Qui nutu manibusque loquax; cui tibia flatu
Cui plectro pulsanda chelys:
bewijst dit niet genoegzaam, daar zij per zeugma kan verklaard worden.
V. 25. Büser volgt hier de verklaring van Huschke, schoon hij niet even als deze de woorden omzet, maar met Cyllenius modo non als parenthetisch gesteld opvat, hij interpuncteert dus op de volgende wijs:
Jam, modo non, possum contentus vivere parvo.
De zin is dan: Ego, qui modo non contentus er am parvo, jam possum parvo vivere contentus. Ons komt deze constructie zeer gedwongen voor, schoon wij gaarne bekennen, geene betere uitlegging in de plaats te kunnen geven.
V. 45. Büser gist, dat men hier quem in plaats van quam moet lezen: hierin verschillen wij van gevoelen. Vooreerst omdat quam veel meer kracht en levendigheid aan de uitdrukking bijzet, dan quem, en ten anderen, omdat, zoo als bekend is, de zin meestal met het distichon een einde neemt, of niet dan door de particulae at, sed, et, neque en dergelijke in het volgende vers voortloopt. Van dezen regel wijkt Tibullus bijna nimmer af, en behalve v. 3 van deze Elegie vind ik hiervan alleen een voorbeeld, II. 5. 37 en III. 4. 53.
Eenige aanmerkingen op onderscheidene plaatsen van Propertius, meestal van critischen aard, besluiten dit Werkje. Sommige gissingen vonden wij zeer gelukkig, zoo als II. 2. 55, waar Büser gist: Jupiter ignorat pristina furta sua: II. 19. 73, celare voor semel ire en II. 23. v. 108-111, waar B. leest:
Hic mos, Saturno regna tenente fuit,
Sed quum Deucalionis aquae fluxere per orbem,
Et post antiqui Deucalionis aquas
welke verbetering, zoo als B. zelf getuigt, hij gezien heeft, dat reeds door Valckenaar Fragm. Callim. p. 101 was voorgeslagen. Voorts III. 5. 67-70, schoon wat gewaagd:
Pauper, at interitum nil ubi ferre solet,
terwijl voor patrio waarschijnlijk patrios moet gelezen worden, hetgeen Burman gist, ad Claudian. p. 687. Andere hebben wij minder gelukkig gevonden, b.v. I. 7. v. 6.
Atque aliquid duram quaerimus in dominam
waar B. leest durans. Ons dunkt, dat de gewone lezing een' vrij goeden zin oplevert, vergeleken met het 7de vers en I. 9, 7. Zoo