dachtenis van dezen waardigen afgestorvene, werden beide deze leerredenen met bovengenoemden brief, als eene opdragt derzelve aan de diep bedroefde Weduwe, ter drukpers gegeven.
Uit den brief zien wij, welk een edel jongeling, man en vader, welk een werkzaam lid der Maatschappij, voortreffelijk Bestuurder en Christen Van Swinderen was; en hoe Hofstede de Groot bedroefden troosten en aan edele vrienden van zijn hart hulde bewijzen kan. 's Mans leerrede handelt over den dikwijls vroegen dood van de uitnemendste menschen, naar Hand. XII:2, daartoe den dood van Jacobus, den broeder van Joannes, tot eene proeve kiezende. Een ernstig en belangrijk woord, vooral voor de kweekelingen der Hoogeschool, maakt de inleiding of voorafspraak uit. - In het eerste deel der leerrede beschouwt de Hoogleeraar den dikwijls vroegen dood der uitnemendste menschen op zich zelven; in het tweede: dien dood in betrekking tot het Godsbestuur. In het eerste deel wordt de Gemeente bepaald bij den voortreffelijken aanleg van dezen Apostel des Heeren, en hetgeen de Gemeente van Christus zich van hem, bij langer leven, regtmatig had mogen beloven; terwijl aan het slot herinnerd wordt, wat al voorbeelden door alle tijden henen hetzelfde staven, dat dikwijls de uitnemendste menschen, van wie men zoo veel mogt verwachten, door vroegtijdigen dood worden weggerukt. Zoo men dien dood op zich zelven beschouwt, is alles verward en raadselachtig. Daarom wijst de Hoogleeraar in het tweede deel daarbij op God, en doet dien dood beschouwen in betrekking tot het Godsbestuur. Niet om de reden op te sporen, waarom God eenen Jacobus en zoo vele andere voortreffelijke menschen zoo vroeg van hunnen post op aarde roept; maar om te overdenken, wat wij, nu God het zoo dikwijls doet, daaruit kunnen leeren. Wij moeten dan van de eene zijde daarbij onze geheele afhankelijkheid van God gevoelen. Zoo geheel ondoorgrondelijk in dezen zijn bestuur is, het kan toch niet anders dan wijs en liefderijk zijn. Wij moeten dat gelooven, onderworpen zijn en gehoorzamen. Van de andere zijde, zien wij in dat vroege sterven van de uitnemendste menschen, hoe naauw dit tegenwoordige leven met het volgende zamenhangt. Het verpligt ons te denken aan een volgend leven; - dat dat leven eene voortzetting moet zijn van het tegenwoordige; - en dat wij alzoo dezelfde personen blijven, en onze liefde tot hen, die wij eens hebben lief gehad op aarde, behouden. De rijkdom van leering en opwekking dáárin gelegen, wordt met een enkel woord ten slotte nogmaals overzien.
Wij vertrouwen, dat elk deze leerrede van den Hoogleeraar met dezelfde stichting en hetzelfde genoegen lezen zal, als wij zulks deden; en wij zijn versterkt in de overtuiging, welke reeds vroeger, bij