Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Stemme, Alhier te Nimmegen binnen.
MAria Coninginne,
Gy zijt die ick bemin:
Gy zijt die Hester schoon,
Die om my te verblijden
In mijnen druck, en lijden
Ontfangen hebt de Kroon. Gy zijt, etc.
Godts Soon hebt gy ontfangen
Om het Serpent te vangen
En scheuren het Placcaet
Dat nu al was verkondight,
Om dat ick had gesondight,
Verleyt door quaden raet. En, etc.
Gy spreeckt voor mijn misdaden
O Moeder der genaden,
O uytgelesen Son;
Abigail seer machtigh,
Die door haer graci krachtigh
Des Conincx Kroon verwon.
O uytgelesen, etc.
Seer hoogh zijt ghy verheven,
Om dat ick weer sou leven
O levende Fonteyn:
Fonteyn daer wy na wenschen,
Want uwen Soon de menschen
Maeckt suyver ende reyn.
Wie sal u konnen dancken,
Gy neemt ons voor u rancken:
En stort in ons den wijn?
| |
[pagina 183]
| |
O wijngaert uytverkooren
Vyt haer soo is gebooren
Der sonden medecijn. En stort, etc.
O soeten naem Maria!
O soete melodie,
O soeten Honingh raedt,
Hoe sietiens gaet ghy douwen,
Als wy op u vertrouwen,
O soeten dageraedt. O soeten, etc.
|
|