De Gids. Jaargang 1
(1837)– [tijdschrift] Gids, De– AuteursrechtvrijSchriften over de homoeöpathie.Bij het beoordeelen der schriften vóór en tegen de Homoeöpathische geneeswijze, zullen wij ons onthouden van den beslissenden, doorgaans afkeurenden toon, welke ons hier en daar in Journalen, maar vooral in binnenlandsche, is voorgekomen. Wij zullen gedachtig blijven aan de woorden van den Medicus Oswald CrollGa naar voetnoot(1). ‘Man soll anderer Erfindungen, mit Anhang oder Beipflichtung einer Secte, nicht allerdings verachten, sondern allen Secten, soviel ihrer auch sind, fleissig nachforschen. Sintemal nach des überaus gelehrten Philosophi Pici Mirandulani Zeugniss in einer jeden etwas Vortreffliches zu finden, so etwan eine andere nicht hat.’ Moeijelijk, maar voorzeker eerlijk, is de opregt gemeende poging, in te dringen in de meeningen van anderen en die te ontle- | |
[pagina 13]
| |
den, om zoo doende het goede en bruikbare, dat daarin mogt worden gevonden, aan te wijzen, het ongegronde te doen opmerken; moeijelijker en eerlijker, maar minder voorzigtig en minder gemakkelijk dan de doorgaans gebruikelijke, om gevestigde opiniën en leerstellingen te blijven huldigen en al het nog wankele stoutweg te verwerpen. Immers, er is geene kracht toe noodig, om het wèlgevestigde te ondersteunen, en hij, die daaraan vele woorden verspilt, schijnt ons meer te steunen op het gezag van anderen, dan op dat van hem zelven. Hij, die het wankele en onzekere met vele woorden en grooten omslag tracht omverre te werpen, schijnt ons toe, met weinig kracht eene groote vertooning te willen maken, en gaarne iets te willen schijnen, zonder iets te kunnen zijn. Het opkomende en zwakke kind aan te vallen, het onderdrukte nog meer te onderdrukken, was nimmer een kenmerk van een zelfdenkend hoofd en van een edel karakter. Daarom trachte men liever eene opkomende en nog twijfelachtige zaak van alle kanten te bezien, het goede en bruikbare te erkennen, en den weg aan te wijzen, waarop het nadeelige en dwalende zou kunnen worden verbeterd, opdat men niet slechts afbreke, maar ook opbouwe, opdat men het groote doel van iedere letterkundige bemoeijenis, den voortgang in wetenschappelijke en practische kennis, niet uit het oog verlieze, en het geschrijf niet in lastig gekijf of pronkend woordenspel ontaarde. Het schijnt wel, dat bij de twee partijen, welke op het punt der Homoeöpathische methode tegen elkander overstaan, hetzelfde heerscht, wat doorgaans bij al wat partij is en partijzucht voedt, wordt gevonden, verblinding namelijk. Het is zeker, dat beide deze partijen zich ongunstig hebben doen kennen, de eene door Doctor Hahnemann, den stichter der Homoeöpathische methode, te vergoden, de andere door dienzelfden man tot eenen lagen schelm te vernederen. De eene, door al wat buiten de Homoeöpathie is te verachten; de andere, door al wat in de Homoeöpathie is te verachten. De eene, door hypothesen voor waarheden, en leugens voor daadzaken te houden; de andere, door waarheden voor hypothesen en daadzaken voor leugens uit te krijten. De eene, door het gebied der mogelijkheden wat te ver uit te breiden; de andere, door het gebied der mogelijkheid wat al te zeer te beperken. Met zulke regters komt er geen einde aan den strijd, en zoo wij al niet gelukkiger mogten zijn, wat het resultaat onzer bemoeijenissen aangaat, wij willen voor het minste andere middelen in het werk stellen, en trachten daarbij een zuiver doel in het oog te houden. Wij dan willen trachten ons te plaatsen buiten den kring der gewone geneeskundige denkbeelden, en den bril af te zetten, | |
[pagina 14]
| |
waardoor men ons geleerd heeft de voorwerpen uit een geneeskundig oogpunt te bezien. Want het spreekt van zelf, dat, wanneer ik van het standpunt der heerschende meening in de Geneeeskunde deze nieuwe methode beschouw, dezelve mij zeer belagchelijk moet voorkomen, en dat ik volstrekt niet in staat ben juist te zien, wanneer in mijn oog reeds andere beelden en meeningen heerschende geworden zijn. Wij hebben hier drie kleine schriften vóór ons liggen, waarvan het eerste de nieuwe leer als heilzaam verkondigt, en een fakkeldrager voor Nederland schijnt te moeten wezen, opdat het toch ook moge deelen in dat onbegrensde heil, hetwelk zich buitenslands reeds sedert vele jaren aan velen heeft kenbaar gemaakt. Het tweede is over de nieuwe leer zóó verontwaardigd, dat het naauwelijks maat in deszelfs verguizing en bespotting weet te houden; en het derde is een product van een' hardnekkig tegenstander der Homoeöpathie, die den Homoeöpathen ook door andere schriften voorzeker al menig onaangenaam oogenblik heeft berokkend, en wien het volle ernst is, deze methode met wortel en tak uit te roeijen. Wij willen deze drie kleine schriften één voor één, en niet al te vlugtig, beschouwen. | |
1o. Kort Overzigt van het zekere en heilzame der Homoeöpathische Geneeskunst, door J.G. Rozenstein, Med. Dr. te Rotterdam, naar het Hoogduitsch van Hering, Med. Dr. te Philadelphia. Te Rotterdam, bij Wijnhoven Hendriksen, 1836, 8o., 83 bl.Al aanstonds valt ons oog op een paar spreuken, die, gelijk dit thans de mode is, vóóraan het boeksken geplaatst, den geest, waarin het boek geschreven is, moeten te kennen geven. De eerste. ‘Twijfelt gij - laat de ondervinding beslissen. In zulk eene zaak op bloot vermoeden te hooren, ware misdadig. Ondervinding is de zekerste standaard, om echte waarde te beoordeelen.’ De tweede. ‘Wispelturigheid in veranderingen, op bloote hypothesen en meeningen, stelt bloot aan onophoudelijke veranderingen, ten gevolge van de eindelooze verscheidenheid van hypothesen en meeningen.’ Wat deze laatste aangaat, men weet, dat Dr. Rozenstein voor eenige jaren een volgeling van Broussais geweest is en thans de Homoeöpathie voorstaat. Wat de eerste spreuk aangaat, zij heeft een solide aanzien; maar wat is dan [....] die geprezene ondervinding in de Geneeskunde? ‘Exper[....] fallax!’ heeft de Oudheid ons reeds toegeroepen, en wij [....] nog op daadzaken. Op daadzaken beriep zich altijd ieder stelsel in de Geneeskunde, | |
[pagina 15]
| |
en met daadzaken heeft men het wederlegd, en de systematicus stelde daar weder daadzaken tegenover. Het is daarenhoven aan onzen tijd eigen, zeer veel te hechten aan daadzaken en bang te zijn voor theoriën; men hoort en leest in alle maandschriften niet dan van daadzaken; dikke boeken, die practisch heeten, zijn met daadzaken opgevuld. De practicus par excellence, die dus ook practische boeken noodig heeft, leest jaar uit jaar in niet dan louter daadzaken. Hij beproeft (d.i. probeert) het eene nieuwe middel voor, het andere na, en eindigt met om de zes jaren eene andere, (juist niet altijd betere) materia medica te hebben. Dat steunen op daadzaken is heerlijk, want men behoeft er niet bij te denken; dat lezen van daadzaken is nuttig, want men kan het aanstonds nadoen. Maar welke is nu de waarde van die daadzaken, van die practische lectuur, van die practische geneeswijze? Zoude er wel eene wetenschap zijn, die rijker in middelen en zekerder in uitkomst was, dan de Geneeskunde, wanneer alle practisch welgestaafde geneeswijzen en onfeilbare geneesmiddelen hadden stand gehouden? Niets is onzekerder dan practijk en ondervinding, zoo het slechts practijk, slechts ondervinding, slechts eene indigesta moles van daadzaken is. Nóg blijft de ondervinding enkel bedrog, zoo die moles slecht gedigereerd was, zoo die hoeveelheid van daadzaken eenzijdig en met vooroordeel werd bezien, zoo ééne meening op die daadzaken moest gebouwd worden. Men weet het genoeg, hoe de meeste zich enkel practisch noemende geneesheeren aan intellectuëele indigestie laboreeren, en men weet ook wel, hoe alle systematici aan anormale digestie van het intellectus ziek zijn; daarom geldt van hunne ondervinding het ‘experimentum fallax,’ bij uitnemendheid. Evenwel geldt dat ‘experimentum fallax’ in de Geneeskunde ook van dezulken, die met veel verstand, weinig vooroordeel, en tamelijk wat scepticisme zijn bedeeld; want dezulken weten het zeer wel, dat zij met een veranderlijk voorwerp te doen hebben, dat hunne middelen zelve niet weinig onzeker zijn, en dat de omstandigheden almede zeer veel wijzigenden invloed kunnen uitoefenen. Daarom dan zij men in geen geval zoo vlug met eene alles afdoende stem aan het experiment, en aan het experiment van een ieder, toe te kennen, en daarom moesten de Homoeöpathen ook niet zoo veel van ondervinding gewagen; want, wij weten het uit hunne eigene bekentenissen, en uit de ziektegeschiedenissen, die in de Jahrbücher der Homoeop. Lehr- und Heilanstalt zu Leipzig worden vermeld, de ondervinding leverde niet altijd resultaten, welke voor hunne geneesmethode gunstig spraken. De Voorrede leert ons, dat wij door de Homoeöpathie, na | |
[pagina 16]
| |
eeuwen van dwaling tot waarheid zijn gekomen; - dat Doctor Hahnemann aan de menschheid dit geschenk heeft gedaan; - dat Hering ons in de volgende bladen waarheid geeft. Ofschoon wij nu toestemmen, dat Hering, naar Noord-America verhuisd zijnde, dáár sedert eenige jaren veel gedaan heeft, om de homoeöpathie te verspreiden en proselieten te maken, zijn wij het met Dr. Rozenstein niet eens omtrent de soliditeit van Dr. Hering: Hering toch heeft zich ook onder de Homoeöpathen doen kennen als iemand, die zeer gaarne nieuwigheden zoekt en verbreidt, zelfs vóórdat dezelve zijn afgewerkt, want dat heeft Hering met de Isopathie gedaan. Nu volgt er eene korte aanwijzing van de voordeelen der homoeöpathische methode, en daaronder zegt Dr. Rozenstein: ‘bij slepende ziekten staat de oude geneeskunst, ten spijt van eeuwen vlijt en ervaring, veeltijds slechts als noodhulp dáár. Duurzaam zulke ziekten te doen verdwijnen, schijnt voor haar in vele gevallen eene zware taak te zijn; want na jaren lang zoeken en rondtasten ziet men dikwerf den lijder nog ellendiger worden; en wanneer het al gelukt, eenige verligting of verzachting toe te brengen, is dit, helaas! slechts van korten duur. De Homoeöpathische daarentegen heeft zekere wapenen, om haren vijand te bestrijden.’ Hier tegenover stellen wij het gezegde van een' geneesheer, die reeds veele jaren de homoeöpathie heeft uitgeoefend, en die reeds belangrijke stukken over de homoeöpathie heeft geschreven, gelijk hij vroeger aan de allopathische geneeskunde Werken van waarde heeft geschonken; - deze zegt: ‘Chronische Krankheiten sind sehr oft, wie sie auch behandelt werden, eine wahre Crux Medicorum, bieten der grössten ärtzlichen Sorgfalt trotz und sind besonders dann um so schwerer homoeopathisch zu heilen, wenn bei irgend einem sich ziemlich gleich bleibenden Leiden zu wenig Symptomen vorhanden sind, um uns bestimmte Anzeige zur Anwendung eines passenden Mittels zu geben.’ (Zie G.L. Rau, das Nerven-Fieber, pag. 497). Meer dan deze eerlijke bekentenis uit den mond van een' ervaren' Homoeöpaath kan men niet verlangen, en als Dr. Rozenstein nu ook eens eenige jaren de Homoeöpathie heeft uitgeoefend, zal hij zich waarschijnlijk met het gezegde van Dr. Rau vereenigen. De voorrede eindigt met de aanwijzing van ‘een groot!! punt,’ ik zoude haast zeggen eene groote onverstaanbaarheid; dat groote punt ‘zijn de ziekelijke ontstemmingen?! des gemoeds, gelijk door schrikken, toorn, ergernis enz. De oude school met hare aderlatingen, braakmiddelen enz. verwijdert de oorzaak niet. Veel ligter is het der homoeöpathie om de ziekte in hare kiemen te verstikken.’ | |
[pagina 17]
| |
Maar wat is hier dan oorzaak van ‘die ziekelijke ontstemmingen des gemoeds,’ immers schrik, toorn, ergernis, en neemt nu de homoeöpathie deze weg, dat zij dan kome, dán voorzeker zal zij ons nuttig zijn, al ware het maar om ons de ergernis te ontnemen over zulke volzinnen, en over het ongeluk, dat de homoeöpathie door zulke verdediging en voorstellingen wordt belagchelijk gemaakt. Het schijnt, dat de schrijver hier zeggen wil, dat de homoeöpathie dynamisch deze ongesteldheden geneest; dit doet evenwel de allopathie ook, maar op eene andere wijze, dan de homoeöpathie. Beide wijzen kunnen zeer gevoegelijk naast elkander bestaan, en naar omstandigheden worden aangewend, zoodat de medicus, die beide wijzen kent, rijker in hulpmiddelen is, dan hij, die maar van eene enkele hooren wil, of die, zoodra hij eene nieuwe gevonden heeft, terstond de oude als waardijloos wegwerpt. Na deze voorrede van den vertaler volgt eene inleiding van Dr. Hering, die, meer woorden dan zaken en meer snorkerij dan waarheid bevattende, in ijdele klanken ons de voortreffelijkheid der homoeöpathie opdringt en kortelijk derzelver overplanting en voortgang in Noord-Amerika mededeelt. Het stuk zelf is eigenlijk eene verhandeling over de homoeöpathische leer, voorgedragen in een homoeöpathisch gezelschap te Philadelphia. Men kan den geest, waarin het geschreven is, uit den aanhef al aanstonds kennen: ‘Hem, voor wien de Hahnemannsche geneeskunst iets nieuws is, en aan wien zij zoo in hare gansche volmaking op eenmaal wordt voorgesteld, moet zij, uit hoofde harer bijzonderheid, zeer in het oog vallen, ja zij moet hem, dewijl zij zoo geheel ongemeen afwijkt van de geneeswijze, waaraan ieder tot hiertoe gewoon was, bij de eerste beschouwing verdacht voorkomen: ook heeft het kolossale van dezelve en de ongehoorde omvang harer grondslagen voor de meesten iets afschrikkends.’ Hier volgt de Historie van Hahnemanns ontwikkeling en eene historie der homoeöpathie, alles even opgesmukt, om niet te zeggen onbeschaamd met snorkerijën doorweven. Het geheele stuk is vreemd aan echt wetenschappelijken geest, en schijnt bestemd, om bij den leek indruk te maken. Dit eerste gedeelte bevat als onderdeelen: Ontdekking der homoeöpathische geneeskunst, - Onderzoek der geneeskunst aan gezonden, - Ontdekking van het potenzeren der geneesmiddelen, - Uitbreiding der nieuwe geneeskunst, - Volmaking derzelve door Hahnemanns laatste Werk. Het tweede gedeelte bevat onder het opschrift van: Tegenwoordige volmaaktheid!: De nieuwe geneesmiddelleer, - De nieuwe onderzoeking der ziektegevallen, en de keuze der midde- | |
[pagina 18]
| |
len, - De nieuwe diëet, - De nieuw ontdekte specifieke middelen, - Beoordeeling der nieuwe geneeskunst door den zieke, - Slot. Het doet ons leed, dat de keuze van den vertaler op dit stukje gevallen is; het is niet geschikt, om aan de homoeöpathie bij denkende artsen of leeken een gunstig onthaal te verzekeren: integendeel kan het slechts dienen, om den dunk omtrent deze methode te doen dalen. Wanneer men dan iets over homoeöpathie vertalen wil, neme men liever de Werken van Rau, Hartmann en Caspari in handen. Dáár zal men ten minste helder oordeel en waarheidsliefde vinden, en dán zal de homoeöpathie niet altijd en voor allen even belagchelijk voorkomen.
(Wordt voortgezet in No. 2.) |
|