Een gheestelijck lust hofken
(1632)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijMet schoone lieffelijcke geestelijcke ghesanghen beplant, door eenen Catholijcken pastoor
Op de wijse: Het viel een Hemels douwe. Ofte: Wilhelmus van Nassouwe.
Myn lippen opent Heere
Hier in dit aertsche dal:
V hoocheyt lof en eere,
| |
[pagina 59]
| |
Ick vrolijck singen sal,
Mijn tonge maeckt bequame
Verweckt dat herte mijn,
Ghy zijt mijn lief eersame,
Lof moet u altoos zijn.
O Sone Godts gheboren,
Ghy zijt gebenedijt:
V heb ick uytvercoren,
Want ghy mijn liefste zijt,
Die ick begeer te minnen,
Nu en t'allen termijn.
O soeten gast van binnen,
Lof moet u altoos zijn.
Ghy zijt mijn vreucht inwendich,
Mijn troost in al mijn noot:
Want doen ick was ellendich
Benaut al totter doot,
Soo quaemt ghy my cureeren
Verlossen wt de pijn,
O goedertieren Heere
Lof moet u altijt zijn.
Wel drie-endertich jaren,
Met pijn en arbeyt swaer:
Soo socht ghy de sondaren,
Om haer te wasschen claer,
Daer toe zijt ghy ghestorven,
Al door den wille dijn,
Hebt ons pardon verworven
Lof moet u altijt zijn.
Ghy zijt geclommen hooghe
Aen 's Vaders rechterhandt:
Almachtich in vermogen
| |
[pagina 60]
| |
Zijt ghy daer triumphant,
Den Hemel met die eerde,
Vervult u Godlick schijn,
Ons Heer, ons Godt vol weerden,
Lof moet u altoos sijn.
Dus zijt ghy nu verheven,
Door al u lijden swaer:
Een naem is gegeven,
Die heylich is voorwaer,
Groot boven alle namen
Na Paulus claer doctrijn,
Dus singen wy te samen
Lof moet u altijt zijn.
V mogen wy wel eeren
En loven t'aller tijt:
Ghy zijt een Heer der Heeren
Eewich gebenedijt,
Wien altoos moeten loven
Des Hemels Geesten fijn,
Ghy die nu woont hier boven
Lof moet u altijt zijn.
Die Heyligen seer blije,
Hebben so grooten vreucht
Met schoone melodije,
Sijn sy altijt verheucht,
Om dat sy claer aenschouwen
V Goddelick aenschijn,
Zijn sy bevrijt van rouwen
Lof moet u altoos zijn.
O Prince groot van weerden,
Die woont in s' Hemels hof:
Wilt my op deser eerden,
| |
[pagina 61]
| |
Vervullen met u lof,
Wilt my van 't quaet bedwingen
O Hemels medecijn,
Dat ick mach eeuwich singen
Lof moet u altoos sijn.
|
|