| |
| |
| |
Miguel Declercq
Bodybuilding
Zij was aan nieuwe schoenen toe
en nieuwe schoenen draagt ze nu.
Ze kraken nog als kippengrit,
als zand dat aan de tanden kleeft,
Men ruikt de zee als men haar ziet,
maar ziet haar niet. Die rozenmond,
dat sleutelbeen, die glimlach waar
men geil van wordt, zijn tekens
die men beter kan negeren. Het zijn offers
aan de zon die haar verzint
en dit vertekent. Toen Apollo
in zijn eigen, onwaarschijnlijke gedaante, door
een elders waar het anders is,
de dochter van Peneüs achternaliep en
met goesting werd bestookt,
bestookten haar de goden. Tegenwoordig
maakt Ariane zich, lenig als
een panter, af van Naxus en de zee
die haar destijds had opgeëist. Het lijkt
of zij daar niets van weet. Nu zij vanuit
de hoogte naar haar schoenen kijkt, de zolen
en het zand dat aan ze kleeft,
bestoken haar de goden. Ondertussen
maakte Daphne zich, verzonken
in haar vormen, uit de voeten voor Apollo
en de zon die hij verbeet. Het leek
beslecht. Ze leek hem vreemd. Nu zij vanuit
de hoogte naar haar voeten kijkt, de zolen
en het zand dat aan ze kleeft,
| |
| |
bestookt Ariane de goden. Even later
loopt zelenig als een panter
het water scherpt zijn tanden.
Het herinnert zich verhalen.
Het vergaapt zich aan haar dijen.
nu het zomert in de winter
en het zomert nu ze, lenig
als een panter, in een pose
die gewoonlijk met Madonna,
ballerina's en extase wordt verward,
onder de veel te ruime deken kruipt
en haar zo mooe ogen sluit,
het laken met de voet betast.
Dan maakt Ariane zich af van wie
ze was, de hele dag, en droomt
hoe, elders waar het anders is,
Achilles, de snelvoetige,
door Paris wordt gedood en ook
hoe zij verwoed een dag herkauwt
Dan maakt Ariane zich af van wie
die lenig als een panter is,
verslaapt meteen haar naam.
Er blikkert iets van haar.
Misschien zijn het die witte,
zachte vingers of haar tanden als ze praat,
haar wimpers nu ze straalt en als ze leest,
het is die blik, de lippenstift, de glans
die op haar lippen ligt, de mond, het zijn
de wegen die ze volgt wanneer ze zingt
| |
| |
en als ze danst, het zijn de haartjes op
haar hand en ook: de streken die ze kent,
het is de wreef, het is de wang, het zijn
de cirkels die ze draait terwijl ze loopt
en als ze slaapt, het is de Brontë in
haar naam, het zijn de oren, nee, het is
misschien het haar, misschien de welving van
haar hals en van haar voet is het de hiel,
het is de kin, het zijn haar rechter en
haar linker, haar gewrichten, de manier
waarop ze trilt en hoe ze geeuwt, het is
haar enkel, nee, de schouder, nee, het zijn
misschien de polsen en haar klinkers als
ze spreekt, het is haar been, het is de kaak,
het is de taal die zij verstaat, het zijn
Nivea. Sunlight. Schwarzkopf. Fa.
Haar panterzwarte spijkerbroek,
haar panterzwarte rok, het jack,
haar rijgbottines rijgt ze dicht,
de ketel fluit, hij floot zonet,
zonet had zij belet, de televisie
was gestoord, er klonk muziek,
ze kauwde rook, de winter woei zoals
gewoonlijk en de koffie smaakte flets,
maar op de drempel keert de melk,
waarachtig snel bevriest de dag,
de ketel fluit, hij floot zopas,
Het lijkt dat zij daar niets van weet
| |
| |
het water in de ochtend tast,
Zoals men zich vermeit in iets,
als een panter langs de golven,
scherpt de zee meteen haar tanden.
Ze herinnert zich verhalen.
Ze vergaapt zich aan haar dijen.
nu het zomert in de winter
en het zomert nu ze, lenig
als een panter, in een pose
die gewoonlijk met reclame,
Minnie Driver en extase wordt verward,
een voetspoor op de vloedlijn past
en langs die vloedlijn verder stapt.
Maar elders waar het anders is,
waar even snel de dag bevriest,
ter wille van de samenhang,
Uit: Zomerzot/Somersault. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2001, blz. 24-29.
| |
| |
Gezellig
't Avondt, 't avondt: trage en treurig
terdt het voort, en anders niet.
Hobbel-dobbel-drets- en drevelend,
vlugger als de wind die vliegt.
't Avondt, 't avondt: trage en treurig
nijpt de nacht de dagkeerse uit.
Avond wordt het, vlugs, en weder
's avonds als het avond luidt.
't Avondt, 't avondt: trage en treurig
wikkelwakkelwaait het snel.
Alzoo snel en nog veel snelder:
los, met klank en vingrenspel!
Uit: Zomerzot/Somersault. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2001, blz. 40.
|
|