zien, volgens welken men de leer der bloedontlastingen ten meesten nutte van het lijdend menschdom zoude kunnen aanwenden.
Dit doel nu heeft de Heer Pennink zoeken te bereiken, door de uitgave van het vóór ons liggend Werkje. Hij verdeelt dit Stukje in drie deelen, en geeft ons, bij wijze van inleiding, een beknopt, maar tevens zeer duidelijk overzigt over de voornaamste geneeskundige stelsels, van Sydenham af, tot op onzen leeftijd, en betoogt in dezelve met veel grond, dat de antiphlogistische geneeswijze wel degelijk op de heerschende ontstekingachtige constitutie der vorige jaren gegrond was, en daar die heerschende constitutie, hoezeer meer gematigd, blijft voortduren, dezelfde geneeswijze in dezelfde evenredigheid gewijzigd behoort gevolgd te worden.
In het tweede gedeelte geeft ons de Schrijver een overzigt en eene beschouwing van de leer der bloedontlastingen, zoowel der algemeene als plaatselijke, terwijl bij derzelver onderscheidene werking in verschillende ziekten vergelijkt.
In het derde gedeelte wordt de leer der irritatie, ontsteking en koorts behandeld, in betrekking tot het Physiologisch geneeskundig stelsel van Broussais. Wij moeten erkennen, met genoegen dit oorspronkelijke Werkje gelezen en herlezen te hebben, en meenen met grond te mogen vertrouwen, dat de Schrijver, met de uitgave van hetzelve, het geneeskundig publiek aan zich verpligt heeft. Wij vinden overal in hetzelve sporen van eene uitgebreide kennis en belezenheid; de Schrijver is niet aan eenig bijzonder stelsel toegedaan, maar heeft uit elk systeem aangenomen, hetgeen eene veeljarige ondervinding als doelmatig had leeren kennen, en past zulks met vrucht toe op zijnen uitgebreiden practischen werkkring, waarin hij tot hiertoe zoo gelukkig is geslaagd, en waarin wij hem voortdurend allen mogelijken voorspoed toewenschen.
Wij eindigen met des Schrijvers Werk aan te bevelen aan ieder, die ware practische kennis op prijs stelt, en zien met verlangen de volgende Stukjes te gemoet.