De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijSchriften over de HomoeöpathieGa naar voetnoot(1).Bedaarde overweging, bij kennis van zaken, is het middel, om in wetenschappelijke zaken juist te oordeelen, ondersteld zijnde, dat men gezond verstand heeft, en onzijdig, niet eenzijdig, wezen wil. Eerst ná eene bedaarde beschouwing met kennis van zaken kan goed- of afkeuring, ook verontwaardiging plaats vinden, en deze verontwaardiging geeft dan regt tot spotternij. Doorgaans is, in zulk geval, bespotting het beste middel, om de dwaasheden ten toon te stellen, den vijand dieper en gevoeliger te wonden, dan eene gemoedelijke, ernstige en breede beschouwing en bestrij- | |
[pagina 77]
| |
ding doorgaans vermag. Deze opmerking mogen wij niet uit het oog verliezen, bij de beschouwing van | |
2o. Antihomoeöpathisch Nieskruid, bevattende twee Aschdag-predikatiën van het gezond verstand en eenig Homoeöpathisch allerlei. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer, 1835. 8o. 58 bladz.Wij vinden 1o. een ernstig woord als inleiding van 4 bladz., in korte woorden de dwaasheid, ja, het verderfelijke dezer methode vermeldende. 2o. Eerste aschdag-predikatie. Ik strooi asch op mijn hoofd, betreurende de zotheid van de menschenkinderen der XIXde eeuw, die door zulk een' onzin zich laten verblinden, waarbij de dweepers, welke altijd alle verblinding bevorderen, den Homoeöpathen de hand bieden. 3o. Tweede aschdag-predikatie. Ik strooi geen asch op mijn hoofd, moed scheppende, door de gedachte aan 's menschen gezond verstand, dat eindelijk het bedrog zal ontdekken, en door de hoop op de oneenigheid, welke er eindelijk tusschen de dweepers en de homoeöpathen ontstaan moet. Voorts 4o. onder den titel: Homoeöpathisch allerlei. Iets over vergelijkende Homoeöpathie door een' beoefenaar der Homoeöpathie, een zeer zot stukje, om de geneesmiddelleer bespottelijk te maken, door proeven op gezonde dieren genomen. Homoeöpathische kunst om luizen te maken. Iets naders omtrent de Historia Lausiaca. Vliegen-Cholera. Bereiding der Homoeöpathische geneesmiddelen volgens Caspari. 1o. Inleiding. Hier verklaart de Schrijver zich tegen het beginsel similia similibus; wij zullen later dit beginsel onderzoeken. Ten tweede verklaart hij zich tegen de potenzirung, tegen de doses, tegen de wijze van bereiding, en tegen het zelf dispenseren der medicamenten door de Artsen. De potenzirung is een dubieus punt, en even als de doses niet door alle Homoeöpathen gelijk geacht en gevolgd; onder anderen Rimmel, Drinks, Moritz, Muller en Rau, ook Kopp en Caspari en anderen der meest geachte Homoeöpathen verklaren zich duidelijk, dat geloof aan potenzirung en uitsluitende toediening van de kleinste doses, niet de conditio sine qua non der Homoeöpathie is. Zoo zegt b.v. Caspari in zijne Idéen zur Pathologie bl. 38. ‘Endlich lässt ja die Homoeöpathie unbeschadet ihrer Grundsätze Veränderungen in der Grösse und Wiederholung der Arztneygaben zu, je nachdem die Umstände es erfordern und würde also einer nöthigen Modification sich unterziehen können.’ De wijze van bereiding kan ons onverschillig zijn; ‘onregtmatigs’ en ‘onbillijks’ vinden wij daar niet in. Het zelf dispenseeren vindt de Schrijver ‘het verfoeijelijkste van de gansche nieuwigheid;’ wij vinden dat niet: het ware te wenschen, dat de Medicus altijd | |
[pagina 78]
| |
zijne eigene voorschriften gereed maakte, hij zou dan niet zulk bont mengsel, en vooral niet zulke zotte onmengbare mengsels, voorschrijven: en wij willen toch niet hopen, dat al de Homoeöpathen juist bedriegers zijn zullen, meer dan iedere Apotheker of Plattelands-Heelmeester, die toch ook zelf dispenseert! Zijn de resultaten van 37 ziektegevallen voldoende, om een oordeel te vestigen, dan heeft de Schrijver gelijk, wanneer de proefnemer een man was, die zijne zaak verstond. Dr. Gottl. Ludw. Rau, Groothertogl. Hessisch Hofraad, die twee en twintig jaar de gewone geneeskunde uitgeoefend, en zich als wetenschappelijk medicus heeft doen kennen, besteedde twaalf jaren aan het practisch en theoretisch onderzoek der Homoeöpathie. (Zie zijne Idéen zur wissenschaftl. Begründung des Systems der Homoeöp. Heilk.) en de grijze Kopp, wiens Denkwürdigkeiten hem als waardig medicus doen kennen, heeft, na twee en dertig jaren practijk en ondervinding, nog zes jaren de Homoeöpathie theoretisch en practisch beoefend, alvorens hij zijne proeven in het tweede deel zijner Denkwürdigkeiten heeft bekend gemaakt. Zal men zoo dwaas zijn, (zegt de Schrijver verder), den geneeskundigen weg, die op rede en ervaring steunt enz., te verlaten, om zich in de armen van een zoogenaamd geneeskundig stelsel te werpen enz.? Neen, antwoorden wij: dát zal men niet; als men wèl wil doen, zal men zich niet werpen in de armen van een geneeskundig stelsel, maar men zal het in den arm nemen, en men zal met behoud van vroeger verkregene kennis zoeken, of uit die nieuwe methode, (want het is geen systeem) ook nog iets te leeren is, en het doelmatig gebruikende, een wapen te meer hebben. Kortom, men moet het systeem, en ieder systeem aan zich, maar niet zich aan ieder systeem onderwerpen. ‘Dan verscheure liever (lezen wij verder) ieder waardig volgeling zijne doctorale bul!’ maar, mijn Vriend! al de onwaardige volgelingen der gewone geneeswijze hebben ook al dat waardige parkement; och, Vriend! bij mij is dat respect voor die bul lang verdwenen: wat al charlatans, bedriegers en domöoren met eene doctorale bul! ‘Verbrande het zijne kunst zoo vernederende patent,’ daar vallen wij in ééns uit de wolken, en in plaats van een klimax stooten wij hier, in het midden onzer vervoering, tegen een zeer prozaïsch patent! Goede hemel! laat ons dat bewijs van de hooge achting, waarin de geneeskunde bij Neêrlands Koning staat, toch niet verbranden! Ja, hoe meer de kunst negotie en ambacht wordt, des te meer past een patent bij een' medicus, en als de Homoeöpathie en de Homoeöpaath zoo onwaardig zijn, als de Schrijver dezelve voorstelt, dan staan zij op gelijke lijn met menschen, | |
[pagina 79]
| |
aan wie men patenten geeft: dus als één van ons beide ooit de Homoeöpathie bij uitsluiting beoefent, moeten wij vooral onze patenten niet verbranden, wij zullen dezelve dan waardig zijn, want wij zullen dan even vreemd wezen aan ware geneeskunde, als het patent aan eenen waren geneeskundige. In het begin der eerste Aschdag-predikatie vergeet de Schrijver het onderscheid, dat Hahnemann gemaakt wil hebben tusschen geneeskrachtige en voedende middelen, en dat is een zeer wezenlijk onderscheid, waardoor de hier gevoerde redenering vervalt. Wat verder op bl. 4 en 5 vinden wij ook gebrek aan juiste onderscheiding tusschen het similia similibus en eadem iisdem, b.v. ‘leert van hem, gij ongelukkigen! uw lot regt inzien. De Heer zal u geen geluk en vreugde zenden om uw lijden te doen ophouden, maar nieuwe smart! En gij, Geneeskunde! verheug u! Om al uwe dwalingen uit te roeijen, heeft de Voorzienigheid de grootste dwaling, de Homoeöpathie, gezonden! - Armoede wordt met geld te keer gegaan, maar geld brengt geene armoede aan; koude wordt met warmte gekeerd, en den bevrozene legt men, om hem in het leven terug te brengen, in warme bedden; maar van nu af aan legge men hem in de opene lucht, en den drenkeling werpe men weder in het water, en den gehangene hange men nog eens over: aldus beveelt het de Homoeöpathie.’ Wat op bl. 6 en 7 van hypochondrische mannen en hysterische vrouwen gezegd wordt, is volkomen waar, en al wat hiervan nog meer gezegd worden kan, geldt van iedere nieuwigheid in de geneeskunde ten opzigte van de meeste slepende zieken en ten opzigte van alle dwazen. Van bl. 10 tot 13 wordt den vromen zeer verstaanbaar hunne zotheid en nietswaardigheid te kennen gegeven. ‘Gij en de Homoeöpathen hebt hoogstens een decillioenste gedeelte van het billioenmaal verdunde gezond verstand! En wijders zijt gij broeders; want de Homoeöpathen verdunnen de krachtigste geneesmiddelen des ligchaams, en gij de krachtigste geneesmiddelen der ziel. Wijders zijt gij broeders, want gij en de Homoeöpathen schreeuwt altijd over kracht en geest, en gij bezit zelve het minste daarvan, en verdrijft ze nog overal, waar gij ze vindt. Daarom hebben zij zich zamen vereenigd, daarom zijn de pilaarbijters Homoeöpathen geworden, en de Homoeöpathen pilaarbijters geworden; daarom zoeken zij hunne leerstellingen en kunstenarijen te zamen te verspreiden, en zoo den mensch naar ligchaam en ziel beide te bekeeren en te beheerschen. Maar hoe, gij vrome zielen! die zulk een teeder geweten en zulk een groot geweten hebt, dat het u uit des harten grond naar de keel geweld is, en gij het thans op de lippen draagt, en het elk oogenblik daarover komt stroo- | |
[pagina 80]
| |
men, hoe kunt gij met zulk een groot geweten verantwoorden, eene zaak te verbreiden, waarvan gij niets verstaat?’ Ook de tweede predikatie, in dien geest geschreven, is geene onaangename lektuur, schoon hier en daar wel iets valt af te dingen. Een en ander schijnt hoofdzakelijk voor leeken geschreven te zijn. Hetzelfde geldt van de volgende stukjes in het Homoeöpathisch allerlei. Het schijnt, dat bedaarde overweging en genoegzame kennis van zaken niet voorafgegaan is aan het nederstellen van dit nieskruid. Immers de opgegevene onnaauwkeurigheden zouden dan daarin niet voorkomen; zij benemen aan hetzelve veel van deszelfs kracht en uitwerking, zoodat het op de Homoeöpathen niet genoeg vat heeft, om hun eene heilzame ontlasting van de dwalingen hunner hersenen te geven. Wat het Homoeöpatisch allerlei aangaat, het zou niet moeijelijk zijn deze bespottelijkheden met een goed getal te vermeerderen; maar waartoe? onder de vele Homoeöpathen zijn zonder twijfel vele dwazen, die zich en hunne methode bespottelijk maken: is het met de gewone geneeskundigen anders gesteld? Door het dweepen met deze leer en door de zucht om iets nieuws op een nieuw terrein te vinden, komen er natuurlijk vele dwaasheden aan den dag, die de gewone geneeskundige ook wel in het hoofd heeft, maar niet zoo ligt op het papier brengt. Laat ons overal het goede, nuttige, bruikbare, meer dan het dwaze, nuttelooze en schelmachtige zoeken! beide vinden wij overal, en vooral in alle methoden en systemen der geneeskunde, en het zal ons immers toch niet gelukken, de uitoefening van die heerlijke kunst te onttrekken aan de handen van kwakzalvers en domöoren. En is de kwakzalver en domöor niet altijd even schadelijk, hetzij bij Eclecticus, Browniaan, Broussaviaan of Homoeöpaath is?! Laat ons vooral in onzen heiligen ijver niet met het kwade ook het goede wegwerpen en voorbij zien! Dit zoude ons geval kunnen worden, wanneer wij geheel met den Schrijver van dit Nieskruid instemden. Intusschen zullen wij gelegenheid hebben, nog nader onze gronden te ontwikkelen, wanneer wij over het derde geschrift, eenen meer ernstigen aanval tegen de Homoeöpathie van Dr. Simon Jr., ons gevoelen zullen mededeelen.
(Het slot volgt.) |
|