Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse: Venus Goddinne:
EEn vluchtigh Herte,
Met pijlen doorwondt,
Als nae Dictamnum loopt,
Om dat van smerten,
En pijnen gesondt
Te worden gantsch verhoopt
Een Vrouw met rouw,
Aldus in zwaer doleur,
Is door Godts genaed' en faveur,
Met die soete minne-schichten,
Van haer Bruydegom schoon,
Komende uyt 's Hemels Troon,
Geraeckt, dat sy voor hem moest zwichten.
Een vrouw, etc.
Dits Magdalene,
Wiens ziel het fenijn
Der sonden had gedoodt,
Kranck en oneere,
Socht haer Medecijn,
En troost in haren noodt,
Met spoedt, ootmoedt,
En brack' tranen vloedt,
Die daer vlieten door liefden gloedt
| |
[pagina 42]
| |
Vyt haer ooghkens overvloedigh:
Wast die voeten openbaer,
En drooghtse met haer hayr,
Van den Heer der Heeren hoedigh.
Met spoet, etc.
Met pijn en klagen,
Voor 's werelt geneught,
Wellust en ydelheydt,
Versleets' haer dagen;
Neemt van haer de vlucht,
En soent de eensaemheydt:
Haer rust, met lust,
Is Godt en anders geen,
Als een Tortelduyf met geween:
Dorre twijchen treedt alle
Herder Rotzen ende steen,
Dus na Iesus wonden reen,
Vliegt dees Sondaers gemeene.
Haer rust, etc.
'k Ginck my verblijden,
Sprack sy, met getreur,
In schoonheyt, ongemeen
In hooverdijen
En wereltsche sleur
Was ick der minsten geen:
Met vlijt, altijdt
In praght en schoon Cieraet
Van een weeldrigh oogh vroegh en laet
Als een roos wou zijn beloocken,
Om't ontsteecken eenen brandt,
En de mans met sond' en schand'
Maken van vuyle liefde droncken. Met, etc.
| |
[pagina 43]
| |
Ick triumpheerden
In alle overdaedt
Van weel', rijckdom en eer,
Prachtigh braveerden
In blinckend' gewaet,
Van goudt en silver teer:
't Hayr net geset
Moest wesen, en gekrult,
't Hooft met eel Gesteenten vervult:
't Gantsche lijf en leen bestreken
Met Blancketsel en Coleur,
En mijn kleeren vol van geur,
Dus heeft mijn ijdelheyt gebleken.
't Heyr net, etc.
'k Wordt tot dier stonden
Sonder eenigh ontsagh
(Wesend' een edel pandt,)
Een slaef der sonden
Van onkuysch bejagh,
En vleeschelijcken brandt:
Ick dwaes, eylaes!
Godts Tempel onbevreest,
Sonder wroeghen, en als een beest
Levend' het gheschendt voor ooghen
Heb verlooren ziel en eer,
Voor d'onsuyver min noch meer,
Heb vergist en veel bedrooghen.
Ick dwaes, etc.
In 's wereldts palen,
Als een Schaepken onvroedt,
Van mijnen Herder veer,
Liep ick wegh dwalen:
| |
[pagina 44]
| |
Maer zijn liefde goet,
Heeft my ghevangen weer:
Mijn staet seer quaet
En leven heel verkeert,
Heb ick met deugden g'compenseert,
Voor genught en Venus treken,
Van benauwtheyt en groot leet
Vyt mijn oogen, tranen heet
Sijn geloopen als water-beecken.
Mijn staet, etc.
Voor 't soet vermaken,
Mijns reucks delicaet
En voor't schoon hayr gepalleert,
Blosende kaken,
En lockend' gelaet,
Heb ick my gantsch verneert:
Door schaemt gepraemt,
Van Iesus aenschijn blij,
Hebt zijn lichaem met specerij,
Van't hooft tot ten teen begooten,
Sijne voeten af gedrooght,
Met mijn hair, en neer-gebooght,
Mijn gesicht, en genaed' genooten.
Door schaemt, etc.
Om bitter karmen,
Want Godt niet de doodt,
Der Sondaren begeert,
Met g'naden armen,
Heeft hy haer genoodt,
Haer druck in vreught verkeert:
Volght haer Sondaer,
In penitentie naer,
| |
[pagina 45]
| |
Al zijn u sonden als loot seer zwaer
En als't Zee-zandt menighvuldigh,
Wanhoopt niet als Cain wreedt,
Want Gods Sone die doodt leedt,
Voor die Sondaren al onschuldigh.
Volght haer, etc.
Prins vol genaden,
O Sondaren snoodt,
Aensiet en haer gezucht,
Die zijn beladen,
Met sond' en in noodt:
Tot u nemen de vlucht
Ons boet', uyt doet,
Door u vergooten Bloedt:
En verstoot ons niet mette voet,
Maer ontfanght ons al t'samen,
Als gy Magdalena deet,
En den Moorder met groot leet,
Dat wy al saligh werden, Amen.
Ons boet, etc.
|
|