Een gheestelijck lust hofken
(1722)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse: Jerusalem ghy Schoone Stadt. Ofte: Een Ruyter en Meysken jonck.
LAet ons den Heere danckbaer zijn,
Wilt hem hier loven ende prijsen,
Die ons spijst op elck op elck termijn,
't Is recht dat wy hem lof bewijsen. Die, etc.
Wilt loven sijnen name soet
Die ons door sijn macht kan verzaden,
Elck hem met Lof sangh prijsen moet,
Dat hy ons spijst door sijn genaden. Elck, etc.
Vervult zijn wy met spijs en dranck,
Door zijn goetheyt tot ons weldadigh
Dus moeten wy hem spreken danck,
Aen-roepen sijnen naem gestadigh. Dus, etc.
Dus u met herten tot hem keert,
En vondt u handen al bequame,
En bidt als Godt ons heeft geleert,
Seggende, Vader onser t'same. En, etc.
Vader Onse.
O Heer, wy bidden nu voor't slot,
Wilt doch oock onse zielen spijsen,
Op dat wy al nae u gebodt
| |
[pagina 17]
| |
Leven, en't eeuwigh niet verliesen. Op, etc.
Wilt haer oock ingedachtigh zijn,
Die in u liefde zijn verschyden,
Wat sy bevrijt van alle pijn
Mogen haer eeuwiglijk verblijden. Dat, etc
Princelijck Godt genade doet,
Dat wy door Christum eens verwerven,
Genade door sijn dierbaer Bloedt,
Salich te leven, en wel te sterven.
|
|