Op het huwelyk van den heere Jacob Alewyn Ghyzen, junior, en jonkvrouwe Debora Blaaupot(1722)–Anoniem Op het huwelyk van den heere Jacob Alewyn Ghyzen, junior, en jonkvrouwe Debora Blaaupot– AuteursrechtvrijVereenigd den 8sten van hooymaand, 1722 Vorige Volgende [Folio C3v] [fol. C3v] Op het huwelyk van den heere Jacob Alewyn Ghyzen, junior, en jongkvrouwe Debora Blaaupot. Gelyk een kiel ontworstelt uyt de baeren, Het anker werpt, bevryd van zeegevaeren, Van weer en windt, van klip en bank en zandt, Na dat zy in haer haeven is belandt. Zoo zyt gy mede, o Bruidegom, ontkoomen, 't Gevaer het geen men loopt op minnestroomen, Daer achterdocht zomwylen klippen zaeit, En menigwerf de windt van afkeer waeit. Hoe zult gy na dat hartelyk verlangen, Uw lieve Bruid, op 't alderteerst' ontfangen, Uw Debora, die u zoo wel beviel, Die flonkerende Noortstar van uw ziel? [Folio C4r] [fol. C4r] Wat staet u nu al zegening te wachten! Wat volgen na de dagen blyde nachten! Wat teer gekus, wat lust nooit moe gestreeld, En noch iets meer, dat men zich niet verbeeld! Gaet, schoone Bruid, die nu zoo teêr genegen, Uw hart zoo wel als 't zyne voelt bewegen. Uw Moeders vreugt, en lief en eenig pandt: Gaet daer de Min u roept naer 't ledekandt, Alwaer de Bruidegom u zal geleiden, De Minnegoôn het zuivre Bruidsbed spreiden; Smaek onbeschroomd dat onbeschryflyk zoet Der Liefde, als een balzem voor 't gemoed. Oprechte liefd' kan 's weerelds rampspoed tarten, Nooyt machtig om twee welvereende harten Te scheuren van elkaer, die zielen bindt, En niemand kend, als die oprecht bemindt. Gods zeegen volgt, wanneer men hart en handen Te saem verbindt met onverbreekbre banden, En in zyn Echt geen oogwit heeft dan vreugt, Die uit de trouw, uit liefde vloeit en deugt. Dus moogt gy Kroost uit uw verbondt aanschouwen; Uw Zilvere en uw Goude Bruiloft houwen, Zoo stoor geen leed uw aangenaame rust; Uw liefde groei, uw voorspoet, en uw lust. Vorige Volgende