| |
| |
| |
M. Stapert-Eggen
Op weg naar een computereditie van de correspondentie van Albert Verwey
Inleiding
Aan de wieg van de editie van de Verwey-correspondentie stond de combinatie Verwey-Van Vloten. Uiteraard omdat de brieven waar het in dit project om gaat voor het overgrote merendeel gericht zijn aan of geschreven zijn door Albert Verwey (1865-1937) en zijn echtgenote Katharina / Kitty van Vloten (1867-1945). Maar ook omdat deze twee namen de directe aanleiding zijn geweest voor een project, dat officieel begon in augustus 1982, en waarvan het einde voorlopig nog niet in zicht is: het Albert Verwey-brievenproject. De precieze data zijn niet allemaal meer te achterhalen en over de chronologie verschillen de betrokkenen ook enigszins van mening, maar laat ik beginnen u de geschiedenis en de voorgeschiedenis van het project te vertellen.
In 1943 besloot de familie Verwey de schriftelijke nalatenschap van Albert Verwey in bruikleen af te staan aan een openbare instantie. De Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (uba) kwam als eerste daarvoor in aanmerking, gezien de banden van Verwey met Amsterdam. Het feit dat hij er geboren was als mens en als dichter, was kennelijk doorslaggevender bij deze keuze dan de tien jaren hoogleraarschap in Leiden. Het Letterkundig Museum, dat in de jaren vijftig in Den Haag werd opgericht, kwam evenmin in aanmerking. Mea Verwey, die namens de familie als literair executeur testamentair optrad, wilde er niet toe overgaan de collectie te schenken aan een instantie waar Nederlands en letterkundig de trefwoorden waren. Mea en haar broer Gerlof Verwey, die haar opvolgde als familievertegenwoordiger, gaven de voorkeur aan een instelling met een letterlijk en historisch gegroeid, universitair karakter. Daar, zo meenden zij, zou een collectie als die van Albert Verwey, waarvan het belang immers boven het strikt nationaal-letterkundige uitsteeg, het best beheerd worden. Het is opvallend hoe zeer in de schriftelijke afspraken tussen uba en familie door de laatste de nadruk wordt gelegd op de on- | |
| |
verbrekelijke samenhang van Verwey's literaire nalatenschap, en het belang van een integrale uitgave boven bloemlezen, zowel van zijn gedichten als van zijn brieven. Dat komt natuurlijk door Verwey's eigen opvatting over de onverbrekelijke samenhang van zijn leven en werk, die verstoord zou worden en daardoor onbegrijpelijk en zinloos, bij willekeurig gepluk. De familie Verwey deelt deze opvatting en tracht haar tot op de dag van heden door woord en daad te respecteren.
Tot nu toe is van de namen Verwey-Van Vloten slechts de eerste gevallen, maar in de jaren zeventig verschijnt Van Vloten, weliswaar posthuum, ten tonele. Na de dood van Mea Verwey in 1978 kwam de nieuwe literair executeur testamentair Gerlof Verwey met het bericht dat zich in zijn bezit de complete correspondentie tussen zijn ouders bevond, inclusief de verlovingsbrieven van Albert Verwey aan Kitty van Vloten. Zijn moeder had ze destijds aan hem persoonlijk geschonken, en nu hij een dagje ouder werd, vond hij het tijd eens na te denken over de definitieve bestemming ervan. Gerlof Verwey overlegde met de Verwey-onderzoekers Weevers en Zaalberg en met de toenmalige bibliothecaris van de Universiteit van Amsterdam, Braches. De laatste wees hem er op, dat de door Verwey en zijn familie zozeer gewenste samenhang het beste geholpen zou zijn, wanneer deze brieven niet als krenten uit de pap afzonderlijk zouden worden uitgegeven, maar dat juist deze omvangrijke en belangrijke aanvulling een doorslaggevend argument betekende voor de door enkele onderzoekers al langer gekoesterde wens voor een volledige uitgave van de correspondentie. Braches wees Gerlof Verwey door naar Mevrouw Schenkeveld, hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit (vu), en haar assistent Van Halsema, die in 1989 haar opvolger werd. Gevieren besloten zij alles in het werk te stellen om een complete editie van de correspondentie te realiseren.
| |
Repertorium
Dat bleek niet eenvoudig.
In de eerste plaats moest uitgezocht worden hoe compleet een editie van de correspondentie van Verwey zou kunnen worden.
Het was, als gezegd, bekend dat de brieven aan Verwey vrijwel volledig bewaard worden in het Verweyarchief van de uba. In het Verweyarchief bevinden zich ook concepten en afschriften van brieven van Verwey, alsmede Verwey-brieven die dank zij Mea Verwey
| |
| |
en andere Verwey-onderzoekers in origineel of kopie aan het archief toegevoegd zijn kunnen worden. Van het overgrote deel van de brieven die Verwey verzonden heeft, was echter niet bekend of ze bewaard waren, en zo ja, waar.
Er werd een werkgroep-Verwey opgericht, met als leden de dames Musschoot en Schenkeveld en de heren Blotkamp, Braches, Endt, Goedegebuure, Van Halsema, Prick, Verwey en Wage. Hieruit werd de projectgroep-Verwey samengesteld, bestaande uit Van Halsema en Schenkeveld en Blotkamp en Prick.
Door deze projectgroep werd bij de toenmalige Stichting voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (zwo) subsidie aangevraagd en verkregen voor een eerste fase van wat het Albert Verwey-brievenproject zou gaan heten. Deze eerste fase bestond uit een inventarisatie van de brieven van Verwey. De tweede fase, zo werd in de eerste aanvraag uitgelegd, zou bestaan uit het op microfilm zetten van het beschikbaar gekomen materiaal. In de derde fase lag het uiteindelijke doel van het project (ik citeer de woorden van aanvrager Van Halsema): ‘de integrale, chronologisch geordende uitgave van de brieven van en aan Albert Verwey, met inleiding en commentaar’.
Projecten worden altijd tamelijk idealistisch voorbereid, in de verstandige goedgelovigheid dat er voor de problemen of de onduidelijkheden die zich in de aanvang vertonen, op den duur ongetwijfeld een oplossing zal worden gevonden, zo'n beetje op de wijs van hij die in het water is gesprongen, zal zwemmen dan wel verdrinken. Zo moesten de drie uitvoerders van de eerste fase van het Verweyproject, de dames Frerichs en Stapert-Eggen en de heer Ligtvoet, toen ze enkele maanden bezig waren, concluderen dat er eigenlijk vier fasen nodig waren geweest, en dat de allereerste fase had moeten bestaan uit een ordening en inventarisatie van de brieven aan Verwey in het Verwey-archief. Reddend zwemmen leverde een geïmproviseerde ordening op van een corpus van 20 000 brieven van 2000 correspondenten aan Verwey. Deze brieven werden in alfabetische volgorde per correspondent opgeborgen. Tijd voor een chronologische ordening per correspondent was er niet.
Het is hier niet de plaats om een gedetailleerd verslag te geven van de eerste fase van het Verwey-brievenproject. Ik wil volstaan met te vertellen dat de drie onderzoekers, uitgaande van het materiaal in het Verwey-archief, er in slaagden 1500 van de 2000 Verwey-correspondenten te identificeren en te achterhalen wat er met hun schriftelijke nalatenschap was gebeurd. Van de 20 000 brieven die Verwey in principe terug geschreven moet hebben op de 20 000 aan hem gerich- | |
| |
te, konden er 10 000 achterhaald worden, in origineel, concept of afschrift. Van alle 2000 correspondenten werden de biografische gegevens achterhaald.
Tijdgebrek was er de oorzaak van dat in deze eerste fase streng de hand werd gehouden aan de opdracht: inventarisatie van de brieven ván Albert Verwey. Hoewel de onderzoekers al snel merkten dat er ook buiten het Verwey-archief brieven áán Verwey waren terecht gekomen, hebben ze moeten afzien van systematisch onderzoek daarnaar, en slechts gesignaleerd wat ze en passant tegenkwamen. Om de zelfde reden werd niet systematisch gezocht naar brieven van en aan Kitty van Vloten, ofschoon zij in de correspondentie van haar echtgenoot een belangrijk aandeel heeft gehad: bij briefwisselingen tussen familie en bevriende echtparen, bij voorbeeld, wisselen Verwey en zijn vrouw elkaar vaak af als ontvanger en afzender (het is dus mogelijk dat een brief aan Verwey gericht, beantwoord is door zijn vrouw, en omgekeerd).
Tijdens de eerste fase werd het project gastvrijheid geboden door de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, in de vorm van een kamertje met de gebruikelijke faciliteiten als telefoon, briefpapier, kopieermogelijkheden en een kast. zwo leverde een typemachine. Voor de verwerking van het onderzoeksmateriaal werd, een jaar na het van start gaan van de eerste fase, het project gelegenheid geboden gebruik te maken van het in de bibliotheek ontwikkelde programma voor een geautomatiseerde brievencatalogus (een programma dat in grote lijnen aansluit op dat van het zogenaamde Landelijk Brievenproject, tegenwoordig Catalogus Epistolarum Neerlandicarum (cen) geheten, maar dat een veel gedetailleerder invoer kent). De 2000 Verwey-correspondenten werden op zogenaamd stamkaartformaat in de computer beschreven, de 10 000 achterhaalde brieven van Verwey werden op een zogenaamd brief-formaat in de computer gecatalogiseerd. De mogelijkheden die deze wijze van invoer bieden, zijn spectaculair, maar vereisen een precisie die zeer tijdrovend is gebleken. In de eerste aanvraag was anderhalve manmaand uitgetrokken voor wat toen heette ‘het persklaar maken van het repertorium’. In werkelijkheid hebben de uitvoerders voor de catalogisering van grote correspondenties dankbaar de hulp aanvaard van studenten in de neerlandistiek en afgestudeerde vrijwilligers, allen van de vu. (Met name wil ik hier de dames M. en C. Boelhouwer noemen.) De briefwisseling waar het allemaal mee is begonnen, Verwey-Van Vloten, is zelfs pas afgelopen januari in de computer gecatalogiseerd kunnen worden. In de tussentijd hebben diezelfde stu- | |
| |
denten en diezelfde vrijwilligers er voor gezorgd, dat ook de 20 000 brieven áán Verwey de tijd en energie rovende computer-catalogisering konden ondergaan. Daardoor is er een Repertorium op de brieven van en aan Albert Verwey (en deels aan Kitty van Vloten) in computervorm beschikbaar. Een
verkorte gedrukte versie zal begin volgend jaar verschijnen. Aan het repertorium in computervorm kunnen vragen gesteld worden als: met wie correspondeerde Verwey tussen 1885 en 1890; welke brieven zijn er gewisseld tussen Verwey en correspondent x; hoeveel brieven schreef hij uit Noordwijk aan Zee of Amsterdam; welke brieven zijn er in welke collectie bewaard; hoeveel schoolmeesters zitten er tussen Verwey's correspondenten, hoeveel Amerikanen; etcetera.
Daarenboven biedt het repertorium de basis voor de integrale editie van de correspondentie van Albert Verwey.
| |
Integrale editie
Toen Van Halsema in de eerste aanvraag aan zwo pleitte voor een onderzoek naar de correspondentie van Verwey, voerde hij daarbij de volgende argumenten aan. Ik citeer:
Een figuur van de allure van Albert Verwey, ‘een erflater van onze beschaving’, verdient dat de studie van zijn leven, werk en omgang met anderen, kortom van zijn plaats in het Nederlands geestesleven van omstreeks 1880 tot diep in het Interbellum in het algemeen, en van die in de Nederlandse literatuur in het bijzonder, zich niet alleen baseert op bestaande publicaties van Verwey en anderen, maar evenzeer op nog niet gepubliceerd bronnenmateriaal. Daartoe behoort Verweys correspondentie.
Voor zover onderzoekers uit brieven van Verwey hebben kunnen putten, is reeds gebleken dat ze belangrijke gegevens bevatten voor Verweys opvattingen over zijn eigen werk en dat van tijdgenoten, in Nederland en daarbuiten, over zijn poëticale opvattingen, zijn esthetica, zijn politieke ideeën.
Dat het plan voor een integrale editie, weliswaar utopisch, maar daarom niet minder gewenst, reeds op dat moment zich in de hoofden van de Verweyredactie had vastgezet, blijkt uit het feit dat reeds in die eerste aanvraag gewezen werd op projecten achter de horizon: fase 2, publicatie van het brievenmateriaal op microfilm en fase 3, de integrale, chronologisch geordende uitgave van de correspondentie van Albert Verwey. Fase 1, het inventariseren van de brie- | |
| |
ven van Verwey, was slechts bedoeld om te zien of er genoeg tegenbrieven bewaard waren om de gewenste integrale editie te rechtvaardigen.
De 10 000 brieven van Verwey, tegenover de 20 000 brieven aan Verwey, zorgden voor een eerste rechtvaardiging. Een tweede rechtvaardiging vormde de inhoud van de brieven. Desgevraagd beweer ik altijd dat ik, gezien het werk dat ik in het eerste project moest doen, de brieven slechts zocht en beschreef, en ze niet las, tenzij het voor het zoeken en beschrijven noodzakelijk was - anders was de opdracht nooit voltooid -. Toch is ons, áls we in die eerste fase brieven lazen, duidelijk geworden, dat de zin van een uitgave van de correspondentie van Verwey ligt in de chronologisch geordende integraliteit. De onderlinge samenhang en de continuïteit van de brieven, vaak meerdere op een dag, zijn van grote betekenis voor het belang van de inhoud. Verwey zelf is geen ‘particulier’ brievenschrijver in die zin dat zijn brieven onthullend zijn of opvallend qua stijl. Eén brief als voorbeeld geven voor de noodzaak van een complete uitgave - iets wat mij nogal eens gevraagd wordt -, zou geen effect hebben. Ook een één-op-één-correspondentie levert in de meeste gevallen een gevoel van lichte teleurstelling op wat betreft Verwey's aandeel aan de briefwisseling. Verwey-George, Verwey-Van Deyssel, Verwey-Van Eyck, Verwey-Pannwitz, het is allemaal geprobeerd, zonder dat er van de kant van de lezer echt enthousiast op gereageerd werd. En de onderzoeker hield aan deze uitgaven het gevoel over, dat hem weliswaar een hoop informatie verstrekt werd, al was het maar via de elkaar voortdurend overlappende annotaties, maar dat het steeds bleef steken in een bloemlezing-achtig effect, en dat de kern van de zaak nooit voor hem werd bloot gelegd. Namen zijn er genoeg te vinden tussen de 2000 correspondenten. Alle mannen en vrouwen van betekenis passeren de revue: alle Tachtigers en hun relaties, hun opvolgers Leopold, Boutens, Bloem, Van Eyck, Nijhoff; historici met voorop Huizinga; politici met voorop Troelstra; filosofen, musici,
hoogleraren, beeldend kunstenaars - de onderzoekers die in de loop der tijd de correspondentie Verwey-Berlage zijn komen inzien, vullen een werkgroep op zich. Maar nooit komt er eens iemand op het idee om de briefwisseling met Nine van der Schaaf te bekijken. Er wordt lacherig gedaan over de pakken brieven van en aan Hilde Telschow. En er was veel argumentatie voor nodig om buitenstaanders uit te leggen, dat de stapels familiebrieven, met broer Chris (getrouwd met een zuster van de vrouw van Berlage), met schoonzuster Martha (getrouwd met Van Eeden), met dochter
| |
| |
Mea (leerlinge en uitgeefster van het werk van haar vader) en met heel de rest van die fascinerende Verwey-Van Vloten-combinatie, wel degelijk in een integrale uitgave van de Verwey-correspondentie thuis hoort.
In het geval van Verwey is het namelijk zeer opvallend dat hij, zoals Van Halsema zegt ‘zeker in zijn begintijd - zich als briefschrijver vaak onbevangen, minder “politiek” uitlaat [over zijn poëticale opvattingen, zijn esthetica, zijn politieke ideeën] dan wanneer hij zich bewust is voor de openbaarheid te schrijven.’ Daar moet aan worden toegevoegd dat Verwey zich kennelijk ook vertrouwder voelde bij collega's die geen concurrentie voor hem betekenden, bij vrienden en bij zijn familie. Het bijzondere van een integrale uitgave is daarom gelegen in het zicht op een Verwey die aan Kloos niét schrijft wat hij aan zijn schoonzuster wél schrijft - en nu moet ik u tóch twee brieven als voorbeeld geven, om u te laten zien waarom er een integrale editie moet komen.
Albert Verwey correspondeert in de herfst van 1885 met de verloofde van Van Eeden, Martha van Vloten, zonder er enig idee van te hebben dat zij binnen de vijf jaar zijn schoonzuster zal worden. Deze correspondentie is buiten het eigenlijke Verwey-archief om bewaard door de vrouw van Gerlof Verwey, en kwam na haar dood enkele jaren geleden, bij mij terecht. Het zijn van beide kanten ontroerende brieven. Verwey accepteert inhalig Martha's neiging de rol van muze te willen vervullen; via Verwey's gedichten kunnen ze in elkanders behoeften voorzien. Ik citeer één van de twee niet afgemaakte concepten die geschreven zijn in november 1885:
Je brieven inspireeren me, Martha. Als ik ze lees krijg ik lust om verzen te maken en daarin álles te zeggen wat ik weet van de dingen, waar je over nadenkt - en die me sints lang zóo somber gemaakt hebben dat ik huilen moest en dán schrijven.
Ik schrijf je dit - omdat je den laatsten zin van je brief geschreven hebt. Over mijn portret, meen-ik. Ik maak daar uit op dat je een uitdrukking van mijn gezicht begrepen hebt, die tot nu toe - gelukkig voor mij! - nièmand had verstaan. gelukkig - omdat ik schuw ben voor 't toonen van een intimiteitsgezicht. Je weet hoe 't gaat als je lang stil zit of staat - dan denk je niet om je stemmingen en om je gezicht ook niet. Eer ik het gemerkt had, had Veth me geschilderd zoo als ik niet zijn wou op een tentoonstelling. Hij begreep, geloof-ik, zelf niet wat hij had gedaan.
| |
| |
Van het andere concept is alleen het begin identiek:
Je brieven inspireeren me, Martha. Als ik ze lees krijg ik lust om verzen te maken en daar alles in te zeggen wat ik weet van het verband tusschen menschen - en hoe het in mij is, en je ‘groote God! wie zegt ons wat een mensch is en hoe hij komt aan zijn fantasie’.
Het zoeken daarnaar heeft me somber gemaakt - heele weken, - dat ik liefst van al huilen zou en dán schrijven. Want schrijven zál ik het - maar later, heel veel later. Mijn oudejaarsstemmingen waren het eerste deel er van en mijn In Memoriam en de verzen aan jou het vervolg. Ik hoop dat nooit iemand denken zal dat ik daar dichterlijke tranen in schreef. Dat mag oók niet gedacht worden van de Christussonnetten, die in de N.G. komen. Ik bedoel daarmee dat ik mijn stemmingen beschouw als daden - Begrijp je dat er menschen zijn, die verzen maken en dat niet doen? Ik weet wel dat ik niet heel duidelijk ben.
Maar evenals het de doorsnee neerlandicus slechts moeizaam duidelijk gemaakt kan worden dat de ontoegankelijkheid van de poëzie van Albert Verwey niet zozeer veroorzaakt wordt door die poëzie, als wel door het feit dat die doorsnee neerlandicus niet bereid is de poëzie te lezen zoals Verwey het bedoeld heeft: als een geheel, en niet per af en toe eens een gedicht, omdat hij denkt dat literatuur bestaat uit hoogtepunten in schoolbloemlezingen, evenzo is de doorsnee neerlandicus niet goed in staat zich een voorstelling te maken van de mogelijkheden van de uitgave van een integraal bewaarde auteurscorrespondentie. Laat staan dat degenen die ik nu maar even de geïnteresseerde leken op dit terrein zal noemen, die in een aantal gevallen het cultuur-subsidiebeleid regelen, het belang van de uitgave van alle concepten en rondzendbrieven zien. Een consumptief denkpatroon veroorzaakt een voorkeur voor name-picking. Dat een dichter aan zijn verloofde, aan zijn broer of aan een derderangs dichteres meer over zijn creativiteit heeft losgelaten dan aan collega's die op dit moment de literaire canon beheersen, past niet in het beeld.
Verwey is bovendien geen brievenschrijver als bijvoorbeeld de Schoolmeester, bij wie kunst en werkelijkheid door elkaar gevlochten zijn. Net als bijvoorbeeld Couperus, bewaarde Verwey zijn creativieit voor zijn literaire werk, al zijn zijn brieven uiteraard Verweyiaans en dus indrukwekkend van toon. Maar voor een eenzijdige, gebloemleesde uitgave acht ik ze beslist ongeschikt.
Kortom, ook in zijn correspondentie krijgt Verwey zijn betekenis in de samenhang en het geheel. Een integrale editie ervan is daarom een gerechtvaardigde wens.
| |
| |
| |
Pilot project
Zowel omvang als inhoud maakten de correspondentie van Verwey geschikt voor een integrale editie. De wens van de Verwey-onderzoekers kon in vervulling gaan. Maar hoe?
Wij realiseerden ons natuurlijk dat de enorme omvang van het corpus brieven iedere uitgever en subsidiant zou afschrikken, om over de weinig sensationele inhoud maar niet te spreken. Het geheel is, als gezegd, van belang voor de onderzoeker en niet voor de geïnteresseerde lezer. Een uitgave in de traditionele boekvorm zou alleen al wat de uitgave zelf betreft kapitalen gaan kosten, die gezien het geringe afzet-perspectief door niemand zouden kunnen worden opgebracht. Toch hielden we vast aan onze utopie. De lange incubatietijd die het project bij gebrek aan geld en mankracht gedwongen door moest maken, werkte in ons voordeel. De geautomatiseerde invoer van ons onderzoeksmateriaal in het systeem van de uba had ons enthousiast gemaakt voor de computer. De personal computer (pc) deed ook in neerlandici-kringen zijn intree. Zelf kreeg ik bij het klaarmaken van de tekst voor de Volledige Werken Louis Couperus te maken met wat toen een leesapparaat werd genoemd, en waarvan er drie in Nederland waren. Tegenwoordig is het scannen van teksten op advocatenkantoren een must zonder welke er geen secretaresse wil komen werken. De cdrom blijkt ook voor alfadoeleinden gebruikt te kunnen worden. Desk top publishing (dtp) biedt de uitgever van weinig gangbare teksten als proefschriften en poëzie zeer aantrekkelijke mogelijkheden.
Wij besloten de tweede fase van het Albert Verwey-brievenproject, het op microfilm zetten van het gevonden materiaal, over te slaan. In plaats daarvan wilden we zien of de derde fase, de integrale uitgave met inleiding en commentaar, met behulp van de computer gerealiseerd zou kunnen worden. Kleinschaligheid en fasering werden daarbij de trefwoorden.
De Stichting voor Nederlands Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) verleende voor twee jaar subsidie voor wat we een pilot project noemden. Uit het corpus brieven werd de periode 1 oktober 1885-1 december 1888 gelicht, Verwey's Nieuwe Gids-tijd. Deze periode werd gekozen om te laten zien dat een integrale editie voordelen heeft boven bijvoorbeeld de voor de hand liggende briefwisseling Verwey-Kloos, die voor het grootste deel binnen deze periode valt. De bedoeling van het pilot project was, dat er een model ontworpen werd, waarmee van deze brieven tegelijk een computereditie en een
| |
| |
leeseditie kon worden gemaakt. Die computereditie zou in de toekomst door nieuwe medewerkers moeten worden uitgebreid met soortgelijke deelcorrespondenties, bijvoorbeeld de brieven uit de periode dat Verwey De Beweging leidde, of hoogleraar was in Leiden. Maar ook moest het mogelijk zijn dat een student die bijvoorbeeld de briefwisseling Bloem-Verwey bestudeert voor een scriptie, die brieven voorzien van de uba-briefbeschrijvingen in kopie ter beschikking krijgt, op voorwaarde dat hij ze met behulp van een pc afschrijft volgens ons model en op flop aan het Albert Verwey-brievenproject toestuurt, zo dat ze naadloos kunnen worden aangesloten op het reeds aanwezige bestand. Bij de door ons gekozen kleinschaligheid was immers alle mankracht welkom, mits goed geleid. De computereditie zou in principe slechts gedigitaliseerd beschikbaar worden gesteld, dat wil zeggen dat de tekst alleen via de computer te raadplegen zou zijn. Voor de aarzelaars kon de tekst uitgeprint worden, maar dezen misten dan de onderzoeksmogelijkheden die een computerverwerking bood. Omdat we ervan overtuigd waren dat de computer niet bedoeld is om de boekvorm te vervangen maar om de boekvorm aan te vullen, wilden we de teksten zo invoeren dat er een leeseditie, mogelijk in de vorm van deeledities, van kon worden afgeleid. De heren Van der Wiel en Stumpel en mevrouw M. Boelhouwer hebben onder redactie van Schenkeveld, Van Halsema en Stapert de grenzen van dit pilot project verkend. Het is hier andermaal niet de plaats om een gedetailleerd verslag te geven van deze fase van het Albert Verwey-brievenproject. Ik kan hier slechts zeggen dat er een keurig corpus afgeschreven brieven op flop is geproduceerd, zo dat er een leeseditie van gemaakt kan worden die beantwoordt aan de regels van de editietechniek. Geheel in de traditie van de huidige stand van zaken in de editietechniekwereld, die, voor zover ik uit de publicaties heb kunnen nagaan, de computer
uitsluitend als hulpmiddel ziet voor het editeren in de klassieke boekvorm. Maar een computereditie is het niet geworden. Wel zijn we een aantal stappen verder in de richting van die computereditie gekomen, vooral door ons te realiseren wat er niet meer moest of hoefde, en wat we in plaats daarvan konden gaan doen.
| |
Computereditie
Het belangrijkste wat het pilot project ons heeft geleerd is, dat we niet de aanvankelijk ingeslagen weg naar het main frame moesten blijven volgen, maar dat we terug moesten naar de gemiddelde pc.
| |
| |
Ook wat betreft de verwerking werd gekozen voor het begrip kleinschaligheid.
Het idee ontwikkelde zich dat invoer en aanbod van de brieven zo gebruikersvriendelijk en universeel toepasbaar mogelijk moesten zijn. Enerzijds zou iedere, ook de minder technisch aangelegde onderzoeker de ingevoerde brieven op zijn eigen pctje moeten kunnen raadplegen. Anderzijds zou een naadloze aansluiting op het reeds verwerkte moederbestand alleen dan kans van slagen hebben, wanneer het programma voor de invoer eenvoudig en bekend was bij onze studenten-hulpkrachten. In de derde plaats zou de gebruiker die op flop of cdrom, of via een modum naar het moederbestand, een deel van het corpus brieven wil gaan onderzoeken, dat moeten kunnen doen met andermaal een modaal en betaalbaar zoekprogramma. Hij moet zelfs de tekst van de brieven in zijn eigen pc kunnen binnenhalen om die via dtp te publiceren.
Kortom: de computereditie moet een nieuwe vorm van het boek worden, zonder dat de voordelen van het gedrukte boek verloren gaan, maar zo dat de nadelen van het gedrukte boek opgeheven worden.
De gedachte hierachter heb ik in drie stellingen samengevat:
1. | Een correspondentie dient in de eerste plaats ontsloten te worden ten dienste van toekomstig onderzoek. Pas in de tweede plaats kan ze, geheel of gedeeltelijk, voor een leesuitgave (ook voor een kritische leeseditie) geëditeerd worden. Dat in het verleden deze twee vormen van uitgave gecombineerd werden, had te maken met gebrek aan belangstelling, aan geld, en aan uitvoermogelijkheden.
Dank zij de voortschrijdende automatisering hoeft gebrek aan uitvoermogelijkheden niet langer een argument tegen een scheiding van bronnenpublicatie en leeseditie te zijn, integendeel, beide kunnen binnen hetzelfde kader gemaakt worden. |
2. | Een gedigitaliseerde editie van een correspondentie is een vorm van bronnenpublicatie, en moet beschouwd worden als beginpunt voor onderzoek. Een leeseditie van een correspondentie daarentegen biedt de lezer het eindresultaat van het onderzoek. |
3. | De gedigitaliseerde editie dient gemaakt te worden met een oog op de eeuwigheid, de leeseditie mag rekening houden met de vraag en de smaak van de dag. |
Let wel: ik wil de computer dus niet slechts gebruiken bij het maken van een editie in de traditionele vorm, maar ik wil dat de computereditie het boek zelf is. De sceptici onder u mag ik wijzen op de inmiddels totaal geaccepteerde grammofoonplaat / cdschijf. Musici ge- | |
| |
bruiken de opnametechniek om beter te kunnen spelen. Daarnaast vervangt de opname in zekere zin de musicus.
| |
Doelstellingen
Het wordt tijd dat ik mijn ideeën op een rijtje voor u zet, en de diverse begrippen en termen die gevallen zijn ga ordenen.
Het doel van het Albert Verwey-brievenproject was vanouds uitgave (= integrale editie) van alle brieven (= autografen) van en aan (= correspondentie) Albert Verwey
reden: Verwey-correspondentie is alleen in haar geheel van belang, en in de eerste plaats ten dienste van wetenschappelijk onderzoek
bijproduct: krenten uit de pap (= deeledities ten behoeve van een groter publiek)
problemen: omvang materiaal, omvang gebruik (hoe integraler de uitgave hoe kleiner de gebruikersgroep), gebrek aan geld, gebrek aan mankracht
oplossing: kleinschaligheid (model ontwerpen dat zo mobiel is dat het gedurende vele jaren door elkaar opvolgende editeuren gebruikt kan worden, dat de verwerkte tekst beschikbaar houdt tot de utopie vervuld is - en daarna -, dat de verwerkte tekst open stelt voor aanvullingen en verbeteringen die onderweg zijn gesignaleerd, en waarbij de nadruk ligt op editeren ten dienste van wetenschappelijk onderzoek in plaats van editeren bij wijze van resultaat van wetenschappelijk onderzoek)
gedachte: computereditie, dat wil zeggen: combinatie van briefbeschrijvingen (= labeling) / bronnenpublicatie / leeseditie / reproductie originele autografen (= opslag)
keuze:
1. | labeling van de brieven |
2. | opslag van de originele autografen |
3. | integrale gedigitaliseerde editie van de correspondentie van Albert Verwey, bij wijze van bronnenpublicatie |
4. | leeseditie van het geheel dan wel deeledities in één combinatie, aansluitend op en verwijzend naar elkaar |
| |
1. Labeling
De briefbeschrijvingen in de uba-computer zijn gemaakt met een programma dat aldaar ontwikkeld is. De flexibiliteit van dat programma is buitengewoon groot. Verschillende zoeksleutels geven toegang tot de codes die bedoeld zijn om de daaronder ingevoerde gegevens te sorteren en te selecteren (onder meer de gegevens be- | |
| |
treffende correspondenten en afzenders, plaatsen van afzending, dateringen, bewaarplaatsen van de autografen. Iedere briefbeschrijving is gekoppeld aan een nummer (dat geen andere volgorde heeft dan die van het moment van verwerking te midden van vele andere verwerkingen, zoals ook de isbn-nummers). Dit nummer is het enige vaste, want niet geïnterpreteerde gegeven van de beschreven brief. Alle andere gegevens kunnen in principe aan veranderingen onderhevig zijn, en mogen daarom niet als identificatie van de brief gebruikt worden.
Het bestand Verwey-brievenbeschrijvingen uit de uba-computer wordt gelicht via de naamcodes van de collecties rav en bav (rav staat voor Brieven van Albert Verwey en Kitty van Vloten; bav staat voor Brieven aan Albert Verwey en Kitty Vloten). Het bestand wordt in Asci omgezet en de uba-codes worden aangepast aan een voor pc-gebruik geschikt database-programma.
De relatie tussen de gegevens in de uba-computer en het bestand in de computereditie mag niet worden verbroken. Correcties op de briefbeschrijvingen worden van tijd tot tijd terug gekoppeld naar de uba-computer.
| |
2. Opslag
Het idee van opslag van de originele autografen is voortgekomen uit de problematiek van de conservering. Behalve wetenschappelijk onderzoeker ben ik ook collectiebeheerder. Deze dubbel-functie bracht mij op de volgende vier stellingen:
1. | De archivaris / bibliothecaris en de wetenschappelijk onderzoeker zijn elkaars natuurlijke vijanden. |
2. | Het kan niet de bedoeling zijn van degenen die een schriftelijke nalatenschap hebben achtergelaten, dat een editie van materiaal uit die nalatenschap beter verzorgd is dan het materiaal zelf. |
3. | Het feit dat in veel gevallen van tekst- of brieveneditie het gebruikte materiaal slechter verzorgd wordt dan de editie ervan, heeft te maken met de gedachte dat een editeur door zijn of haar werk de eeuwigheid voltooid heeft. |
4. | Omdat zelfs onderzoekers-die-beter-zouden-moeten-weten het niet kunnen laten het door hen geraadpleegde onderzoeksmateriaal te voorzien van opmerkingen en aantekeningen, dient bij het raadplegen van autografen, manuscripten en zeldzame en kostbare werken ander schrijfmateriaal dan het potlood overal en ten allen tijde verboden te zijn. |
Beter nog zou het zijn indien de onderzoeker niet dan in zeer uitzon- | |
| |
derlijke gevallen het origineel in handen krijgt, en voor zijn dagelijkse werk over optimale vervangingen kan beschikken. Het moet mij van het hart dat ik het merkwaardig vind dat bij voorbeeld het Caesar-handschrift in de uba niet dan bij hoge uitzondering en dan nog alleen door de conservator of de bibliothecaris geshowed mag worden, terwijl het manuscript van de Max Havelaar onverzekerd en zonder dat er zelfs maar een fotokopie van is gemaakt, jaren lang ten behoeve van editie de deur is uitgeweest. Pracht-uitgaven als die van de dagboeken van Van Eeden, de brieven van de Schoolmeester, of een verhaal van Nescio staan in geen vergelijk tot de toestand waarin de zo kwetsbare originelen ervan zich bevinden.
Wat betreft de opslag van de originele Verwey(correspondenten)-autografen kon in het begin van de jaren tachtig nog slechts gedacht worden aan microfilm of fotokopie. Omdat de autografen deels ongeordend en deels niet verzameld waren, en omdat vooralsnog noch geld noch menskracht beschikbaar was voor de noodzakelijk-precieze uitvoering van een van beide wijzen van kopiëren, werd dit eerste punt opgeschort. Het nadeel hiervan is, dat de ordening en de beschrijving (= labeling) van de autografen niet samen is gegaan met de kopiëring ervan en dat de autografen daarom in de toekomst een nieuwe, onherroepelijk schade toebrengende behandeling moeten ondergaan (ik bedoel in dit verband het uit-en-in-de-mappen-halen-en-stoppen). Een ander nadeel is dat aan alle soorten van gebruikers tot op heden de originele autografen ter beschikking moeten worden gesteld, ook daar waar een kopie zou kunnen volstaan. Het voordeel is, dat de voortschrijdende technologie ons nieuwe mogelijkheden voor kopiëring is gaan bieden. Het scannen van beelden, dus ook van handgeschreven teksten, begint een aardige concurrentie te betekenen voor fotokopiëring en microverfilming. Enorme hoeveelheden tekst kunnen hierdoor in een verhoudingsgewijs zeer kleine ruimte worden opgeslagen en bewaard. Gemakkelijke vermenigvuldiging zonder kwaliteitsverlies is mogelijk. (Ik denk hierbij niet alleen aan opslag op harde schijf en flop, die immers te beperkt van omvang en kwaliteit zijn, maar aan opslag op optical disk bijvoorbeeld cdrom of worm, en aan verspreiding via floppy's en printen hiervan.)
Behalve de conservering van de autografen dient scanning nog een ander doel: een vereenvoudigde transcriptie van het materiaal. Omdat het origineel altijd op scherm bij de hand is ter controle voor de afgeschreven tekst, hoeft de vertaling in afschrift minder letterlijk te worden en kan het systeem van diakritische tekens vereenvou- | |
| |
digd worden. De vaak gehoorde kreet dat je in laatste instantie toch nooit kunt vertrouwen op de vertaling in afschrift en je terug moet kunnen vallen op het origineel, wordt hiermee ondervangen.
| |
3. Gedigitaliseerde editie
Wat we aanvankelijk beschouwden als een tussenvorm op weg naar de utopie van een integrale wetenschappelijke editie van de correspondentie van Verwey met inleiding en commentaar, lijkt op dit moment een vorm van einddoel te zijn geworden. Kleinschaligheid en fasering hadden ons gebracht tot het idee van afschriften van brieven in een of andere computervorm. De reden was dat daarmee het totale bestand van 30 000 brieven in gedeelten en door verschillende medewerkers verwerkt zouden kunnen worden en beschikbaar kunnen worden gesteld, zonder dat er gewacht hoefde te worden tot de utopie vervuld zou zijn. Fouten en omissies die onvermijdelijk bij zo'n omvang pas in een laat stadium zichtbaar worden, kunnen onderweg hersteld worden. Met een computervorm kan zeer flexibel zowel vooruit als achteruit gewerkt worden. Al experimenterend kwamen we tot de conclusie dat die computervorm bovendien een bronnenpublicatie kan leveren in de meest letterlijke zijn van het woord. De bedoeling van een gedigitaliseerde editie is dat alle informatie uit de tekst optimaal de modale onderzoeker met zijn gemiddelde pc en een eenvoudig zoekprogramma ter beschikking wordt gesteld. De gedigitaliseerde editie wil niet in eerste instantie antwoord geven op de vraag: wie is de Shelley die in deze brief genoemd wordt, maar: wordt een door een onderzoeker gezochte Shelley in een brief genoemd, en zo ja, in welke, impliciet of expliciet, in welke combinatie. Het grote voordeel van een gedigitaliseerde editie, boven een editie in boekvorm is, dat zoekacties in alle mogelijke combinaties zeer snel kunnen worden uitgevoerd. De vraag: ‘is er in de brieven uit periode x met correspondent y en z sprake over persoon a + b, die schrijven over titel c’, kan door middel van een eenvoudige selectie- en zoekactie beantwoord worden.
Het probleem welke hij's Shelley zijn, welke titels op Shelley betrekking hebben, en welke naamsvarianten dezelfde persoon of titel betreffen, wordt opgelost door verklaringen en aanvullingen binnen de afgeschreven tekst. Deze verklaringen en aanvullingen moeten simpel, doeltreffend en consistent zijn en de vorm van lemmata hebben. Ze betreffen namen van fictieve en reële personen, corporaties en titels.
| |
| |
In plaats van registers óp de tekst, zitten bij een gedigitaliseerde editie de registers in de tekst.
De editeur van een gedigitaliseerde editie bakent dus niet voor de onderzoeker het terrein af, maar stelt het terrein voor de onderzoeker optimaal ter beschikking.
Hiermee wordt bereikt dat de onderzoeker zo min mogelijk gehinderd wordt door de onvermijdelijke begrensdheid van de kennis van de editeur. In het geval van de correspondentie van Verwey, waar naast literaire kwesties cultuur-historische van alle soorten aan de orde komen, is een dergelijke benadering zeer aan te bevelen. Encyclopedische uitleg van en informatie over gebeurtenissen en onderwerpen dienen in de bronnenpublicatie vermeden te worden. De filosoof weet zelf wel wanneer Spinoza leefde en dat hij rond de eeuwwisseling nogal eens genoemd wordt door het gezelschap van literatoren. De gemiddelde neerlandicus gaat de portée van de uitspraken van die literatoren over Spinoza zijn pet te boven en zijn commentaar krijgt al gauw een amateuristisch karakter.
De verklaring moet zo zijn dat de onderzoeker er op geattendeerd wordt dat er in een brief sprake kan zijn van een onderwerp dat hem interesseert: via namen van fictieve en niet-fictieve personen, corporaties, en titels kan hij naar zo'n onderwerp geloodst worden, soms zonder dat de tekstbezorger er idee van heeft gehad dat dat onderwerp überhaupt aan de orde was.
Even flexibel als de invoer bij een gedigitaliseerde editie is geregeld - nu eens verwerking van een corpus brieven uit een bepaalde periode, dan weer tussen bepaalde correspondenten, net zo lang totdat alle gaten zijn opgevuld, en de utopie is vervuld - even flexibel is de uitvoer bedoeld. Onderzoekers kunnen naar believen zoektochten ondernemen in een bepaalde periode, of in een bepaalde briefwisseling, door de door hen gewenste brieven afgebakend en los van het geheel te raadplegen, of naar een eigen pc op te roepen.
Het afschrift in de gedigitaliseerde editie moet zo veel mogelijk lijken op het origineel, omdat beide tegelijkertijd op scherm opvraagbaar zijn. Het afschrift kan volgens een eenvoudig model door medewerkers van binnen en van buiten het project gemaakt worden, inclusief varianten als doorgehaalde tekst. Verklaringen en aanvullingen, alsmede editeursingrepen, komen voor rekening van een of meerdere editeurs. Ze worden, evenals de varianten, zo aangegeven dat ze voor een leeseditie geautomatiseerd weggelaten dan wel toegevoegd kunnen worden.
| |
| |
| |
4. Leeseditie
Voor een leeseditie vervallen de varianten en de op te zoeken verklaringen en aanvullingen en worden editeursingrepen minus de diakritische tekens toegevoegd, zodat er een zogenaamde schone tekst ontstaat. In een leeseditie is plaats voor de ‘ouderwetse’ annotatie, alsmede voor commentaar op de inhoud van de brieven. Omdat veel van de verklaringen en aanvullingen uit de gedigitaliseerde editie in de leeseditie bij annotatie zullen moeten worden omgezet, twijfel ik nog of die annotatie reeds in het stadium van de gedigitaliseerde editie gemaakt moet worden. Overigens is er niet één model voor een leeseditie te geven, maar zullen er vele mogelijkheden zijn, afhankelijk van de vraag. Annotatie en commentaar zijn eveneens van die vraag afhankelijk, en dat pleit weer tegen een annotatie in de gedigitaliseerde editie. Anderzijds is er ook iets voor te zeggen een leeseditie annex de gedigitaliseerde editie te geven: met behulp van dtp kan van ieder corpus dat in de gedigitaliseerde editie verwerkt is, een leeseditie gemaakt worden, in een oplage die afhankelijk is van de vraag, en die naar de behoefte gereproduceerd kan worden. Deze integrale leeseditie zou ik graag naast de gedigitaliseerde editie zelf willen uitgeven.
| |
Besluit
Het is de bedoeling dat ik ga uitzoeken in welke vorm de door ons voor ogen staande computereditie gerealiseerd zal kunnen worden. Het model voor een computereditie en een eerste resultaat ervan, een gedigitaliseerde editie en een leeseditie van de correspondentie van Albert Verwey en Kitty van Vloten uit het jaar 1890, zullen door mij in een proefschrift worden uitgewerkt voor de vakgroep Boek-, Bibliotheek- en Documentatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam. Voor de benodigde apparatuur heeft de Kitty van Vloten Stichting, die het Albert Verwey-brievenproject jaarlijks met een subsidie ondersteunt, andermaal subsidie verleend. Het is nadrukkelijk de bedoeling van het Albert Verwey-brievenproject, geheel in de geest van Albert Verwey en zijn familie, tot een integrale editie te komen van de correspondentie van Albert Verwey. Alle medewerking ten dienste van zo'n integrale editie is derhalve welkom.
Hierachter volgen bij wijze van concept-voorbeeld de twee eerder genoemde brieven van Albert Verwey aan Martha van Vloten in de combinatie a. brief-format van de uba-brievencatalogus; b. opslag
| |
| |
van het gescande origineel; c. labeling van de brief; d. afschrift in de gedigitaliseerde editie; e. schone tekst voor de leeseditie. De commentaren en noten zijn voor deze gelegenheid gemaakt. Zij zijn niet volledig en hebben wat betreft de vorm nog geen definitief karakter.
| |
| |
| |
a. brief-formaat
| |
b. opslag
| |
| |
| |
c. label
| |
d. afschrift
| |
| |
| |
e. schone tekst
| |
| |
| |
a. brief-formaat
| |
b. opslag
| |
| |
| |
c. label
| |
d. afschrift
| |
| |
| |
e. schone tekst
|
|