De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
Buitenlandsche letterkunde.Over drie der nieuwste werken uit het vak der Oostersche letteren.Onder de belangrijkste bijdragen, waarmede men in de laatste helft des vorigen jaars het vak der Oostersche Letterkunde verrijkt heeft, mag men inzonderheid de drie volgende Werken tellen, die elk in zijne soort hoogst merkwaardig zijn, en ook door anderen dan hen, die zich bepaaldelijk aan die Letterkunde wijden, verdienen gekend en gebruikt te worden: R.v.L., Zur Geschichte der Araber vor Muhamed. Mit 8 synchronistischen Tabellen und graphischen Darstellungen. Berlin 1836. (331 bl. Oct. ƒ4.50). Fr. Stüwe, Die Handelszüge der Araber unter den Abbassiden durch Afrika, Asien und Ost-Europa. Eine von der Königlichen Societät der Wissenschaften zu Göttingen im Januar 1836 mit Auszeichnung gekrönte Preisschrift. Mit einer Karte. Berlin 1836. (368 bl. Oct. ƒ4.20). Documenta Philosophiae Arabum. Ex Codd. Mss. primus edidit, Latine vertit, Commentario illustravit Dr. Aug. Schmoelders. Bonnae 1836. (134 bl. Latijn en 34 Arabisch. Oct. ƒ3.30). Het eerstgenoemde Werk heeft ten doel, een tijdvak in de Arabische geschiedenis op te belderen, dat even arm in berigten als ruim van omvang is. Deszelfs begin verliest zich in die grijze oudheid, toen het Arabische schiereiland door dien Semitischen stam, die thans nog hetzelve bewoont, is bevolkt geworden; en het eindigt eerst in de zevende eeuw onzer tijdrekening met de verschijning des Mans, die, door éénheid van Godsdienst onder zijne landgenooten in te voeren, onderling tot één volk hen verbond, en zóó den grond legde tot die geduchte magtsontwikkeling, die weldra half Azië en een groot gedeelte van Afrika en Europa hun cijnsbaar maakte. Eerst na dit tijdperk van snelle verovering en schitterenden oorlogsroem begonnen de Arabieren zich met ernst op wetenschap en letteren toe te leggen, en deden zich ook allengs onder hen Schrijvers op, die de gebeurtenissen van hunne eigene en van vroegere tijden te boek stelden. Nog meer dan twee eeuwen echter verliepen er na Mohammed's geboorte, eer de Arabier uit | |
[pagina 52]
| |
eene geschreven bron zich met die krijgsverrigtingen en heldendaden van het Voorgeslacht bekend kon maken; en ligt begrijpt men dus, welk nadeel daaruit voor eene naauwkeurige beschouwing en berekening dier tijden, en voor de geloofwaardigheid der berigten over dezelve, is voortgevloeid. Maar geldt dit zelfs omtrent de eerste eeuwen van het Islamisme, hoeveel meer nog is het van toepassing op dat vroegere tijdvak, dat door den schrijver van het aangekondigde Werk (Rühle von Lilienstern) thans opzettelijk van deszelfs chronologische zijde is behandeld geworden! Niets toch dan losse en dikwijls onvereenigbare berigten, hier en dáár in het Oude Testament of in de Byzantijnsche Geschiedboeken verspreid; niets vaak dan dorre geslachtlijsten, waaraan op enkele plaatsen eenige daden en lotgevallen der vermelde Vorsten worden aangeknoopt; of niets althans dan vrij onzekere en soms hoogst twijfelachtige en tegenstrijdige verhalen, meest door Arabische Schrijvers uit de negende tot veertiende eeuw onzer Christelijke jaartellingGa naar voetnoot(1) medegedeeld, maken de bouwstof uit, waaruit de oude geschiedenis van Arabië moet zamengesteld, en het geraamte van derzelver tijdrekening met kunstige hand in elkander gezet worden. Vele geleerde mannen hadden in vroegeren en lateren tijd reeds met gelukkigen uitslag het beproefd, om grootere of kleinere gedeelten dier geschiedenis afzonderlijk in het licht te plaatsen, derzelver verband en aanraking met de geschiedenis van andere volken uit te vorschen, en door oordeelkundige scheiding en vereeniging gedeeltelijk de verwarring en gedeeltelijk de onvolkomenheid en duisterheid der berigten te verhelpen; maar tot nog toe had men geene poging aangewend, om alles, wat over dit onderwerp in veler schriften verspreid lag, tot één kort geheel bij elkander te zamelen, de verschillende gevoelens over onderscheidene hoofdpunten op nieuw bij overeenbrenging en onderlinge vergelijking te toetsen, het onjuiste in de berekeningen te herstellen en het nog ontbrekende aan te vullen; met één woord, om, naauwkeurig gebruik makende van alles, wat vroeger reeds door anderen gezien en gezegd was, thans een algemeen overzigt over de chronologie van dat geheele tijdvak daar te stellen, en zóó eene nieuwe proeve te leveren tot opheldering van den inwendigen zamenhang van deszelfs deelen en tot oplossing der voornaamste nog overgebleven zwarigheden. Dit is het, wat de schrijver van het gemelde Werk zich als doel heeft voorgesteld, en reeds dit doel alleen verdient lof en toejuiching: of het ook in allen opzigte, en zoo gelukkig mogelijk, door hem bereikt zij, is eene vraag, die de berigtgever | |
[pagina 53]
| |
nog voor het tegenwoordige niet met volledig vertrouwen durft beantwoorden: dit is zeker, dat men hier met groote naauwkeurigheid alles aangewezen en in het kort vereenigd vindt, wat vroeger over enkele gedeelten van hetzelfde onderwerp geschreven wasGa naar voetnoot(1), zóó zelfs, dat op belangrijke punten de loop der redenering, of althans de opgave der slotsom, meestal met de woorden zelve der Schrijvers in de oorspronkelijke talen wordt medegedeeld; maar om te beslissen, of R.V.L. het niet in ééne, of zelfs in vele, maar of hij het in alle hoofdbijzonderheden en berekeningen zóó ver gebragt heeft, als met de hulpmiddelen, die te zijner beschikking stonden, doenlijk was, hiertoe behoort meer, dan het boek zelf met oplettendheid en inspanning gelezen te hebben; hiertoe is noodig, dat men óf zich vroeger reeds aan hetzelfde onderzoek opzettelijk gewijd hebbe, óf naderhand in den loop zijner studie de verschillende kanten van hetzelve telkens bij voorkomende gelegenheid toetse. Intusschen mag men aan elken beoefenaar der Oostersche Geschiedenis dit Werk als hoogstnoodzakelijk aanbevelen, en onder de meest verdienstelijke zijden van hetzelve bijzonder wijzen op de acht uitslaande tafels, die, achteraan gevoegd, eensdeels den leiddraad uitmaken van des Schrijvers redenering, en anderdeels ook op zich zelve een zeer gemakkelijk overzigt aanbieden, zoo over hetgeen vroeger door anderen, als thans door R.V.L., omtrent het behandelde tijdvak als uitkomst is vastgesteld. Van het tweede der vermelde Werken kan met nadruk getuigd worden, dat in hetzelve een onderwerp, evenzeer door nieuwheid als belangrijkheid zich onderscheidende, zoo goed en voldingend is behandeld geworden, dat de Schrijver zich den grootsten lof en alle mogelijke voldoening door dezen arbeid verworven heeft. De Koninklijke Maatschappij der Wetenschappen te Göttingen had voor eenigen tijd eene prijsvraag uitgeschreven: ‘Over den koophandel der Arabieren te land en ter zee, door Azië, Afrika en het Oostelijk Europa, in het tijdvak van de regering der Abbâsiden,’ verlangende, gelijk daarbij verder werd uitgedrukt, ‘bekend gemaakt te worden met den aard van dezen handel, deszelfs zetelplaatsen, koopwaren, en wegen; benevens eene kaart, waarop de hoofdwegen dier handelstogten waren aangeteekend.’ Van welken kant men deze Vraag ook bezie; hetzij men op het onderwerp in het algemeen - den staat des Arabischen handels; - hetzij men meer bepaaldelijk op het aangewezen tijdvak - het belangrijkste, schoonste en meest bekende uit de Arabische Geschie- | |
[pagina 54]
| |
denis, dat vijf geheele eeuwen, van het jaar 749 tot 1258 onzer jaartelling, omvattende, die tijden van weelde, magt en grootheid mede in zich sluit, waarin het Rijk der Arabieren met regt eene Wereldheerschappij genoemd, en in vele opzigten met die der Romeinen mag gelijk gesteld worden; - hetzij men eindelijk op de mogelijkheid acht sla, om deze Vraag, ook zonder het raadplegen van onuitgegeven bronnen, die slechts hier en dáár in de Verzamelingen van Oostersche Handschriften bestaan, enkel door naauwkeurig gebruik van hetgeen vroeger of later reeds door den druk is gemeen gemaakt, voldoende te beantwoorden: van al deze zijden bezien, verdient zij in de ruimste mate de goedkeuring en toejuiching van elk, wien de voortgang in historische en geographische kennis, en het ontginnen van eenig nieuw veld in beide die vakken, ter harte gaat; en met het volste regt mag men zich dus in het belang der Wetenschap verheugen, dat het éénige antwoord, hetwelk aan de Maatschappij na eene herhaalde voorstelling der Vraag werd ingezonden, voor eene eerste proeve om dat gewigtig onderwerp uit elkander te zetten, zoo geheel en al toereikend was, dat men in geenen deele getwijfeld heeft, den jeugdigen Schrijver den uitgeloofden eereprijs toe te wijzen. Liever dan hier den loop der Verhandeling slechts zeer in het kort en hoogst oppervlakkig mede te deelen, bevelen wij ieder met belangstelling aan, zelf het Werk zich aan te schaffen, wèl overtuigd, dat men na de lezing gaarne mede onderschrijven zal, hetgeen de Beoordeelaars, aan het einde van hun Berigt over deze PrijsverhandelingGa naar voetnoot(1), openlijk omtrent dezelve verklaard hebben: ‘De Koninklijke Maatschappij mag zich geluk wenschen, dat eene der grootste en gewigtigste leemten in de geschiedenis der wereld op eene zoo bevredigende wijze is aangevuld. Verbindt men met dit stuk de door de Akademie van Berlijn bekroonde Prijsverhandeling van den Heer Von Hammer, “Over het bestuur der gewesten onder het KhalifaatGa naar voetnoot(2),” zoo is daardoor over den toestand en de inwendige betrekkingen van het Arabische Rijk een licht verbreid, welks gelijke aan weinige Staten van het Oosten is ten deel gevallen.’ Omtrent het derde Werk zij kortelijk gemeld, dat de Schrijver, om eene proeve te leveren van den gewonen trant der Arabieren in het behandelen van wijsgeerige onderwerpen, hier drie afzonderlijke geschriften van dien aard, in de oorspronkelijke taal, van eene naauwkeurige Latijnsche overzetting en hoogst belangrijke aanmerkingen vergezeld, heeft medegedeeld. De uitgave is geschied | |
[pagina 55]
| |
uit twee Arabische Handschriften der Leydsche Boekerij (No. 184 en 1002); hiertoe den Schrijver, op zijn verzoek, volgaarne ten gebruike verleend: twee der uitgegeven stukjes (het eerste en derde), die men in beide de Handschriften aantreft, zijn van den beroemden Wijsgeer Abou-Nasr Mohammed IBN-Tharkhân, geboortig uit de stad Fârâb, en daarnaar gewoonlijk Al-Fârâbi genoemd: hij leefde in de eerste helft der tiende eeuw van onze tijdrekening, verwierf zich een' buitengewonen roep van wijsheid en scherpzinnigheid, en liet eene groote menigte van schriften na, waaruit de vermaarde Ibn-Sîna beleed voor het meerendeel zijne wetenschap geput te hebben. Van dezen overbekenden Wijsgeer en Geneesheer, Abou-Ali Al-Hosain IBN-Sîna (in het Westen bij verbastering Avicenna geheeten), die in het jaar 980, dertig jaren na den dood van Al-Fârâbi, geboren werd, is het tweede stuk, hier door den Schrijver in het licht gegeven, dat slechts in één der beide Handschriften (No. 184) voorkomende, een in dichtmaat gestoken vertoog over de Logica, van nagenoeg 300 verzen, bevat. De Uitgever heeft, door deze bijdrage tot de kennis der Arabische Wijsgeerte, een zeer verdienstelijk werk verrigt, waarvoor zoowel zij, wier hoofdvak het medebrengt den loop en de rigtingen der Philosophische studiën onder verschillende volken en in verschillende tijden na te gaan, als de beoefenaars der Oostersche Letterkunde, hem dank mogen weten. Voor de eerstgenoemden zal het genoegzame aanbeveling zijn, te vernemen, dat het bijzondere doel des schrijvers, in de aanteekeningen overal voor oogen gehouden, dit is, om door deze wél gekozen proeve aan te wijzen, hoe aan den eenen kant de geheele Arabische Wijsgeerte slechts een uitvloeisel der Grieksche zij, en zich uitsluitend naar Aristoteles en de Alexandrijnsche Wijzen gevormd hebbe; maar ook, hoe aan de andere zijde diezelfde Aristotelische Wijsgeerte bij de Arabieren eene wijziging in redeneertrant en beschouwing ondergaan hebbe, welker krachtige invloed op de middeleeuwsche Scholastieken, die Aristoteles door de Arabieren leerden kennen, zich allerwegen in hunne schriften vertoont. Voor den opzettelijken beoefenaar der Oostersche Letterkunde heeft daarom vooral dit boek eene niet geringe waarde, wijl de Uitgever zich niet alleen bevlijtigd heeft, om in de Latijnsche vertaling de eigenlijke kunstwoorden der Arabische Wijsgeerte, die in alle schriften van deze soort in vrij groote menigte voorkomen en derzelver voornaamste moeijelijkheid uitmaken, zoo naauwkeurig en helder hem mogelijk was uit te drukken, maar ook nog achteraan eene alfabetische lijst en verklaring heeft medegedeeld van al de termen van dien aard, door hem óf in de thans uitgegeven stukjes, óf in andere, die hij gelijktijdig gelezen en bestudeerd had, ontmoet.
H.E.W. |
|