| |
Proeve van een Handboek voor Jongelieden, tot Godsdienstig Bestuur van iederen dag van het jaar, volgens eene daarbij opgegevene Bijbelspreuk, door A.B. van Meerten, geb. Schilperoort.
Vier Deelen, te Zaltbommel, bij Johannes Noman en Zoon, 1835.
Het is geene gemakkelijke taak, over de Godsdienst voor de jeugd te schrijven: hij, wiens pligt het is jongen lieden van onderscheiden stand en jaren cathechetisch onderwijs te geven, weet zulks door eigen ondervinding het best; vooral wanneer hij over dit belangrijk gedeelte van de roeping eens Godsdienst-leeraars niet los henen glijdt. Doelmatig is het daarom voorzeker te achten, te dien einde niet te veel leerlingen te zamen te vereenigen, en zoo veel mogelijk die van genoegzaam gelijk ontwikkeld verstand bijeen te voegen, iets dat door sommigen, die het anders met dit onderwijs wèl meenen, te dikwijls wordt voorbij gezien. Gelijke zwarigheden, bij het schrijven van een Godsdienstig-handboek voor
| |
| |
jonge lieden, geheel te overwinnen, is welligt niet mogelijk en dus ook van de schrijfster van het vóór ons liggend Handboek niet te vergen; indien de verdienstelijke vrouw hare vertoogen echter meer bepaaldelijk voor jonge lieden van zekeren leeftijd had ingerigt, zoude menig struikelblok uit den weg geruimd zijn, hetwelk de algemeene verspreiding van dit Werkje thans zeker moeijelijk zal maken. Welke voortreffelijkheid wij toch overigens in dezen arbeid van Mevrouw Van Meerten mogen huldigen, wij vinden er te veel vertoogen voor eigenlijke kinderen in, om het algemeen bruikbaar te achten voor dat gedeelte der jeugd, hetwelk, om eene oude spreekwijze te bezigen, de kinderschoenen reeds heeft uitgetrokken, en gewoonlijk onder de jonge lieden gerekend wordt, en hebben, bij het gebruik in den huisselijken kring, hiervan meermalen de zwarigheden ondervonden. Ook mag het niet verzwegen worden, dat het somwijlen te duidelijk in het oog valt, dat het een of ander vertoog opzettelijk ten dienste van eene bijzondere persoon of gelegenheid geschreven werd, een gebrek, dat met eene kleine verandering zoo ligt had kunnen worden vermeden. De schrijfster schijnt dit zelve gevoeld te hebben, daar zij, in het voor-woord, dat zij tot de lezers en de lezeressen van dit Handboek rigt, van het opgevat voornemen gewaagt, de vertoogen te splitsen in dezulken, die meer bepaald voor kinderen, en dezulken, die voor jonge lieden boven de vijftien jaren bestemd zijn. Wij zouden dit regt doelmatig rekenen, ofschoon in dat geval het Werk zóó diende te worden uitgegeven, dat de kooper zich, naar de behoefte van zijn gezin, konde aanschaffen wat hij verkoos; - de kosten zouden anders velen niet ten onregte afschrikken. Moet dit echter tot eenen tweeden druk wachten, dan vreezen wij, dat het geheel zal achter blijven, want tot onze groote verbazing zien wij uit de Naamlijst der Inteekenaren, dat dit getal uiterst gering is: misschien heeft de groote drang, dien men gebezigd heeft, om deze Proeve den Nederlander smakelijk te maken, hier eene verkeerde uitwerking gehad. Zóó iets wil niet gedrongen zijn, en de parforcejagt, die sommige Uitgevers ondernemen, om inteekenaren te bekomen, neemt doorgaans meer tegen dan voor de Werken in.
Het belang, dat wij, en vele Godsdienstige huisvaders en huismoeders in zulk een Handboek stellen, door eene vrouw geschreven, daarvoor zoo in alle opzigten berekend als Mevrouw Van Meerten, noopte ons tot deze uitweiding; het deert ons, dat wij moesten beginnen met te laken. De verdienstelijke schrijfster trooste zich met onze gulle bekentenis, dat wij over het algemeen van de bewerking zelve niets dan goeds hebben te zeggen: de behandeling der tekstwoorden, aan het hoofd van ieder vertoog geplaatst, is meestal hoogst doelmatig; de verklaring, waar zij te pas komt, duidelijk,
| |
| |
kort en eenvoudig; de aanwending zeer geschikt, om de aandacht levendig te houden; de toepassing eindelijk ongezocht en indrukmakend. Niet alle vertoogen zijn echter even gelukkig geslaagd, gelijk b.v. dat op den 24sten Augustus, 3de Deel bl. 109 voorkomende; sommige dragen de sporen van eene te overhaaste bearbeiding, in andere hinderen de te veelvuldige toespraken en gedurige uitroepingen van O! gelijk b.v. in het anders zoo goed bewerkte vertoog voor den 15den Augustus bestemd, op bladzijde 115 van het derde deel te vinden. Weinige stukjes zijn ook in een' te gezochten en opgesmukten stijl geschreven, zoo als b.v. dat voor den 19den September, bij den tekst aan Lukas XXIV, v. 29 ontleend, terwijl, want onze aanmerkingen worden te vele, enkele niet zóó behandeld zijn als wij in een Godsdienstig Handboek van hare hand, billijker wijze, mogen verlangen, gelijk b.v. dat voor den 26sten September over Spreuken XII, vers 10. Hoeveel beter partij zoude er van den zoo dikwijls bij de jeugd uit het oog verloren' tekst: De regtvaardige kent het leven van zijn vee, niet te trekken zijn?
Deze vlekjes, intusschen, ontsieren slechts hier en daar een goed geheel, - Mevrouw Van Meerten gaf slechts eene Proeve, zeker om daarover het oordeel van anderen te vernemen, en later een meer volmaakt Handboek te leveren; daartoe moedigen wij haar aan, in de overtuiging, dat zij, bij mindere overhaasting, ons een Werk kan schenken, dat haren naam in duurzame zegening zal doen blijven bij allen, die er belang in stellen voor de huisselijke Godsdienst een Handboek te bezitten, bijzonder voor kinderen en jonge lieden geschikt. Of, in alle geval, echter de stukjes er niet bij zouden winnen, zoo de schrijfster zich minder streng binnen de enge grenzen van twee bladzijden beperkte, geven wij haar in overweging; langdradigheid en gerektheid keuren wij ten hoogste af, maar dergelijke afmetingen bij een Werk van dien aard doen dikwijls het onderwerp aan den vorm opofferen. Waar de denkbeelden meer ontwikkeling vereischen, en het gevoel grooter ruimte vergt, legge de voortreffelijke vrouw zich niet aan boeijen en vergete zij schaal en passer. De gelegenheden zullen uit den aard der zaak altijd zeldzaam blijven.
Dit Handboek, dat naar onze schatting ook in zijnen tegenwoordigen vorm in bruikbaarheid boven het Dagboek ten gebruike bij den Bijbelschen Almanak uitgegeven, verdient gesteld te worden, wordt, zoo wij ons niet bedriegen, nog slechts door weinigen gebezigd; het verdient echter, niettegenstaande de met vrijmoedigheid hier aangewezene onvolkomenheden, (die het, gelijk ieder menschenwerk, aankleven), in veler handen te zijn; daartoe willen wij medewerken, door voor dezulken, die het niet kennen, het
| |
| |
vertoog af te schrijven voor den dag bestemd, op welken wij deze beoordeeling stellen.
8 September.
LUCAS II, vs. 19.
‘En Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, die overleggende in haar harte.’
‘Al wisten wij, lieve kinderen! niets van Maria, zoo zouden wij toch veilig kunnen veronderstellen, dat het eene voortreffelijke Jonkvrouw moet geweest zijn; omdat zij, boven alle vrouwen, de eere waardig gekeurd werd, den Verlosser van het menschdom ter wereld te brengen, aan haren boezem te koesteren, en in hare armen te wiegen.
Maar wij weten nog meer; wij weten wel weinig, maar toch zeer edele trekken van haar.
Allereerst zien wij haar als een beeld der reinste onschuld, der vroomste onderwerping aan Gods wil, schoon zij dezen niet begrijpen mogt: “Zie,” zegt zij bij de aankondiging van den Engel Gabriël, “Zie, ik ben de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord!” En wie maakt zij nu deelgenoot van hare wondervolle verwachting? Eene jeugdige gezellin? Neen, zij had den Engel hooren spreken van hare hoogbejaarde Nicht Elisabeth, naar deze wil zij henen en getroost zich drie moeijelijke dagreizen door het gebergte te doen, om haar geheim in den boezem harer moederlijke Vriendin Elisabeth uit te storten. - Ook dit geeft ons eenen goeden dunk van haar, gelijk het ons van ieder jong meisje geeft, die moeds genoeg toont, om het geheim van haar hart, der moeder of der bejaarde Vriendin toe te vertrouwen, van wie zij den besten, al is het ook niet den aangenaamsten raad kan verwachten.
Daar komt zij bij de edele vrouw, daar hoort zij zich, nog vóór dat zij Elisabeth iets gezegd had, reeds als de aanstaande Moeder van den Heer begroeten.
Dit doet haar hart van vreugd zwellen, en zij stort het gevoel van hare nu geloovende ziel uit, in eenen schoonen lofzang, die blijken draagt, niet alleen van hare nederigheid, maar ook van hooge geestbeschaving en kennis in de heilige schriften, en tevens van krachtige zielsverheffing. En toen, na de geboorte van haar wondervol Goddelijk kind, engelen die geboorte bezongen; ook herders, ja wijzen uit verre landen Hem gehuldigd hadden, toen een Simeon en eene Anna in profetische verrukking over Hem geraakt waren, lezen wij niet, dat zij zich daarop verhief, o neen!
| |
| |
Maria bewaarde al deze dingen, die overleggende in haar harte. Wij lezen dezelfde woorden, toen zij, twaalf jaren later, met moederlijke bezorgdheid haren zoon gezocht, en in den tempel gevonden had, en zij, noch Jozef den regten zin van zijn antwoord begrepen hadden.
Nadenken schijnt een hoofdtrek van de stille godsdienstige Maria geweest te zijn, en ook deze stelde haar te beter in staat, tot vorming van haren verhevenen zoon, voor zoo verre Hij die als kind en jongeling van haar noodig had. Dit nadenken bragt haar tot een vast geloof, tot een stil berusten, ook in dat gene, wat zij nog niet begreep; en dit zal haar allengs meer en meer licht gegeven hebben in de hooge betrekking en bestemming van haren zoon. Dit blijkt reeds bij hare hulpvaardige bemoeijing op de bruiloft te Kana, waar zij de zwarigheid van den ontbrekenden wijn dadelijk Hem openbaart, en ofschoon zij nog geene belofte van hulp bekomt, vol vertrouwen op Hem, beveelt, dat men Hem in alles gehoorzamen zal. Nu verliezen wij Maria voor eenen geruimen tijd bijna uit het oog, om haar in de smartelijkste omstandigheden weder te vinden, staande aan den voet van het kruis op Golgotha, om de laatste woorden van haren dierbaren, zoo zwaar lijdenden zoon op te vangen en in stomme smart Hem te zien sterven. Zie! daartoe behoorde niet alleen liefde, maar ook nadenken, geoefende moed en zielskracht; om bij het gevoel der wonden van het zwaard, dat Simeon haar reeds voorspeld had, toch nog kracht te behouden, om haren zoon in zijne laatste oogenblikken bij te staan. Vereeren wij dan, mijne jeugdige Vriendinnen! vereeren wij dan Maria hoog; trachten wij haar in hare deugden na te volgen; maar vooral, streven wij er naar, om in eerbied, liefde en teedere aankleving van haren Goddelijken zoon, al is het maar van verre, haar voorbeeld na te wandelen.’
De letterdruk van het Werk is vrij goed; het vignet, zonder door nieuwheid van vinding zich te onderscheiden, niet onbevallig geördonnanceerd: maar waarom het voor ieder stukje op nieuw geplaatst is, begrijpen wij niet; de laatste afdrukken zijn door het trekken van te veel exemplaren allerellendigst uitgevallen: men geve geene vignetten - of goede!
|
|