De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijBloemlezing. Geschiedkundige minder algemeen bekende bijzonderheden, betrekkelijk de Nationale Synode te Dordrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619.Eene ontspannende lectuur voor den tegenwoordigen tijd. Verzameld en bewerkt tot verstand van haren aard en haar gezag door Gamma der Vinen. Te Groningen, bij M. Smit, 1835.Elke eeuw heeft hare dwaasheden. Welk redelijk nadenkend Christen telt thans onder die der zeventiende eeuw niet de beuzelachtige woordentwisten en schrikkelijke verdeeldheden der Gereformeerde Kerk in ons Vaderland over stoute bepalingen ten aanzien van Gods verborgen' raad! Wie betreurt niet als zoodanige al de hatelijkheden, beroeringen en vervolgingen dier dagen! Waarlijk, die verschillen staan met derzelver rampzalige gevolgen in onze Vaderlandsche Geschiedenis, als zoo vele schandvlekken dier eeuw, met eene zwarte kool gebrandmerkt: en de Nationale Synode, ten jare 1618 en 1619 gehouden, maakt daarvan, om meer dan ééne reden, geene uitzondering. Zoo is er door deskundigen reeds jaren lang over de onzalige twisten tusschen de Remonstranten en Contra-Remonstranten in ons Vaderland gedacht. Het kwam sedert onheugelijke tijden niemand in het hoofd, om aan de leden der Gereformeerde of Hervormde Gemeente de regelen der Dordsche Synode als banden des geloofs op te leggen. En geen helderdenkend Leeraar in de Protestantsche Hervormde Kerk onderteekende immer noch de vroegere formulieren van éénigheid, noch de Dordsche canones, als van zoodanig verbindend gezag, als thans sommige dolzinnigen hun die onderteekening voorleggen willen, hetwelk alle vrij en onbelemmerd onderzoek der Heilige Schrift, als éénige kenbron der waarheid in de Kerk steeds geëerbiedigd, zou hebben gestremdGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 175]
| |
Het mag dan daarom ook ten eenenmale onnoodig, doelloos, ja allerschadelijkst geacht worden, die oude twisten uit hunnen schuilhoek wederom te voorschijn te roepen en op te warmen; en wij meenen het een oud versleten verschil te mogen heeten, wanneer wij óf door de eene partij van die rampzalige twisten als van wezenlijke zaken hooren gewagen, óf door de andere als een oude wrok en veete de histoire scandaleuse van de Dordsche Synode van 1618 en 1619 hooren ophalen. Noch het woest getier van eenen partijdigen ijveraar voor oud-Dordsche regtzinnigheid, voor ouden Kerk- en Regerings-vorm tevens; - noch het nabaauwen van zijne schorre, laatste schreeuwtoonen door eenige zich uitsluitend noemende Nederlandsche Stemmen; - noch de verwatenheid van eenige weinig bedrevene jongelingen, door roemzucht, geestdrijverij of dweeperij vervoerd, die zich listiglijk der Hervormde Kerk als Leeraren hadden weten in te dringen, maar, naauwelijks geordend, zich als meineedigen gedroegen; - noch de afscheidingen van eenige weinigen, meest uit de heffe des volks, althans weinig beteekenende menschen, wanneer het op geleerdheid, Bijbelkennis, waarheidsliefde en gezond oordeel aankomt; - noch het een, noch het ander kan, dunkt ons, het uit de diepte ophalen dier oude hairkloverijen en beroeringen in Kerk en Staat wettigen, noch het in het harnas brengen van nieuwe bestrijders der Dordsche Synode van de 17de eeuw en harer besluiten, stellingen en regelen billijken. De latere nakomelingschap zal, dunkt ons, dit hedendaagsch vernieuwd gekijf voor eene dwaasheid der 19de eeuw houden: en zij zal dat te meer, wanneer de onpartijdige geschiedschrijver haar den heerschenden geest van eendragt, vrede en liefde in de Hervormde, de Protestantsche Kerk van onze dagen naar waarheid toekent; wanneer zij ziet, dat geen echt Godgeleerde in onzen leeftijd, noch van de eene, noch van de andere zijde, meer ijverde voor die versletene beuzelachtige twisten onzer vaderen; - en wanneer zij bemerkt, dat geen waardig Leeraar der Gereformeerde, (Hervormde) Kerk zich in geloofszaken door oude Kerkvormen aan slaafsche banden liet leggen, of voor eenen papieren Paus knielde. Waarlijk: zoo is het immers. Onze hedendaagsche waardige Evangelie-dienaren kennen in den echt Protestantschen geest geen verbindend gezag, dan dat der Heilige Schrift; en zij allen hebben nooit de formulieren van éénigheid anders onderteekend, dan met uitdrukkelijk voorbehoud van art. 7 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, waarbij zij alzoo ook de uitspraken der Dordsche Synode van 1618 en 1619 zoowel als die van vroegere en latere Conciliën en Synoden voor feilbaar en geenszins voor verbindend ter zake van geloofsonderzoek verklaarden. Waarlijk, nóg | |
[pagina 176]
| |
eens, zoo is het immers. Wie hooren en zien wil, merke den geest van bewonderingswaardige eendragt en verdraagzaamheid op in de Leeraren der Hervormde of Gereformeerde Kerk in ons Vaderland. Wat de 27 Amsterdamsche Predikanten teekenden, onderschrijven, was het nood, gaarne allen; zelfs diegenen onder hen, die gemeend hadden, dat de Synode van 1834 en 1835 eene nadere bepaling aan het onderteekenings-formulier van 1816 had moeten toevoegen, zouden zulks ontwijfelbaar niet weigeren. Om al deze redenen dan komt het ons voor, dat wij het vóór ons liggende boek, al het verkeerde ten aanzien der Nationale Synode van Dordrecht van 1618 en 1619 ophalende, zonder schade hadden kunnen missen: hoezeer wij dan ook willen toestemmen, dat, naarmate dolzinnige heethoofden voor eene zoogenaamde oude regtzinnigheid in onzen tijd het volk opruijen en kwaad zaad strooijen, naar die mate het ook zijn nut hebben kan, dat het ongeletterd minkundig publiek in ons Vaderland zien en oordeelen kan, wat er zij van de echte waarde der opvijzelingen dier Dordsche Synode, wát van haren oorsprong en werking, wát van hare feilbaarheid of onfeilbaarheid, - haar verbindend gezag en het door haar gesticht heil. Wij berusten dus in de goede bedoeling van den Schrijver en geven verslag van dit zijn boek. Na eene Voorrede van XII bladzijden, in welke de Schrijver het doel, waartoe hij dit Werkje in het licht geeft, doet kennen, levert hij onderscheidene belangrijke opmerkingen en geschiedkundige narigten, welke de Dordrechtsche Nationale Synode der meermaals genoemde jaren, en vele van hare leden en voorstanders van eene meest ongunstige zijde leeren kennen. Hij verdeelt dezelve in de volgende hoofdbijzonderheden: Dordsche Synode, bl. 1 tot 6; haren oorsprong, bl. 7 tot 10; hare zamenstelling, bl. 11 tot 16; haren geest, bl. 17 tot 34; hare gevolgen, bl. 34 tot 48; uitheemsche gezanten, bl. 49 tot 74; gemeen accoord, waarbij de Dordsche belijdenis overgegeven en bekrachtigd is, bl. 75 tot 124; orthodoxie, bl. 125 tot 147; onder dezen naam zegt de Schrijver hier iets te geven van hetgeen met betrekking tot de geloofsleer op deze hooge Kerkvergadering is vastgesteld: heterodoxie, bl. 146 tot 168; hij wil daardoor verstaan hebben het Remonstrantsche gevoelen, waar tegenover het Contra-Remonstrantsche staat: haeresia, bl. 169 tot 183, iets over ketterij en ketters; paradoxie, bl. 184 tot 199, eenige gewigtige verklaringen van den algemeenen regel afwijkende: karakters, bl. 200 tot 234; hier komen eenige personen voor, die in meerdere of mindere betrekking tot de Dordsche Synode staan, als Maurits, Oldenbarneveld, Episcopius, Bogerman en anderen; Sornetten, dat | |
[pagina 177]
| |
zegt vertellingen, sprookjes, de Schrijver zelf noemt ze: ‘zoo wat Gomaristische en Arminiaansche beuzelpraat,’ bl. 235 tot 288. Eindelijk volgt nog ten slotte eene belangrijke narede van bl. 289 tot 316. En eene aanwijzing van de voornaamste personen en zaken maakt in 8 bl. het slot des boeks uit. Onder deze verschillende rubrieken deelt de Schrijver van dit boek zekerlijk onderscheidene belangrijke bijzonderheden en aanmerkingen mede aan het publiek, welke hij, zoo wij vertrouwen, zich voorstelt bij hetzelve min bekend en in meer dan één opzigt, in den tegenwoordigen tijd, niet ondienstig te zijn. Wij mogen in zóó verre de lezing van dit Werkje gaarne aanbevelen. Maar het komt ons nogtans voor, dat de Schrijver zijn doel meer nog zou hebben kunnen vervuld zien, en minder aanleiding tot misbruik van zijn geschrijf ter opwarming van de oude veete tusschen stijve Remonstranten en Contra-Remonstranten zou hebben gegeven, wanneer hij meer gematigd, voorzigtig en bescheiden geschreven, en eene meer verstandige keuze tusschen vele minder beteekenende en meer doelmatige bijzonderheden gedaan had. - Wij meenen ons oordeel met de volgende bedenkingen te moeten staven. 1. Reeds de zonderlinge, zeer omslagtige titel van zijn Werkje en de verbloemde naam, welken hij voert, kwam ons voor niet wèl doordacht te zijn. Het is voor het minst een hoogst vreemde inval, aan zoodanige verzameling van meest schandelijke bijzonderheden, betrekkelijk die gehoudene Synode, den naam van Bloemlezing te geven. Maar - het hier gemelde wèl overwegende en met deze fraaije benaming vergelijkende, kunnen wij niet nalaten, het bezigen van dezen titel voor deze verzameling tot de scherpste sarcasmen te rangschikken: en dát juist, zoo wij het anderzins ook mogten dulden, sticht niet dat nut, hetwelk de Schrijver beöogt. Ook zouden wij meenen, dat het aannemen van den vreemden naam (en dat is toch die Gamma der Vinen buiten twijfel) aan de bevordering van 's mans goede bedoeling niet bevorderlijk is. Had hij gegronde redenen zijnen waren naam te verzwijgen, hij had in de Voorrede daarvoor met meerdere of mindere woorden kunnen uitkomen. Nu geeft hij, dunkt ons, aanleiding aan zijne tegenpartij tot aanmerkingen, welke bij dat publiek, voor hetwelk hij schreef, de kracht zijner redenen verlammen kunnen. 2. Wij willen voorts niet ontveinzen, dat de min kiesche, meer onbeschaafde toon, welke in onderscheidene uitdrukkingen in dit geschrift heerscht, ons hoogst nadeelig ter bereiking van 's mans doel, om niet te zeggen, lijnregt strijdig met 's mans beschaving, welke wij billijk meenen te moeten vooronderstellen, is toegeschenen. Wij zouden hier en dáár geheele volzinnen kunnen en moe- | |
[pagina 178]
| |
ten afschrijven, om het hier beweerde te bewijzen; maar geheel het Boekje staaft telkens de gegrondheid van deze onze aanmerking. Eenige weinige stalen mogen tot proeven strekken. Bl. 29 lezen wij: ‘zoodat onze naburen er ook al den neus voor optrokken.’ Bl. 31: ‘Nu! die niet sterk is moet loos zijn, zeide de vos en predikte de hoenders de passie.’ ‘De Dordsregtzinnigen kunnen zich ook alleen maar staande houden door de magtspreuk: gij verstaat niet de dingen, die des geestes Gods zijn, omdat ze geestelijk onderscheiden worden!... En, Uit, is het dan!’ Bl. 34: Wij ook, lezer! zijn des Synodalen geestes zat, hoezeer die stof nog niet is uitgeput; en wenschen zulk eene Synode voor altijd goeden nacht, d.i. eeuwig ruste haar verbindend gezag!’ Wij zeggen dit laatste den welmeenenden Schrijver volkomen na. Maar de aangevoerde proeven van zijnen schrijfstijl zullen, vertrouwen wij, onze stelling staven, dat hij meer gematigd en bescheiden had kunnen en moeten schrijven, om zijn gewenscht doel te beter te bereiken. 3. Het is ons verder voorgekomen, dat wij in deze verzameling van bijzonderheden, te midden van vele belangrijke en wèl gestaafde, ook vele weinig beteekenende en onbewezene aantroffen. Behalve veel, zoo niet alles, hetwelk hier onder de rubriek van sornetten (waartoe toch dat Fransche woord gekozen?) voorkomt, vinden wij nu eens losse vertellingen, dan snaaksche gezegden, nog al mondelinge overleveringen van geringe voorvallen aangehaald, welke allen ons toegeschenen hebben, weinig ter zake te doen. Eene ontspannende lectuur noemt de Schrijver op den titel zijn Werkje. Wij willen dan vele van die minder beteekenende bijzonderheden wel daartoe brengen; maar 's mans kennelijk doel is toch te ernstig en te belangrijk, om het onder zoodanige kleine bijzaken uit het oog te verliezen; of om zich zelven bloot te geven aan bedillingen zijner wederpartij, welke het nut, hetwelk hij met zijne verzameling stichten wil, kunnen benadeelen. Zoo lijdt het gewigtige door het min belangrijke, en het wèl bewezene door het los daar neder gestelde. 4. Eindelijk dunkt ons nog, dat de partij, tegen welke de Schrijver te velde trekt, hem niet geheel ten onregte van partijdigheid zal schijnen te beschuldigen, wanneer zij beweert, dat het hier voorkomende meestal wordt getrokken en bewezen uit schriften, die genoegzaam bekend zijn, als tegen de Dordrechtsche Synode, derzelver handelwijze en leer hoogst ingenomen te zijn; of wanneer zij doet opmerken, dat de verzamelaar van deze bijzonderheden, althans hier of dáár, had moeten erkennen, dat er, in dien tijd van beroering, in de hitte der drift van wederzijden gezondigd is: dat althans sommigen, der Remonstrantsche partij toe- | |
[pagina 179]
| |
gedaan, niet altijd die bezadigdheid en voorzigtigheid hebben aan den dag gelegd, welke in zoodanige tijden van hevigen twist zoo noodig zijn, om de gemoederen te bedaren. Was voor het minst genomen de schijn dezer partijdige vooringenomenheid voorgekomen, het Werkje zou het gewenschte doel meer algemeen hebben kunnen bevorderen. Wij eindigen met den wensch, dat de lezing van dit boeksken, zonder nieuwen haat op te wekken, strekken moge, om nog meerderen in ons Vaderland te doen inzien het dwaze, om zich op de uitspraken der Dordsche Synode der 17e eeuw als onfeilbare waarheden te beroepen, en alzoo ter wering van alle geloof aan de dwaal-leeraren en ijveraars van onzen tijd, van banden, die onze Vaderen reeds niet hebben kunnen noch willen dragen, en welke wij, hunne nazaten, nimmer ten koste onzer Protestantsche vrijheid ons kunnen, willen, noch mogen laten om den hals leggen. |
|