welke den loop van het geschrift volgen, en als ampliatie van hetzelve kunnen beschouwd
| |
| |
worden. Het blijkt genoeg, dat de vertaler van dit Werkje en schrijver dezer aanmerkingen zich met de zaak, welke hij voordroeg, vrij wel bekend maakte, en geene moeite noch kosten (de litteratuur is op dit punt vrij kostbaar) heeft ontzien.
Gezegden, welke op pag. 41 voorkomen, als: ‘dwaze inconsequentiën,’ en ‘eene phantastische verbeelding’, had de vertaler, zoo dezelve in het oorspronkelijke gevonden worden, behooren te verbeteren.
Dr. Scheltema.
|
|