Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijStem: Spoet u voetjens, tweede Carileen:
O Maria gulden Throon,
Van den hoogsten Coninck uwen Soon
Bidt voor ons wijse maeght,
Het den Vader behaeght,
Wat ghy voor sijn arme kinders vraeght,
Maeght onbevleckt, Hem ontweckt
Onsen Geest, Het tempeest:
Van den helschen vyant vreest, Als sijn macht, Dach en nacht:
Ons verwacht, En bespringht,
Hem door uwen soon bedwinght.
O schoon Arcke des verbonts,
Vwen lieven soone bidt voor ons.
Sterre van onse Zee,
In tempeest onse ree,
In den Hemel onse Besabe:
Sijn Majesteyt, is bereyt,
En terstont is gewoont
als ghy opent uwen mont.
Gy versoet, sijn gemoedt, hy voldoet
Vwen wensch:
En weerom ontsanck den mensch.
| |
[pagina 212]
| |
Haef, Arcke van ons hoop
Stier na uwen Soon al onsen loop:
In den uytterste noot
Niet van hem en verstoot,
Weert van ons de wreede doot,
In desen strijt ons bevrijt
Van den brant, door uwe hant:
Leyt ons in't Beloofde Lant
Waer u vreuch, na de deucht, ons verheugt
En de Kroon:
Die bereyt heeft uwen soon.
|
|