Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse: Schoon Jongh-vrou ick moet u klagen.
GOede Godt ick moet u klagen
Al mijn tegen spoedt,
Dat mijn ziel alhier moet dragen,
't Welck mijn treuren doet:
Moet ick langh u gratie derven
En u klaer aenschijn?
Soo moet ick van rouwe sterven,
En van bitter pijn.
Siet mijn dagen sijn vol lijden,
Met sonden bezwaert;
Sorg' en vrees aen alle zijden
Over my vergaert:
Veel bekooringen my quellen
En brengen ten val,
Groote sorgen my ontstellen,
Swaer sonder getal,
Och! wanneer sal't eynd' eens wesen
Van al dit ellendt?
Wanneer sal het quaet mispresen
Van my zijn ontwendt:
Wanneer sult ghy mijn ghedachten
En mijn gemoedt,
| |
[pagina 144]
| |
Maken vry van alle klachten,
O mijn hooghste goedt;
Wanneer sal ick hebben vreede
Met bestendigheydt;
Vreede binnen, buyten mede
Rust en eenigheydt?
Seer schoon laet my doch aenschouwen
Eens u soet aenschijn;
Helpt my oock uyt dit benouwen,
Anders ick verdwijn.
Ick ben hier als een verlaten
Verr' in vreemde lant,
By de ghene die my haten
En soecken tot schant:
Dus Heer, met troost wilt u keeren
Tot my in mijn noot,
Want tot u streckt mijn begeeren
En verlangen groot.
Al des werelts consolaci
Is my een verdriet;
V soeck ick tot alder-spacy,
Dus my Heer aensiet;
Maer ick kan u niet ghenaken,
Want mijn vleesch en bloedt
Druckt my neer tot aerdtsche saken,
Tegen mijn gemoedt
Aldus moet ick altijdt strijden
Ick onsalich mensch:
En mijn selven dickwils mijden
Tegen mijnen wensch:
O wat last lijd' ick van binnen
Als den Geest hoogh tracht,
's Hemels saken te beminnen
| |
[pagina 145]
| |
Die het vleysch kleyn acht.
Wilt o Heer! niet van my wijcken
Maer vertroost altijdt
Laet u dienaer niet bezwijcken
Door des vyandts strijdt:
Maer verdrijft zijn phantasyen
Door u graci' goedt,
Die de ziel tot allen tij'en
Eeuwigh leven doet.
Machtigh Prins, laet u bewegen
Al mijn ongeval,
Geeft my uwen soeten zegen
O mijn Godt, en al:
Komt mijn hoop wilt niet vertoeven
Komt mijns herten vreucht,
Komt mijn vyanden bedroeven
En mijn ziel verheught,
|
|