'tGheestelijck Bloem-hofken
(1637)–Anoniem 'tGheestelijck Bloem-hofken– AuteursrechtvrijBeplant met veel lieflijcke Bloemkens, van verscheyden Coleuren, tot dienst van alle Liefhebbers der Cantijcke soetgeurigheydt
[pagina 664]
| |
Stemme: Het waren twee Ghebroeders, &c. Ofte: Dochteren van Sara, hoort, &c.Myn alderliefste vrienden die ick in ‘t hert bemin,
Laet ons den Heere dienen met hert en sin,
In eenigheydt:
| |
[pagina 665]
| |
Want een Godzaligh leven is een groot ghewin,
Soo Paulus seydt.
De tydelijcke neeringh niet verder en langht,
Dan dat den Mensche coefdtsel en decksel ontfanght,
‘t Welck Godt belooft,
Die met een suyver wesen hem hier aen-hanght
Als aen zijn Hooft.
Veel worden hier betrocken deur liefde van het goet,
Dat sy dickwils besmetten haer reyn ghemoedt
Met woordt en werck,
Maer, O mijn herts beminde soo niet en doet,
Maer houdt u sterck.
God wil somtijts beproeven of ghy hem wel betrout
Als hy u laet behoeven, het gheen ghy sout
Bruycken ter noodt:
Dat u beproeft Gheloove zy beter dan Goudt
Ten vyere roodt.
Neemt u tot een exempel de vromen aldermeest,
| |
[pagina 666]
| |
Haer Lichaem was een Tempel van ‘s Heeren Geest,
In d’oude tijdt
Als men ‘t geloof beleefd’ in vervolghs tempeest
Met grooten strijdt.
d’Apostelen des Heeren, en die hun volghden na,
Sy achten seer weynich de tijdelijcke scha,
Haer leven dier
Hebbens’ in kruys en lyden gegheven, ja
Tot zweert en vyer.
Sy werden als slach-schapen soo hier en daer gedoot
Sonder gheweer en wapen elck hem uyt boot
Ten offerhant,
De Goddelijcke liefde haer niet verdroot
Te lijden schant.
Sommighe zijn ghebraden, geroostet en ghevilt,
En hebben hier haer leven ganschwech gespilt
Tot Godes prys,
‘t Scheen voor de Wereldt haer sinnen op ‘t wilt
| |
[pagina 667]
| |
En gantsch onwijs.
De vrome Policarpus stondt in den lichten brandt,Ga naar voetnootm
Hy deed’ met soeten reucke zijn offerhand’,
En blonck als Goudt,
Hy was een dapper Man met goedt verstandt,
En daer toe oudt.
De Edel Lucianus lagh twaelf dagen lanckGa naar voetnootm
Op scherpe Yser pennen gelijck een planck,
Met herten vroo,
Sijn Lichaem was ten Avondtmael een banck
En sterf alsoo.
Ignatius gegheten werdt van de Beesten wreet,Ga naar voetnootm
Daer hy hem selfs gewillig met vreugden onder smeet,
Attalus vroom
De pijne des doodts ten vyere leet,
Ghebraden krom.
De kloecke Blandina van God gemaeckt seer sterck,
Vervulde met Martelerye haer perck,
| |
[pagina 668]
| |
Ga naar voetnootmPotania
Een heylighe Vrouw in d’eerste Kerck,
Volghden haer nae.
Oock noch in onse tyden (ten is niet langh geleen)
Hebben met bitter lyden de vrome deur ghestreen,
Gheen tijd’lijck goedt
En mochte de Tyrannen stellen te vreen,
Maer vleys en bloedt.
Met branden, en met blaken bedrevens’ groot gewelt
Aen palen en aen staecken de Lichamen ghestelt.
Het goedt tot prijs,
‘t Was wel engen wegh, alsmense heeft gequelt,
Op sulcken wijs.
Och! haddens’ mogen leven, als wy in onse tijdt,
Met geld en goet te gheven, sy hadden haren strijdt
Gheacht seer kleen!
Al schijnet somtijds dat ons ‘t kruys deursnijdt,
‘t Is hier by gheen.
| |
[pagina 669]
| |
Dit heb ick u uyt liefden geschreven tot een leer,
Op dat ghy nae ‘t exempel der Heyligen, den Heer,
Soud hanghen aen,
En dat ghy met de wereld en soud niet meer
In dolingh gaen.
|